ECLI:NL:RBOBR:2014:5187

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
01/865032-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake vervaardiging van synthetische drugs en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervaardigen van synthetische drugs, het treffen van voorbereidingen daarvoor en verboden wapenbezit. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden en verwerken van MDMA en andere stoffen, alsook van het voorhanden hebben van laboratoriummaterialen en wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 14 februari 2014 in Knegsel, gemeente Eersel, samen met anderen of alleen, opzettelijk deze handelingen heeft verricht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de amateuristische opzet van het laboratorium en de onduidelijkheid over de productiecapaciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over onrechtmatige aanhouding en doorzoeking, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, omdat deze in verband stonden met de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de zaak is behandeld op basis van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865032-14
Datum uitspraak: 02 september 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [wooplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2014 en 19 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 april 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 augustus 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 14 februari 2014
te Knegsel, gemeente Eersel, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd
en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)len bevattende MDMA en/of
amfetamine en/of metamfetamine, zijnde een of meer middel(en) vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of
derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
januari 2014 tot en met 14 februari 2014 te Knegsel, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en)
bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval (telkens)
een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde (een) middel(en) vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer jerrycans en/of vaten en/of flessen en/of zakken en/of (andere
soorten) verpakkingen met daarin chemicaliën en/of (andere) stoffen betrekking
hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en/of amfetamine
en/of metamfetamine, in elk geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I
van de Opiumwet, waaronder zoutzuur en/of Methylamine en/of methanol en/of
zwavelzuur en/of azijnzuur en/of aceton en/of caustic soda,
en/of
- een of meer vacuümpomp(en) en/of extractiepomp(en) en/of waterpomp(en) en/of
(gas)brander(s) en/of een electrische roermotor
en/of
- laboratoriumglaswerk en/of (andere) laboratoriummaterialen, waaronder
trechters en/of maatbekers en/of rondbodemkolven en/of koelers en/of
maatkolven,
en/of
- ( een) centrifuge(s) en/of wekketel(s),
en/of
- geschreven en/of gedrukte bescheiden betrekking hebbend op en/of verband
houdend met de productie van MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk
geval een of meer middel(en) voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachte's mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2014 te Knegsel, gemeente Eersel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een pistool (met de
uiterlijke kenmerken van een pistool van het merk F.N. Browning, type 1900, kaliber
7.65
mm) en/of een revolver (met de uiterlijke kenmerken van een revolver van
het merk Umarex, type 34)
en/of
een wapen van de categorie II en/of III, te weten een enkelloops kogelgeweer,
type flobert,
en/of munitie van de categorie III, te weten 35, althans een aantal, patronen,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De start van het onderzoek.
De raadsvrouwe stelt zich primair op het standpunt dat de start van het onderzoek niet rechtmatig is geweest. Ten tijde van de aanhouding van verdachte was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld, hetgeen de binnentreding ter aanhouding onrechtmatig maakt, maar ook de daarop volgende zoeking onder leiding van de rechter-commissaris. Al hetgeen derhalve daarna is in beslag genomen en onderzocht, dient daarom evenals de uitslagen van die onderzoeken te worden gezien als verboden vruchten van deze onrechtmatige aanhouding en dit kan daarom niet dienen tot bewijs. Nu er aldus geen rechtmatig verkregen bewijsmateriaal overblijft dient verdachte te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
Onrechtmatig gebruik opsporingsmiddelen.
Subsidiair komt de raadsvrouwe tot de conclusie dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking. Het aantreffen van de kelder viel nog niet onder de doorzoeking, maar is gebeurd op basis van alleen de hiervoor genoemde machtiging tot binnentreden. Verbalisanten hebben meer gedaan dan zoekend rondkijken om toegang tot de kelder te verkrijgen. Het wiel van een kar stond op het putdeksel en moest eerst worden weggereden om vervolgens het deksel te kunnen optillen. Er heeft een onrechtmatige doorzoeking plaatsgevonden op het perceel, waarna een kelderruimte werd gevonden, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De raadsvrouwe verzoekt hieraan een consequentie te verbinden ex art. 359a Sv, door te bepalen dat de resultaten die door dit verzuim zijn verkregen niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. Dit leidt tot de slotsom dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs voor het onder 1 en 2 tenlasteglegde.
De tenlastegelegde feiten.
