In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 september 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor zware mishandeling. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van 25 oktober 2004 en was voor het laatst verlengd op 11 december 2012. De officier van justitie heeft op 8 juli 2014 verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, wat op 26 augustus 2014 ter zitting is behandeld. Tijdens deze zitting zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder psychologen en psychiaters, die hun rapporten hebben gepresenteerd over de toestand van de betrokkene.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat het risico op recidive verhoogt. De deskundigen hebben geadviseerd om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, gezien de noodzaak voor begeleiding en controle. De rechtbank heeft de adviezen van de deskundigen overgenomen en geconcludeerd dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een impasse is ontstaan in de resocialisatie van de betrokkene door zijn weigering om de kliniek inzage te geven in een buitenrekening.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de terbeschikkingstelling van de betrokkene met één jaar te verlengen en de verpleging van overheidswege voort te zetten. De rechtbank heeft benadrukt dat zowel de kliniek als de betrokkene zich moeten inspannen om de huidige impasse te doorbreken, zodat de resocialisatie kan worden hervat. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is op 9 september 2014 uitgesproken.