1.Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
…
De Memorie van Toelichting Wet beperking taakstraffen kent, voor zover van belang, de volgende overwegingen:
- voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven kan niet worden volstaan met het opleggen van een ‘kale’ taakstraf. Een dergelijke bestraffing voldoet niet aan de eisen die, gelet op de ernst van het delict, met het oog op vergelding en het voorkomen van nieuwe strafbare feiten in de toekomst, moeten worden gesteld. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er daarom in, dat in geval van veroordeling voor een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf alleen een taakstraf kan worden opgelegd tezamen met een al dan niet deels voorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. (…)
- Het materiële criterium (ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit) staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuken kan verschillen. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit beperkt gebleven, dan kan met een ‘kale’ taakstraf worden volstaan. Artikel 22b Sr spreekt uitdrukkelijk over een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het gaat derhalve niet om de gevolgen voor de geestelijke integriteit van het slachtoffer. De gevolgen voor de geestelijke integriteit zijn een te weinig objectieve maatstaf voor de beoordeling of een taakstraf mag worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat het in onderhavige zaak gaat om een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen weliswaar een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer hebben gemaakt, maar dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit, zoals bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte het been en de vagina van een vijfjarig meisje heeft betast. Hij betastte de vagina eerst over het onderbroekje heen en daarna door met zijn hand in het onderbroekje te gaan. Het betasten was eenmalig en van relatief korte duur en er was geen sprake van penetratie van het lichaam van het slachtoffer. De gevolgen voor haar geestelijke integriteit zijn volgens de moeder van het slachtoffer weliswaar aanzienlijk geweest, maar zijn blijkens de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis niet relevant voor de vraag of al dan niet een taakstraf mag worden opgelegd. Daar van uitgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat in deze zaak artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte reeds op geheel eigen initiatief een klinische behandeling volgt, worden volstaan met een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daaraan als bijzondere voorwaarden koppelen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats maar zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij aan de ouders/verzorgers van [slachtoffer].
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd. De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar en verzoekt tevens om toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de schade die hij heeft veroorzaakt, wil vergoeden. De verdediging merkt op dat uit het dossier af te leiden valt dat een deel van de schade mogelijk niet rechtstreeks het gevolg is van het strafbare feit. Aangezien verdachte zelf van mening is dat hij verantwoordelijk is voor in elk geval een deel van de schade, refereert de verdediging zich voor de hoogte van de schade aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de na te noemen onderdelen van de vordering. De reiskosten ad
€ 10,50 en de immateriële schadevergoeding ad € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van een behandelplan (ad € 1.148,52), omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat de behandeling van [slachtoffer], zoals verwoord in de toelichting bij de vordering, in elk geval deels nodig is ten gevolge van hetgeen is gebeurd op 7 juli 2013 te Helmond, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Uit de vordering en het dossier blijkt echter dat de behandeling mede een gevolg is van andere gebeurtenissen die het slachtoffer hebben getroffen. De rechtbank kan op basis van de thans aanwezige stukken niet vaststellen tot welk bedrag de behandeling rechtstreeks verband houdt met het delict. Het nader onderzoek dat noodzakelijk is voor de bepaling daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot de dag der algehele voldoening.