Meer subsidiair pleit de raadsvrouwe eveneens voor vrijspraak van feit 1 en feit 2. Verdachte heeft de goederen niet voorhanden gehad met het opzet zich bezig te houden met de productie van MDMA. Verdachte heeft diverse goederen gevonden in het bos toen hij aan het wandelen was en heeft een scheikundige interesse in de mogelijke genezende werking van MDMA op de ziekte van Parkinson. Er lagen geen criminele intenties aan ten grondslag, maar motieven van innovatie en nieuwsgierigheid.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het voorhanden hebben van de gevonden wapens. Verdachte bekent dat hij deze wapens voorhanden heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De start van het onderzoek.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
In januari 2014 is bij de politie CIE-informatie binnengekomen dat zich op het adres [adres] te Knegsel een laboratorium bevindt waar synthetische drugs worden vervaardigd in een kelder. Het perceel is eigendom van onder meer [verdachte]. Naar aanleiding daarvan zijn door het KLPD in februari 2014 luchtfoto’s gemaakt van het perceel. Op de foto’s zijn onder andere een in aanbouw zijnde kelder en graafwerkzaamheden te zien. Uit de politiesystemen blijkt dat op hetzelfde adres in 2010 een hennepknipperij is aangetroffen, ter zake waarvan tegen [verdachte] proces-verbaal is opgemaakt. De rechtbank acht bovenstaande gegevens in onderlinge samenhang bezien voldoende voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv. De rechtbank is van oordeel dat de start van het onderzoek rechtmatig is geweest. De daarop volgende aanhouding, de doorzoeking door de rechter-commissaris, de inbeslagneming van voorwerpen en de diverse uitgevoerde onderzoeken zijn daarom op die grond niet als onrechtmatig aan te merken; van uitsluiting voor de bewijsvoering om die reden kan derhalve evenmin sprake zijn.
Onrechtmatig gebruik opsporingsmiddelen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
De rechtbank is van oordeel dat de machtiging tot binnentreden op grond van art. 9 OW, gelet op de verdenking zoals hiervoor weergegeven, terecht is afgegeven en terecht is gebruikt door de politie. Er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv aan een strafbaar feit van de Opiumwet en verbalisanten zijn rechtmatig binnengetreden. Op grond van art. 9 lid 1, b OW heeft de politie toegang tot iedere plaats waar een overtreding van de Opiumwet redelijkerwijze kan worden vermoed en mocht zij daarom de kelder, die immers niet tot de woning behoorde, betreden. Daarna heeft de doorzoeking plaatsgevonden door de rechter-commissaris. De doorzoeking was naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig. Er is daarom ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. De vondst van de kelder en de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen worden daarom niet uitgesloten van het bewijs.
De tenlastegelegde feiten.
T.a.v. feiten 1 en 2:
Op 14 februari 2014 is door verbalisanten op het buitenterrein van de woning van verdachte in Knegsel onder een putdeksel de toegang aangetroffen naar een (verscholen) ondergrondse ruimte die toegang gaf tot twee andere ondergrondse ruimten waarin jerrycans met chemicaliën en laboratorium glaswerk stonden opgesteld en in rekken opgeslagen.
Ruimte 1 betrof een opslagruimte. In ruimte 2 stonden een diepvries, opbergrekken en werktafels. Ruimte 3 was ingericht als laboratoriumruimte. Elke ruimte had zijn eigen afzuigsysteem.
In het laboratorium en op het terrein werden goederen aangetroffen, waaronder een fles met waterstofgas, een open wekketel met vloeistof, tientallen jerrycans, vaten en flessen deels of geheel gevuld met vloeistoffen. Op sommige daarvan zaten etiketten met de vermelding: “methanol”, “BMK” of “Apaan.” In de (ondergrondse) ruimte 2 en 3 werden o.a. ook ademmaskers en handschoenen gevonden. Daarnaast zijn onder meer pompen, kolven, poeders en kristallen aangetroffen. Ook werden in het laboratorium en in de woning van verdachte diverse (handgeschreven) briefjes en teksten aangetroffen, waarin werd gerefereerd aan (een deel van) het productieproces van synthetische drugs respectievelijk waarin dit productieproces werd beschreven. [2] Van de diverse goederen en stoffen zijn monsters genomen ten behoeve van nader onderzoek naar de samenstellingen. Tevens zijn sporen veiliggesteld ten behoeve van DNA-onderzoek. [3]
Bij nader onderzoek is vastgesteld dat een gele tuinslag vanaf de kelderruimte via een buizenstelsel was verbonden met een in het buitenterrein ingegraven bulkvat dat aan de onderzijde was geperforeerd. De grond ter plaatse van de bulkcontainer bevatte MDMA, terwijl de grond in een sleuf in de directe nabijheid vervuild bleek met methanol en aceton. [4]
Uit het rapport van het NFI van 12 juni 2014 [5] blijkt dat het DNA-profiel van de aangetroffen biologische sporen op handschoenen en halfgelaatmaskers (afkomstig uit ruimte 2 en 3 met SIN-nummers AACR4891NL#01, AACR4896NL#01, AACR4897NL#01, AACR4897NL#02 , AACR44899NL#01 en AAEX9106NL#02) matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de kans dat een ander dan verdachte de donor is van het aangetroffen materiaal kleiner is dan één op één miljard.
