ECLI:NL:RBOBR:2014:5149

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
01/845109-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten bij tankstation met stroomstootwapen en mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig voorval bij een tankstation in Veldhoven op 16 februari 2014. De verdachte heeft na een woordenwisseling een slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, tegen het hoofd en de nek geschopt. Daarnaast heeft hij meerdere andere slachtoffers bedreigd met een stroomstootwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, maar wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke onrust die dergelijke delicten veroorzaken en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845109-14
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats],[adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2014 en 14 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 april 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Veldhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1], meermalen, althans eenmaal, met
geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, onder meer
terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Veldhoven aan een persoon genaamd
[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: hersenletsel),
heeft toegebracht, door deze [slachtoffer 1] opzettelijk, meermalen, althans eenmaal,
met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen, onder meer
terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Veldhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde
[slachtoffer 1], meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet tegen het hoofd en/of
het lichaam heeft geschopt, onder meer terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond
lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Veldhoven [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte toen daar opzettelijk dreigend in de directe nabijheid van
voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] een
stroomstootwapen gehouden en/of een stroomstootwapen getoond aan voornoemde
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Veldhoven opzettelijk en
wederrechtelijk (een portier van) een taxi, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 primair (poging tot doodslag), 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair acht de officier van justitie bewezen dat verdachte in ieder geval één keer tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de nek kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Een krachtige trap daartegen kan onder de gegeven omstandigheden tot blijvend hersenletsel en zelfs de dood leiden. Verdachte heeft deze kans bewust op de koop toegenomen. Het letsel is weliswaar relatief beperkt gebleven nu de schade niet blijvend is, maar het had ook anders kunnen aflopen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van hetgeen onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair kan naar de mening van de raadsvrouw een bewezenverklaring volgen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte deze feiten heeft bekend en dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard. Met betrekking tot feit 2 heeft verdachte in ieder geval de bedreiging ten aanzien van een aantal personen bekend.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Ten aanzien van feit 1.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] op 16 februari 2014 bij de benzinepomp te Veldhoven twee keer met geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt, terwijl de jongen op de grond lag. Hij, verdachte, had die nacht een witte jas aan. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet tegen het hoofd heeft geschopt, maar tegen de benen.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 15 februari 2014 met een aantal vrienden op stap is geweest. Toen hij op stap ging was hij lichamelijk helemaal in orde. Op 16 februari 2014 omstreeks 12.30 uur merkte hij dat hij in het ziekenhuis lag. Ze hadden zijn vriendin verteld dat hij ct-scans heeft gehad en dat hij hersenletsel had, waardoor zijn korte termijngeheugen in de war was. Van zijn vrienden heeft hij gehoord wat er is gebeurd bij het tankstation Oeienbosch. Hij heeft verwondingen aan gezicht, been en torso. Hij heeft veel last van spieren in zijn nek en rug en last van hoofdpijn. Hij heeft op dat moment (17 februari 2014) nog moeite om details te onthouden. [3]
Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer 1] blijkt dat er bij hem licht traumatisch schedelhersenletsel zonder intracraniele complicaties is geconstateerd. [4]
[slachtoffer 2] heeft op 16 februari 2014 te 03.15 uur, kort na het voorval, tegenover de politie verklaard dat hij zag dat[slachtoffer 1] op de grond viel. Hij zag dat de man met de witte jas [slachtoffer 1] tegen het hoofd trapte. Vervolgens trapte hij op het bovenbeen van [slachtoffer 1]. Hij zag dat [slachtoffer 1] met zijn lichaam en hoofd aan het schudden was. [5]
Op 15 mei 2014 is [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Daar heeft hij verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] met zijn hoofd tegen de stoeprand lag. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, zag hij dat verdachte [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd trapte. Daarna heeft verdachte hem nog een keer op zijn been getrapt. Hij weet 100% zeker dat [slachtoffer 1] op zijn hoofd is getrapt. [6]
[slachtoffer 5] heeft op 17 februari 2014 bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] op de grond viel.
Hij zag dat [slachtoffer 1] met zijn hoofd tegen de trottoirband lag. [slachtoffer 1] had zijn ogen open, maar een nietszeggende blik. Hij zag dat de jongen [slachtoffer 1] nog zeker drie keer opzettelijk en met kracht stampte. Hij trapte tegen zijn nek/hoofd, waarbij het hoofd van [slachtoffer 1] klem zat tussen de voet van de jongen en de trottoirband. Ook zag hij dat hij hem in zijn zij trapte en met beide voeten boven op de benen van [slachtoffer 1] sprong. [7]
Op 15 mei 2014 is [slachtoffer 5] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Daar heeft hij verklaard dat [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Terwijl [slachtoffer 1] langs de trottoirband op de grond lag, zag hij dat verdachte hem schopte. Hij heeft [slachtoffer 1] 1 of 2 keer goed geraakt met zijn schoen. Hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn nek trapte. Hij heeft namelijk gezien dat [slachtoffer 1] zijn hoofd tegen de trottoirband aan ging. Hij heeft ook gezien dat verdachte met beide voeten op de benen van [slachtoffer 1] sprong. [8]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, één keer met geschoeide voet tegen het hoofd/de nek heeft geschopt. Daarnaast heeft verdachte tegen het lichaam van [slachtoffer 1] geschopt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2]. De getuigen verklaren gedetailleerd en consistent. [slachtoffer 2] is nog dezelfde nacht over het voorval gehoord en heeft daarbij meteen over het schoppen tegen het hoofd verklaard.
Het bij het slachtoffer [slachtoffer 1] geconstateerde letsel past bij een schop in het gezicht/nek.
Het slachtoffer had last van geheugenverlies, pijn in zijn nek en hoofdpijn en er was sprake van traumatisch schedelhersenletsel. Voorts blijkt uit de foto’s van het slachtoffer op pagina 40/41 dat het slachtoffer een bebloede neus/wondjes op zijn neus had. [9]

De primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen met welke kracht door verdachte is geschopt en waar tegen het hoofd/de nek de verdachte het slachtoffer heeft geraakt. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat door het schoppen van verdachte tegen het hoofd/de nek de kans aanmerkelijk is geweest dat verdachte de dood zou kunnen vinden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.

Bij het slachtoffer is licht traumatisch schedelhersenletsel zonder intracraniele complicaties geconstateerd. Uit een aanvullend proces-verbaal d.d. 11 juni 2014 blijkt dat het slachtoffer op 1 april 2014 op controle is geweest bij de neuroloog. Deze heeft geconstateerd dat er fysiek geen blijvende schade is. De rechtbank is van oordeel dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling vrijspreken.

De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] blijkt dat het slachtoffer op de grond, met zijn hoofd tegen de stoeprand, terecht is gekomen.
Vervolgens heeft verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd/de nek van het slachtoffer geschopt. Voor een bewezenverklaring van poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel is het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vereist. De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat verdachte ‘bloot’ opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had. Uit niets blijkt dat verdachte daarop uit was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door tegen het hoofd/de nek van een tegen een stoeprand liggend slachtoffer te schoppen, wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Door zo te handelen heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het hoofd van het slachtoffer tegen de stoeprand lag. Zo verklaart [slachtoffer 5] dat bij het schoppen het hoofd van het slachtoffer klem zat tussen de voet van de jongen en de trottoirband. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd/de nek kwetsbare delen van het lichaam zijn en is de kans dat het schoppen daartegen, zeker in de positie waarin het slachtoffer lag, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De rechtbank acht derhalve de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 2.

[slachtoffer 2] [10] , [slachtoffer 3] [11] , [slachtoffer 4] [12] en [slachtoffer 5] [13] hebben aangifte gedaan van bedreiging door verdachte op 16 februari 2014 te Veldhoven doordat verdachte dreigend een knetterend en vonkend stroomstootwapen in de richting van hen ieder afzonderlijk heeft gehouden. Aangevers voelden zich daardoor bedreigd.
Daarnaast heeft [slachtoffer 2] voornoemd verklaard dat verdachte ook stekende bewegingen met het stroomstootwapen in de richting van zijn vrienden maakte. [14] Ook [slachtoffer 5] voornoemd heeft verklaard dat verdachte met het stroomstootwapen stekende bewegingen maakte in de richting van hem en zijn vrienden. [15]
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend op 16 februari 2014 een stroomstootwapen uit zijn auto te hebben gepakt en dit in werking zijnde stroomstootwapen in ieder geval in de richting van twee andere jongens dan de jongen die op de grond terecht is gekomen, te hebben gehouden en daarmee te hebben gedreigd. Hij heeft voorts verklaard dat het zou kunnen dat hij alle vier de jongens, genoemd in de tenlastelegging, heeft bedreigd met het stroomstootwapen, maar hij het niet meer weet. [16]
Gelet op de hiervoor vermelde aangiftes, die elkaar bevestigen, en de verklaring van verdachte dat het zou kunnen dat hij alle vier de jongens heeft bedreigd met het stroomstootwapen acht de rechtbank de bedreiging met zware mishandeling ten aanzien van de vier personen genoemd in de tenlastelegging, te weten [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 3.

