ECLI:NL:RBOBR:2014:5230

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
01/845264-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging van politieambtenaren tijdens een achtervolging

In deze zaak, die op 5 september 2014 door de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en bedreiging van politieambtenaren. De zaak kwam aan het licht na een wilde achtervolging op 10 april 2014, waarbij de verdachte met hoge snelheid reed en opzettelijk krachtig remde, terwijl hij werd achtervolgd door politieauto's. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 68 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden opgelegd, met 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank besloot ook dat de verdachte een ambulante behandeling moest ondergaan. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop hun vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845264-14
Parketnummer vordering: 01/854067-12
Datum uitspraak: 05 september 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juli 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 augustus 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2014 op de A59 tussen Oss en 's-Hertogenbosch
nabij de afrit Nuland, althans in Nederland ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2]
, politiemedewerkers, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen met dat opzet krachtig heeft geremd, terwijl hij op de
snelweg werd achtervolgd door voornoemde politie-ambtenaren, welke ongeveer
150 km/uur reden, waardoor deze politie-ambtenaren plotseling krachtig moesten
remmen en ter nauwernood een aanrijding konden voorkomen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 10 april 2014 te Oss en/of de Belgische grens en/of de
tussenliggende plaatsen, in ieder geval in Nederland als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de navolgende
wegen
- op de Raadhuislaan/Molenstraat te Oss een rood stoplicht heeft genegeerd en/of
- op de Nieuwe Hescheweg te Oss zonder licht heeft gereden en/of
- op de Ruwaardsingel met een snelheid van 140 km per uur heeft gereden, althans met een
te hoge snelheid heeft gereden en/of
- op de Joost van den Vondellaan te Oss op de verkeerde weghelft heeft gereden en/of
- op de Joost van den Vondellaan te Oss linksom over de rotonde is gereden en/of
- op de Cereslaan te Oss een rood stoplicht heeft genegeerd en/of
- de A59 in tegengestelde richting is opgereden en/of
- op de A59 slingerend heeft gereden en/of
- op de A59 in de nabijheid van de afslag Nuland een stopteken van politie-ambtaren heeft
genegeerd en/of
- op de A59 in de nabijheid van de afslag Nuland krachtig heeft geremd, terwijl hij op de
snelweg werd achtervolgd door een politie-auto welke met een snelheid van circa 150 km
per uur reed en/of
- op de A65 met snelheden tot 170 km per uur heeft gereden, althans met hogere snelheden
dan ter plaatse toegestaan heeft gereden en/of
- op de A58 een ander voertuig rechts via de vluchtstrook heeft ingehaald en/of heeft
afgesneden en/of
- op de N630 meerdere malen een rood stoplicht heeft genegeerd en/of
- op de N630 meerdere malen op de verkeerde weghelft heeft gereden en/of
- op de N630 met hoge snelheid en slingerend heeft gereden;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2014 te Oss en/of Belgische grens en/of de tussenliggende plaatsen, in ieder geval in Nederland [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 1], allen politie-ambtenaren heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tweemaal, althans eenmaal de
meldkamer dreigend de woorden toegevoegd :"ik heb een vuurwapen in de auto en dat meen ik, ik wil dat de wagens nu afstand gaan nemen" en/of "en anders rijd ik dadelijk wel tegen een boom aan of begin ik met schieten" en/of "ik rijd dadelijk iemand helemaal kapot, dat weet ik wel" en/of "als ie zelf niet tegen een boom rijd, dan help ik hem wel ff een handje", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in het onder 1, ten tweede tenlastegelegde, achter het elfde gedachtestreepje vermeld “op de A65”in plaats van “op de N65” en achter het twaalfde gedachtestreepje: “op de A58” vermeld in plaats van “op de A59”. De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging andere taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/854067-12 is aangebracht bij vordering van 15 mei 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 16 oktober 2012. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak feit 1, ten eerste (poging doodslag dan wel poging tot zware mishandeling).
Verdachte wordt verweten dat hij als bestuurder van een auto opzettelijk krachtig heeft geremd, terwijl hij werd achtervolgd door politieambtenaren in een opvallende politieauto die hem met een snelheid van ongeveer 150 km/u achtervolgden, waardoor die politieambtenaren krachtig moesten remmen en ternauwernood een aanrijding met de auto van verdachte konden voorkomen.
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten vast dat verdachte met zeer aanzienlijke snelheid heeft gereden over de snelweg en vanuit die snelheid krachtig heeft geremd. De rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting echter niet vaststellen wat de exacte snelheid was waarmee verdachte en de politieambtenaren reden, en evenmin wat de afstand was tussen de auto van verdachte en die van de politieambtenaren op het moment dat verdachte heeft geremd. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat voornoemde gedragingen van verdachte zouden leiden tot de aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten of op zwaar lichamelijk letsel bij deze verbalisanten. Reeds om die reden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, ten eerste (poging doodslag dan wel poging tot zware mishandeling), is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1. (
ten tweede)
op 10 april 2014 te Oss en tot de Belgische grens en in de tussenliggende plaatsen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de navolgende wegen:
- op de Raadhuislaan/Molenstraat te Oss een rood stoplicht heeft genegeerd en
- op de Nieuwe Hescheweg te Oss zonder licht heeft gereden en
- op de Ruwaardsingel met een te hoge snelheid heeft gereden en
- op de Joost van den Vondellaan te Oss op de verkeerde weghelft heeft gereden en
- op de Joost van den Vondellaan te Oss linksom over de rotonde is gereden en
- op de Cereslaan te Oss een rood stoplicht heeft genegeerd en
- de A59 in tegengestelde richting is opgereden en
- op de A59 slingerend heeft gereden en
- een stopteken van politieambtenaren heeft genegeerd en
- op de A59 in de nabijheid van de afslag Nuland krachtig heeft geremd, terwijl hij op de
snelweg werd achtervolgd door een politieauto en
- op de N65 heeft gereden met hogere snelheden dan ter plaatse toegestaan en
- op de A59 een ander voertuig rechts via de vluchtstrook heeft ingehaald en heeft
afgesneden en
- op de N630 meerdere malen een rood stoplicht heeft genegeerd en
- op de N630 meerdere malen op de verkeerde weghelft heeft gereden en
- op de N630 met hoge snelheid en slingerend heeft gereden;
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd;
2.
op 10 april 2014 in Nederland [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en[slachtoffer 5] en
[slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en[slachtoffer 2] en[slachtoffer 1], allen politieambtenaren, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk de meldkamer dreigend de woorden toegevoegd :"ik heb een vuurwapen in de auto en dat meen ik, ik wil dat de wagens nu afstand gaan nemen" en "anders begin ik met schieten" en "ik rijd dadelijk iemand helemaal kapot, dat weet ik wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 1, ten eerste (poging doodslag) en ten tweede, en het onder 2 tenlastegelegde.
Zij vordert toepassing van het jeugdstrafrecht en vordert voor feit 1, ten eerste, en feit 2 een jeugddetentie voor de duur van een jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan 339 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- zal meewerken aan een behandeling voor zijn psychische problemen bij een kliniek voor ambulante forensisch psychiatrische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering.
Daarnaast vordert zij voor feit 1, ten tweede, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994, met een proeftijd van 2 jaren.
Ook vordert zij toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen[slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] voor het gehele bedrag (telkens € 500,00), met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
De officier van justitie vordert tenslotte de tenuitvoerlegging van 20 uur werkstraf, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie.