Uit de conclusie van het rapport van het NFI van 1 augustus 2014 [6] blijkt dat in het aangeboden onderzoeksmateriaal MDMA, PMK, Apaan, piperonal, safrol, BMK en zwavelzuur is aangetoond. Een deel van het onderzoeksmateriaal dat op het perceel [adres] te Knegsel is aangetroffen is kenmerkend voor de vervaardiging van MDMA uit PMK met natriumboorhydride en methylamine. Daarnaast waren er diverse stoffen aanwezig die te relateren zijn aan synthetische drugs.
Verdachte heeft ter terechtzitting [7] erkend dat de genoemde voorwerpen op zijn perceel zijn aangetroffen en dat de in de ondergrondse ruimte aangetroffen laboratoriumopstelling door hem was gebruikt. Verdachte erkende ook dat hij de handschoenen en ademmaskers waarop zijn DNA is aangetroffen heeft gebruikt. Verdachte verklaarde verder dat zelfs zijn partner niet op de hoogte was van het bestaan van de door hem gebouwde ondergrondse kelderruimte.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte MDMA heeft bereid en/of vervaardigd en voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en metamfetamine heeft gepleegd. De verklaring van verdachte dat hij niets te maken heeft met de productie van synthetische drugs, dat hij de spullen heeft gevonden in het bos en de laboratoriumopstelling en aangetroffen briefjes/teksten met (delen van) het productieproces van synthetische drugs louter uit zijn scheikundige interesse en voor het doen van allerlei proeven in zijn bezit had, acht de rechtbank volstrekt niet geloofwaardig en stelt de rechtbank terzijde. De verklaring van verdachte valt bij gebreke van enig concreet aanknopingspunt op geen enkele wijze te toetsen. Daar komt bij dat verdachte eerst op de terechtzitting met zijn lezing van de op zijn perceel aangetroffen toestand komt. In het licht van het ontbreken van aanknopingspunten om verdachtes verklaring te verifiëren, het evident heimelijke karakter van de door verdachte ontplooide activiteiten in het ondergrondse laboratorium, de omvang en samenstelling van de ter plaatse aangetroffen goederen alsmede de door verdachte – naar hijzelf verklaarde – getroffen beveiligingsmaatregelen rondom het ondergrondse laboratorium kan de verklaring van verdachte niet als een niet op voorhand uitgesloten alternatieve lezing van de gebeurtenissen worden beschouwd. Ook het verweer van de raadsvrouwe dat verdachte interesse had in de mogelijk genezende werking van MDMA op de ziekte van Parkinson legt de rechtbank naast zich neer, reeds omdat het feitelijke grondslag mist. Immers, verdachte heeft in het voorbereidend onderzoek noch ter terechtzitting een verklaring van die strekking afgelegd.