Op grond van de aangifte van [slachtoffer 6] [17] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 16 februari 2014 te Veldhoven tegen de deur van een taxi heeft getrapt [18] acht de rechtbank de onder 3 ten laste gelegde beschadiging van een portier van een taxi wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank ten aanzien van feit 3 met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte dit feit heeft bekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meer subsidiair
op 16 februari 2014 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt, onder meer terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
op 16 februari 2014 te Veldhoven [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend in de directe nabijheid van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] een stroomstootwapen gehouden.
op 16 februari 2014 te Veldhoven opzettelijk en wederrechtelijk een portier van een taxi, toebehorende aan [slachtoffer 6], heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
  • een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
  • gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met oplegging van de maatregel als in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit. Mocht de rechtbank vinden dat daarnaast nog een straf dient te worden opgelegd dan heeft de raadsvrouw bepleit daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf op te leggen. Verdachte is een jonge man met nog een heel leven voor zich. Wanneer hij weer op vrije voeten komt, kan hij zo snel mogelijk weer zijn leven op de rit krijgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Er is een poging gedaan een psychologisch onderzoek betreffende verdachte te laten verrichten. Uit het rapport van de psycholoog A.M.J. de Kuiper blijkt dat verdachte consequent heeft geweigerd aan dit psychologisch onderzoek mee te werken. De deskundige is, gelet op deze weigering, niet in staat te rapporteren omtrent een eventuele psychische stoornis dan wel de toerekeningsvatbaarheid.
Door het niet meewerken aan dit onderzoek heeft de rechtbank geen zicht kunnen krijgen op eventuele achterliggende problematiek en kan daar dan ook geen rekening mee houden mocht daar sprake van zijn.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Er is een ruzie ontstaan bij een tankstation tussen de groep van verdachte en de groep jonge mannen waartoe het slachtoffer behoorde. Laatstgenoemde groep was met een taxi. Nadat de situatie enigszins rustig is geworden, kiest verdachte ervoor opnieuw de confrontatie met de mannen aan te gaan. Hij haalt een stroomstootwapen uit zijn auto, rent achter de groep mannen aan en bedreigt ieder van hen met het in werking zijnde stroomstootwapen. Deze situatie was, zo blijkt uit de aangiftes, zeer bedreigend voor de slachtoffers.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] komt ten val. Terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt, schopt verdachte hem tegen zijn nek en/of hoofd, hetgeen een zeer laffe daad is.
Verdachte heeft in zijn boosheid ook nog tegen de ter plaatse aanwezige taxi getrapt, waardoor schade aan deze auto is ontstaan.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en zijn lichamelijke integriteit aangetast.
Het zeer gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Hij heeft zich enkel laden leiden door zijn boosheid en frustratie van dat moment.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft twee dagen in het ziekenhuis gelegen. Daarna is hij nog een periode ziek geweest, waarbij hij last heeft gehad van concentratieproblemen. Gezien het toegepaste geweld had het heel anders met het slachtoffer kunnen aflopen.
Delicten als de onderhavige veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een mishandeling met justitie in aanraking is geweest, welke zaak is afgedaan in de vorm van een werkstraf als transactie.
Verdachte wekt ter terechtzitting niet de indruk oprecht spijt te hebben van zijn handelen, het laakbare van zijn handelen in te zien en er alles aan te willen doen om herhaling van een dergelijke geweldsuitbarsting als waarvan hier sprake is in de toekomst te voorkomen. Dit baart de rechtbank ernstig zorgen.
De strafmodaliteit
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van tien maanden recht doet aan de ernst van de feiten en noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat zijn gedrag niet kan worden getolereerd.
De rechtbank zal deze straf voor een deel van drie maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis.

De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De vordering
[slachtoffer 1] vordert een materiele schadevergoeding van € 360,- ter zake van het in dit verband door hem betaalde eigen risico ziektekostenverzekering.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vindt de vordering van de benadeelde partij redelijk en voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte vindt de vordering van de benadeelde partij begrijpelijk en redelijk.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 302, 350.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
vrijspraak.
Verklaart het ten laste gelegde onder de feiten 1 meer subsidiair, 2 en 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
T.a.v. feit 2:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
3
jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van € 360,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 360,--
(zegge: driehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 7 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële
schadevergoeding (eigen risico ziektekosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag
van € 360,-- (zegge: driehonderdzestig euro), betreffende materiële schade
(eigen risico ziektekosten).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2014.
Mr. Denie is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, afdeling Veldhoven, genummerd BHV-zaaknummer 2014022154, afgesloten d.d. 5 maart 2014, pag. 1 tot en met 93.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 14 augustus 2014.
3.Verklaring [slachtoffer 1], pag. 336-37.
4.Medische verklaring betreffende [slachtoffer 1], pag. 45.
5.Verklaring [slachtoffer 2], pag. 78-79.
6.Verklaring [slachtoffer 2], proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken d.d. 15 mei 2014, pag. 1-2.
7.Verklaring [slachtoffer 5], pag. 87-88.
8.Verklaring [slachtoffer 5], proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, d.d. 15 mei 2014 pag. 1-2.
9.Foto’s pag. 40 en 41, waarneming rechtbank ter terechtzitting, proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 14 augustus 2014.
10.Verklaring [slachtoffer 2], pag. 77.
11.Verklaring [slachtoffer 3], pag. 84.
12.Verklaring [slachtoffer 4], pag. 80-81.
13.Verklaring [slachtoffer 5], pag. 87-88.
14.Verklaring [slachtoffer 2] pag. 77.
15.Verklaring [slachtoffer 5] pag. 88.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 14 augustus 2014.
17.Verklaring [slachtoffer 6], pag. 91-92.
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting,proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, d.d. 14 augustus 2014.