Het oordeel van de rechtbank.

Toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank heeft in deze zaak te maken met een jongvolwassene, die ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar was, en op wie het jeugdstrafrecht kan worden toegepast. Dat kan op grond van de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Artikel 77c Wetboek van Strafrecht, zoals gewijzigd met ingang van 1 april 2014, is volgens het overgangsrecht van toepassing op feiten gepleegd vanaf 1 april 2014 (Stb. 2013, 485 en Stb. 2014, 33).
Hieruit volgt dat ten aanzien van de ten laste gelegde feiten het jeugd(sanctie)recht zou kunnen worden toegepast.
Op 26 juni 2014 is een enkelvoudige psychologisch rapportage uitgebracht door drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog, betreffende een onderzoek naar de persoon van verdachte.
In dat rapport komt de deskundige, zakelijk weergegeven, tot de volgende bevindingen:
Een pedagogische aanpak van betrokkene is mogelijk en noodzakelijk. Zijn justitiële voorgeschiedenis is beperkt. Een langdurige beveiliging tegen de maatschappij is niet nodig. De persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene is wat zorgelijk, maar er zijn geen psychopathische trekken. Ook is er geen sprake van een criminele levensstijl en maakt hij niet bewust de afweging om delict(en) te plegen. Hoewel betrokkene een behandeling op individueel niveau nodig heeft, kan hij nog profiteren van een groepsgericht leefklimaat in detentie. Op basis van de weging is het eindoordeel dat het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Betrokkene laat zien dat hij als gevolg van zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis de risico’s van zijn eigen handelen nauwelijks kan inschatten, zijn eigen gedrag niet kan organiseren, handelt zonder nadenken en in het contact en emotionele beleving jonger over komt dan zijn kalenderleeftijd. Daarnaast woont hij nog bij zijn moeder en kan nog niet zelfstandig een leven vorm geven. Contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zijn er niet.
De deskundige adviseert een behandel- en begeleidingstraject op te leggen als bijzondere voorwaarde naast een (deels) voorwaardelijke straf, in combinatie met een zolang mogelijk verplicht (jeugd)reclasseringscontact van Bureau Jeugdzorg om er zorg voor te dragen dat alles goed verloopt, tijdens maar ook na de interventies.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de brief van de heer J. van Dinther, jeugdreclasseringswerker, van 13 augustus 2014, en zijn ter terechtzitting daarop gegeven toelichting. De heer Van Dinther maakt zich erg veel zorgen om het functioneren van verdachte in het dagelijks leven. Verdachte oogt volgens hem nog onvoldoende zelfredzaam en lijkt veel zaken van zijn verleden nog niet te hebben verwerkt. De heer Van Dinther is bang dat een ambulante vorm van hulpverlening ontoereikend is en heeft eerder een klinische behandeling voor ogen.
In haar rapport van 24 juli 2014 heeft de Reclassering Nederland toegelicht dat zij zich conformeert aan het advies van drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog, om de zaak af te doen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij zich niet kan vinden in alle omtrent hem gestelde diagnoses en dat hij van mening is dat opname in een klinische instelling geen doel treft.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in de aard van de feiten en in de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede in de persoonlijkheid van verdachte, aanknopingspunten aanwezig voor toepassing van het jeugdstrafrecht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 77c, Wetboek van Strafrecht.
De op te leggen straffen.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens een achtervolging door de politie schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag over een groot aantal kilometers. Bovendien heeft hij woordelijk politieambtenaren bedreigd door tegen (een medewerker van) de meldkamer van de politie te zeggen, wetende dat hij door de politie werd achtervolgd, zakelijk weergegeven, dat hij een vuurwapen in de auto had, dat hij zou beginnen met schieten als de politieauto’s geen afstand zouden nemen en dat hij anders iemand dood zou rijden. Daarmee heeft hij die politieambtenaren gerechtvaardigde vrees aangejaagd nu zij tevens via de meldkamer hoorden dat verdachte in het verleden in het bezit zou zijn geweest van een vuurwapen.
Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze politieambtenaren zoals ook blijkt uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte bij de politie openheid van zaken heeft gegeven en de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en ook verder zijn medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