T.a.v. feit 3:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359 lid 3, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens de verdediging geen vrijspraak is bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van dit feit hebben geleid:
- Relaas proces-verbaal [8] ;
- Proces-verbaal technisch onderzoek wapens [9] ;
- Bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting. [10]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 01 januari 2014 tot en met 14 februari 2014 te Knegsel, gemeente Eersel, opzettelijk heeft vervaardigd een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
op 14 februari 2014 te Knegsel, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA of metamfetamine, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- jerrycans en vaten en flessen met daarin chemicaliën en/of (andere) stoffen betrekking
hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en/of metamfetamine, voorkomend op lijst I van de Opiumwet, waaronder zoutzuur en Methylamine en methanol en zwavelzuur en azijnzuur en aceton
en
- vacuümpompen en extractiepompen en een waterpomp en een gasbrander en een elektrische roermotor
en
- laboratoriumglaswerk en andere laboratoriummaterialen, waaronder trechters en maatbekers en rondbodemkolven en koelers en maatkolven,
en
- wekketels,
en
- geschreven en gedrukte bescheiden betrekking hebbend op en/of verband houdend met de productie van MDMA en/of metamfetamine, voorkomend op lijst I behorende bij de Opiumwet,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
op 14 februari 2014 te Knegsel, gemeente Eersel, wapens van categorie III, te weten een pistool (met de uiterlijke kenmerken van een pistool van het merk F.N. Browning, type 1900, kaliber 7.65 mm) en een revolver (met de uiterlijke kenmerken van een revolver van
het merk Umarex, type 34) en een wapen van de categorie II, te weten een enkelloops kogelgeweer, type flobert, en munitie van de categorie III, te weten 35 patronen,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast eist de officier van justitie teruggave van een sleutel aan de rechthebbende, en verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen voorwerpen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie en een kopie van de overgelegde beslaglijst/kennisgeving van inbeslagneming is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank rekening te houden met de grote indruk die de inval en aanhouding op verdachte en zijn partner hebben gemaakt en de gevolgen daarvan, en met het feit dat verdachte 80 – 100% arbeidsongeschikt is. De raadsvrouwe verzoekt daarom te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft al een forse tijd vastgezeten en is volgens de verdediging hiermee reeds voldoende gestraft. Daarenboven is verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen van synthetische drugs en het treffen van voorbereidingen om synthetische drugs te maken door daartoe bestemde voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben. Op het terrein van verdachte is een ondergrondse ruimte aangetroffen met een laboratoriumopstelling, en grond- en hulpstoffen en recepten op basis waarvan synthetische drugs geproduceerd kunnen worden. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft ook schade toegebracht aan het milieu. Uit nader onderzoek van de bodem rondom de kelder is gebleken dat de grond afvalstoffen bevat die vrijkomen bij de productie van synthetische drugs, waaronder aceton en methanol. Die stoffen zijn bedreigend voor de bodem en het grondwater.
Daarnaast had verdachte een aantal vuurwapens voorhanden. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte rekening mee houden dat de laboratoriumopstelling, gelet op de in het dossier aangetroffen foto’s, op het eerste oog een niet bijzonder professionele indruk maakt en dat onduidelijk is gebleven wat de omvang van de productie(capaciteit) van synthetische drugs is geweest.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een feit betreffende de Opiumwet werd veroordeeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De raadsvrouwe heeft verzocht aan verdachte uitsluitend een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Het opleggen van een voorwaardelijke straf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en is een te geringe straf nu verdachte al eerder voor een feit betreffende de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dat inbeslaggenomen voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel deze voorwerpen middelen zijn als bedoeld in lijst I van de Opiumwet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57;
Opiumwet art. 10, 10a, 13a;
Wet wapens en munitie art. 2, 55.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende, te weten: een sleutel (goednr. 760265).
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een camera (beveiliging, goednr. 760254);
- een document (divers drugs administratie, goednr. 760306);
- een stoorzender (jammer, goednr. 760331);
- een document (diverse administratie, goednr. 760267);
- een stoorzender (jammer, goednr. 760270);
- een papier (diverse papiertjes met tekst, goednr. 760290);
- een document (een map, goednr. 760291);
- een papier (een envelop, goednr. 760295);
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een masker (gasmasker, goednr. 760336);
- een holster (goednr. 760272);
- twee maskers (gasmasker, goednr. 760273);
- een vuurwapen (F.N. Browning, goednr. 760112);
- een vuurwapen (Umarex, goednr. 760114);
- een vuurwapen (Flobert, goednr. 760120);
- munitie (28 stuks, goednr. 760348).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 2 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Valkenswaard, met dossiernummer 2014020441, afgesloten d.d. 24 juni 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 509.
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 75 t/m 95. Proces-verbaal onderzoek synthetische drugs-precursoren laboratorium, blz. 96 t/m 98. Proces-verbaal LFO, blz. 99 t/m 102. Proces-verbaal van bevindingen, blz. 103 t/m 121. Bijlagen: beslag, blz. 155 t/m 480.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 122 t/m 140.
4.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de politie Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche/Team Milieu, afgesloten op 17 juli 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 7 + 5 bijlagen.
5.Rapport NFI, blz. 145 t/m 147.
6.Rapport NFI d.d. 1 augustus 2014.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 augustus 2014.
8.Proces-verbaal, blz. 8-9.
9.Proces-verbaal technisch onderzoek, blz. 483 t/m 501.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2014.