ECLI:NL:RBOBR:2014:522

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
01/821277-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zedenmisdrijf met minderjarige en oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, die op 7 juli 2013 in Helmond de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] heeft betast, werd op tegenspraak veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend was, gebaseerd op de aangifte, de verklaring van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van het feit en de verdachte vastgesteld en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 200 dagen geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zich vrijwillig had aangemeld voor behandeling van zijn alcoholverslaving en seksuele problematiek.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de ouders van het slachtoffer, ter hoogte van € 1.010,50, en werd de benadeelde partij in een deel van de vordering niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821277-13
Datum uitspraak: 06 februari 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 te Helmond,
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer]
, geboren op [2007], die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, en bestaande die ontuchtige handelingen hieruit dat hij,
verdachte,
- de (ontblote) vagina en/of het geslachtsdeel en/of een been van voornoemde
[slachtoffer] heeft betast;
art. 247 jo. 248 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op 7 juli 2013 te Helmond ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op grond van de aangifte [2] , de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] [3] en de bekennende verklaring van verdachte [4] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 juli 2013 te Helmond ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer].
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 07 juli 2013 te Helmond, met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 30 november 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, en bestaande die ontuchtige handelingen hieruit dat hij, verdachte, de ontblote vagina en een been van voornoemde [slachtoffer] heeft betast.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een taakstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen waarvan 199 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering terzake het volgen dan wel afmaken van het ingezette behandeltraject bij De Hoop dan wel een ambulante (vervolg)behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De eis van de officier van justitie is proportioneel. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een vijfjarig meisje dat bij verdachte thuis met het dochtertje van verdachte kwam spelen. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van dit jonge kind geschonden. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid. Uit het door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht, blijkt dat deze gevoelens ook in het gezin van het slachtoffer ontstaan zijn. Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie van verdachte en was weinig weerbaar. Verdachte wist dit. Gelet op de zeer jeugdige leeftijd van het slachtoffer gaat het om een laffe daad.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond, alsmede dat verdachte zijn volledige medewerking aan het politieonderzoek heeft verleend.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt, dat verdachte na het aan het licht komen van het door hem gepleegde strafbare feit, vrijwillig en op eigen initiatief is gaan deelnemen aan een klinische behandeling bij GGZ-instelling De Hoop waar hij sinds 16 oktober 2013 intramuraal verblijft. Deze behandeling is gericht op de alcoholverslaving waaraan verdachte lijdt en welke naar het oordeel van de rechtbank mede van invloed is geweest op het bewezenverklaarde feit. Voorts heeft verdachte zich in samenspraak met De Hoop aangemeld voor een (ambulante) vervolgbehandeling bij forensisch centrum De Waag, gericht op aanpak van zijn seksuele problematiek. Verdachte heeft zijn verklaring omtrent de behandeling die hij ondergaat en de voorziene vervolgbehandeling, met schriftelijke stukken onderbouwd. Aldus heeft verdachte zich uit eigen initiatief ingezet om herhaling van zijn gedrag te voorkomen.
Wet beperking taakstraffen
Artikel 22b van het Wetboek van strafrecht (Sr) luidt, voor zover in deze relevant:
1.
Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
De Memorie van Toelichting Wet beperking taakstraffen kent, voor zover van belang, de volgende overwegingen:
- voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven kan niet worden volstaan met het opleggen van een ‘kale’ taakstraf. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst, moeten worden gesteld. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er daarom in, dat in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf alleen een taakstraf kan worden opgelegd tezamen met een al dan niet deels voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. (…)
- Het materiële criterium (ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit) staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuken kan verschillen. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit beperkt gebleven, dan kan met een ‘kale’ taakstraf worden volstaan. Artikel 22b Sr spreekt uitdrukkelijk over een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het gaat derhalve niet om de gevolgen voor de geestelijke integriteit van het slachtoffer. De gevolgen voor de geestelijke integriteit zijn een te weinig objectieve maatstaf voor de beoordeling of een taakstraf mag worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat het in onderhavige zaak gaat om een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen weliswaar een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer hebben gemaakt, maar dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit, zoals bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte het been en de vagina van een vijfjarig meisje heeft betast. Hij betastte de vagina eerst over het onderbroekje heen en daarna door met zijn hand in het onderbroekje te gaan. Het betasten was eenmalig en van relatief korte duur en er was geen sprake van penetratie van het lichaam van het slachtoffer. De gevolgen voor haar geestelijke integriteit zijn volgens de moeder van het slachtoffer weliswaar aanzienlijk geweest, maar zijn blijkens de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis niet relevant voor de vraag of al dan niet een taakstraf mag worden opgelegd. Daar van uitgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat in deze zaak artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte reeds op geheel eigen initiatief een klinische behandeling volgt, worden volstaan met een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daaraan als bijzondere voorwaarden koppelen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats maar zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij aan de ouders/verzorgers van [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd. De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar en verzoekt tevens om toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de schade die hij heeft veroorzaakt, wil vergoeden. De verdediging merkt op dat uit het dossier af te leiden valt dat een deel van de schade mogelijk niet rechtstreeks het gevolg is van het strafbare feit. Aangezien verdachte zelf van mening is dat hij verantwoordelijk is voor in elk geval een deel van de schade, refereert de verdediging zich voor de hoogte van de schade aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de na te noemen onderdelen van de vordering. De reiskosten ad
€ 10,50 en de immateriële schadevergoeding ad € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van een behandelplan (ad € 1.148,52), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat de behandeling van [slachtoffer], zoals verwoord in de toelichting bij de vordering, in elk geval deels nodig is ten gevolge van hetgeen is gebeurd op 7 juli 2013 te Helmond, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Uit de vordering en het dossier blijkt echter dat de behandeling mede een gevolg is van andere gebeurtenissen die het slachtoffer hebben getroffen. De rechtbank kan op basis van de thans aanwezige stukken niet vaststellen tot welk bedrag de behandeling rechtstreeks verband houdt met het delict. Het nader onderzoek dat noodzakelijk is voor de bepaling daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 247, 248.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige

handelingen plegen, begaan tegen een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.

Taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.

Gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland,
Regio 's-Hertogenbosch zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk
acht.
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een klinische
behandeling bij GGZ-instelling 'De Hoop' zolang als de behandelaars dit
nodig achten en dat veroordeelde aansluitend zal deelnemen aan een ambulante
vervolgbehandeling bij 'De Waag' of een soortgelijke instelling, zolang als
de behandelaars dit nodig achten.
- waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 1010,50 subsidiair 20 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de ouders/verzorgers van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van
€ 1.010,50 (zegge: duizend tien euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de ouders/verzorgers van de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 1.010,50 (zegge: duizend tien euro en vijftig eurocent). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op behandelkosten ad € 1.148,52 niet ontvankelijk is (onevenredige belasting van het strafgeding).
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 6 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost genummerd PL2233 2013093106, aantal doorgenummerde bladzijden: 118.
2.Als verklaring van [naam], aangeefster, d.d. 10 juli 2013 p. 25 t/m 35
3.Als verklaring van [slachtoffer], slachtoffer, d.d. 17 juli 2013 p. 42 t/m 64
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 januari 2014