Uit het op 26 juni 2014 opgemaakte rapport van drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog, blijkt onder meer het volgende:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een sterk ongelijkmatig profiel van capaciteiten die tot uiting komt in het intelligentieprofiel.
Hiervan was ook sprake ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten.
Indien de feiten bewezen worden geacht, kan verdachte bij het eerste feit gezien worden als verminderd toerekeningsvatbaar. Met betrekking tot het tweede feit is ook hier de doorwerking van zijn stoornis terug te zien en is het de kwalitatieve beperking waarover hij beschikt in sociale interacties/situaties, waardoor hij op deze wijze handelde. Indien de feiten bewezen worden geacht, kan hij bij het tweede feit gezien worden als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies van de deskundige en zal daarmee bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte rekening houden.
Uit
het door de reclassering op 24 juli 2014 over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt onder meer, zakelijk weergegeven:
Een op te leggen reclasseringstoezicht zal zich naast controle op verdachte ook op ondersteuning en begeleiding van (praktische) problemen dienen te richten. Dagbesteding, sociaal netwerk, middelengebruik, emoties, gedrag/denkpatronen/vaardigheden en houding zijn daarbij belangrijke aandachtspunten en onderwerp tijdens het contact met toezichthouder.
Het is van belang dat de afwegingen en keuzes van verdachte in de praktijk bespreekbaar blijven, waardoor zijn gedachtegang inzichtelijk is. Het delictscenario en terugvalpreventie blijven een belangrijk aandachtspunt, waardoor verdachte leert om over oorzaak en gevolg na te denken.
De rechtbank zal bij de bepaling van de op te leggen straf met deze bevindingen van de rapporteur rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 1, ten eerste, tenlastegelegde en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Daarnaast zal de rechtbank ten aanzien van feit 1, ten tweede (zijnde een verkeersovertreding), tevens een bijkomende straf in de vorm van een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen in het verkeer.

De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2].

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 1]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (01/854067-12).

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 77c, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg.
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, ten eerste, is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, ten tweede, en het onder 2 laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding en het misdrijf:
T.a.v. feit 1, ten tweede:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf.
T.a.v. feit 1, ten tweede, en feit 2:
een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 68 uren subsidiair 34 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur werkstraf.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt en
- medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen,
hem in het kader van jeugdreclassering te geven door of namens het Bureau
Jeugdzorg Noord-Brabant, Oude Vlijmenseweg 112, 5200 BE 's-Hertogenbosch;
- zich uiterlijk op de tweede dag na het onherroepelijk worden van dit
vonnis zal melden bij de jeugdreclassering, Oude Vlijmenseweg 112, 5200 BE
's-Hertogenbosch (telefoonnummer 073-6871311), en zich daarna gedurende een
door die jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de
proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan een behandeling voor zijn psychische problemen bij
een kliniek voor ambulante forensisch psychiatrische zorg, zulks ter beoordeling van de
jeugdreclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in
het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden
gegeven.
Verleent opdracht aan voornoemd Bureau om aan de veroordeelde terzake van de naleving van deze bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden.
T.a.v. feit 1, ten tweede:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen(
t.a.v. feit 1, ten eerste).
Verklaart de benadeelde partij[slachtoffer 1] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij[slachtoffer 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 7 mei 2014 reeds geschorst.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te 's-Hertogenbosch d.d. 16 oktober 2012, gewezen onder parketnummer 01/845067-12, te weten:
een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 5 september 2014.