ECLI:NL:RBOBR:2014:5140

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
01/840294-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvoering en mishandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met twee medeverdachten een minderjarig meisje heeft ontvoerd uit de woning van haar vader in Vlijmen en haar naar België heeft gebracht. De verdachte heeft de vader van het slachtoffer met een ploertendoder geslagen tijdens de ontvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer tegen haar wil hebben meegenomen, wat blijkt uit de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en dat er geen acute noodsituatie was die zijn handelen rechtvaardigde. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld en de griffier de uitspraak heeft vastgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/840294-12
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Vlijmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
  • de woning waar die [slachtoffer 1] op dat moment verbleef ([adres 2])(met geweld) binnengedrongen en/of
  • (daarbij) een ruit van de deur van die woning vernield en/of
  • de in die woning tevens aanwezige vader van die [slachtoffer 1] (met een stroomstootwapen) een stroomstoot toegebracht en/of hem (met een ploertendoder, althans een voorwerp) geslagen en/of hem met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) bedreigd en/of
  • de in die woning tevens aanwezige [slachtoffer 2] met een zaklamp op/tegen het hoofd, althans het lichaam, geslagen en/of geduwd en/of
  • [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk uit genoemde woning gevoerd/geduwd/getrokken/meegenomen en/of
  • [slachtoffer 1] in een of meerdere auto('s) geduwd/geplaatst en/of
  • [slachtoffer 1] met een auto naar België overgebracht;
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
2.
dat hij op of omstreeks 20 juni 2011 te Vlijmen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), (met een stroomstootwapen) een stroomstoot heeft toegebracht en/of voornoemde [slachtoffer 3] (met een ploertendoder, althans een voorwerp) heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen.

De wederrechtelijke vrijheidsberoving
Verdachte wordt verweten dat hij samen met twee anderen, [slachtoffer 1] heeft ontvoerd. Ter terechtzitting van 13 augustus 2014 heeft verdachte verklaard dat hij zich niet aan die ontvoering schuldig heeft gemaakt omdat zij vrijwillig met hem en zijn medeverdachten is meegegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] van 21 juni 2011 volgt duidelijk en ondubbelzinnig dat zij niet vrijwillig met verdachte en zijn medeverdachten is meegegaan. Zij heeft in dit kader onder meer het volgende verklaard. Zij zag medeverdachte [medeverdachte 1] in de woonkamer staan en hoorde hem zeggen dat zij mee naar buiten moest komen. Ze wilde toen niet mee naar buiten. Vervolgens pakte [medeverdachte 1] haar hard vast bij haar nek en drukte haar wat naar voren. Ze kon op dat moment niet weg. Ze wilde wel weg en probeerde dat door hem weg te duwen. Dat lukte echter niet, omdat hij haar hard bij haar nek vasthield. [medeverdachte 1] nam haar mee naar buiten. Kort daarna riep medeverdachte [medeverdachte 2] “allemaal in de auto”. [slachtoffer 1] moest achterin gaan zitten naast [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] ging achter het stuur zitten en verdachte op de bijrijdersstoel. Vervolgens reed [medeverdachte 2] weg.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt steun in de verklaringen van diverse onafhankelijke getuigen.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard. Hij zag drie mannen richting de brandgang lopen die uitkomt in de [straat] in Vlijmen. Eén van die mannen herkende hij als medeverdachte [medeverdachte 2]. Een andere man was negroïde. Na ongeveer vijf minuten zag hij dat de drie mannen terugkwamen. Hij zag dat de negroïde man een vrouw meetrok in de richting van de auto. Hij weet nog dat de negroïde man het meisje beet had bij haar arm. De negroïde man zette het meisje vervolgens hardhandig op de achterbank van een auto. Vervolgens reed het voertuig hard weg.
Ook getuige [getuige 2] heeft een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. Op enig moment hoorde hij in de [straat] in Vlijmen een hoop gegil en geschreeuw. Hij zag toen verderop in de straat een donkere man lopen die een blonde vrouw of meisje vasthield. Hij zag dat de man zijn arm om het hoofd van die vrouw of meisje had zitten. De vrouw of meisje werd als het ware meegesleurd.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] tegen haar wil hebben meegenomen uit de woning van haar vader en in de auto van [medeverdachte 2] hebben geplaatst en vervolgens weg zijn gereden. Derhalve is er sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving geweest.
De bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] tegen de wil van haar vader uit diens woning zou worden meegenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de verklaring van verdachte en van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat zij in de woning van verdachte het plan hebben opgevat om [slachtoffer 1] uit de woning van haar vader, [slachtoffer 3] op te halen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij toen, in de woning van [verdachte], heeft gezegd dat hij direct de deur van de woning van[slachtoffer 3] intrappen als er niet zou worden opengedaan. Toen zij uit de woning van verdachte vertrokken, heeft verdachte een ploertendoder meegenomen, kennelijk omdat hij niet uitsloot dat er bij de woning van [slachtoffer 3] problemen zouden kunnen ontstaan tijdens het ophalen van [slachtoffer 1]. Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachten samen naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan, heeft [medeverdachte 2] de deur van die woning ingetrapt en zijn verdachte en [medeverdachte 1] op enig moment [medeverdachte 2] in die woning gevolgd. Nadat [slachtoffer 1] uit de woning van [slachtoffer 3] was getrokken is zij mee naar de auto van [verdachte] gevoerd. Vervolgens zijn verdachte, zijn medeverdachten en [slachtoffer 1] in een auto vertrokken.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachten bij de ontvoering van [slachtoffer 1] op een zodanig nauwe en bewuste manier hebben samengewerkt dat zij als medeplegers, in de zin van artikel 47 eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, moeten worden aangemerkt.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat bij gebrek aan voldoende bewijs niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte of de medeverdachten de vader van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], met een stroomstootwapen een stroomstoot hebben toegebracht, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 20 juni 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers zijn/hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet
  • de woning waar die [slachtoffer 1] op dat moment verbleef, [adres 2], te Vlijmen met geweld binnengedrongen en
  • daarbij een ruit van de deur van die woning vernield en
  • de in die woning tevens aanwezige vader van die [slachtoffer 1] met een ploertendoder geslagen en hem met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en
  • de in die woning tevens aanwezige [slachtoffer 2] met een zaklamp tegen het hoofd geduwd en
  • [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk uit genoemde woning meegenomen en
  • [slachtoffer 1] in meerdere auto's geduwd/geplaatst en
  • [slachtoffer 1] met een auto naar België overgebracht.
2.
op 20 juni 2011 te Vlijmen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], met een ploertendoder heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
  • een taakstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen met aftrek,
  • niet ontvankelijkverklaring van benadeelde partij Strengers.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Verdachte heeft met de medeverdachten [slachtoffer 1] tegen haar wil uit de woning van haar vader, [slachtoffer 3], meegenomen. Hierbij zijn verdachte en de medeverdachten er niet voor teruggeschrokken om zich met geweld de toegang tot de woning van [slachtoffer 3] te verschaffen en vervolgens jegens [slachtoffer 3] en zijn partner bedreigingen te uiten en/of geweld toe te passen. Het handelen van verdachte en de medeverdachten heeft geresulteerd in een aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] en zijn partner, maar ook is de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] aangetast. Verdachte heeft allerminst in haar belang gehandeld. [slachtoffer 1] verbleef op vrijwillige basis in de woning van haar vader. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken van een acute noodsituatie die noopte tot direct ingrijpen van verdachte. Verdachte heeft zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan een verwerpelijke vorm van eigenrichting.
In het voordeel van verdachte weegt mee
Evenals de officier van justitie en verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, berekend vanaf de inverzekeringstelling van verdachte op 22 juni 2011 tot en met de datum van de uitspraak van dit vonnis, komt de rechtbank tot een overschrijding van ruim één jaar. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient verdachte voor deze termijnoverschrijding te worden gecompenseerd in de hoogte van de aan hem op te leggen straf.
Bovendien weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De strafmodaliteit
Naar het oordeel van de rechtbank zou oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf, passend zijn geweest indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In de mate van die termijnoverschrijding, afgezet tegen de ingewikkeldheid van de zaak, het nadeel dat verdachte door die termijnoverschrijding heeft geleden en het gebrek aan voortvarendheid waarmee de vervolging van verdachte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank reden oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf achterweg te laten.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij in de omstandigheid dat verdachte arbeidsongeschikt is verklaard, geen reden ziet de aan verdachte op te leggen taakstraf te matigen.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 120 uur passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 47, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
1.
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
2.
Mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 Een
taakstrafvoor de duur
van 120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid. De rechtbank merkt daarbij op dat zowel de tijd die verdachte in Nederland als die welke hij in België in deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht op de te verrichten arbeid in mindering moet worden gebracht.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2].
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet , voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 27 augustus 2014.
Mr. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.