ECLI:NL:RBOBR:2014:5120

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
25 augustus 2014
Zaaknummer
01/845209-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van politiemensen met een alarmpistool

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van twee politiemensen met een alarmpistool. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de strafbare feiten de verdachte in enigszins verminderde mate konden worden toegerekend. De zaak kwam aan het licht na een incident op 21 maart 2014 in Eindhoven, waar de verdachte met een alarmpistool dreigend op de hoofdagent en een brigadier van politie gericht had. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen tijdens de zitting op 12 augustus 2014. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een alarmpistool. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerder strafbare feiten en het blijk van berouw dat hij toonde. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een behandelverplichting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de hoofdagent, toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €600,- als schadevergoeding. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke onrust die het voorhanden hebben van een wapen met zich meebrengt en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845209-14
Parketnummer vordering: 96/068791-12
Datum uitspraak: 26 augustus 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op[1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2014 te Eindhoven [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 2](brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend:
- een alarmpistool op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gericht en blijven richten nadat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, (meermalen) had gesommeerd het wapen te laten vallen en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer 1] toegelopen terwijl hij, verdachte, het alarmpistool op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht bleef houden en/of
- (daarbij) naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (meermalen) geroepen "Schiet dan, schiet dan", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) het alarmpistool laten zakken en een op het doorladen van een vuurwapen gelijkende handeling uitgevoerd en/of
- (vervolgens) het alarmpistool (wederom) op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht;
hij op of omstreeks 21 maart 2014 te Eindhoven een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 96/068791-12 is aangebracht bij vordering van 28 mei 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 8 februari 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 21 maart 2014 te Eindhoven [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 2](brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend:
- een alarmpistool op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en blijven richten nadat die [slachtoffer 1] hem, verdachte, (meermalen) had gesommeerd het wapen te laten vallen en
- vervolgens op die [slachtoffer 1] toegelopen terwijl hij, verdachte, het alarmpistool op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht bleef houden en
- daarbij naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (meermalen) geroepen "Schiet dan, schiet dan", en
- vervolgens het alarmpistool laten zakken en een op het doorladen van een vuurwapen gelijkende handeling uitgevoerd en
- vervolgens het alarmpistool (wederom) op het gezicht van die [slachtoffer 1] gericht;
op 21 maart 2014 te Eindhoven een wapen van categorie III, te weten een alarmpistool, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

(voor feit 1 en 2:)
Een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een deel, groot 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- reclasseringstoezicht, meewerken aan de meldplicht, een behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag van verdachte betreffende zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron d.d. 13 mei 2014.
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] a EUR 600,- en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis.
Toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 96-068791-12.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich door een alarmpistool te richten op twee politieagenten, schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van twee politieagenten en aan het voorhanden hebben van een alarmpistool.
Het voorhanden hebben van een alarmpistool en het dreigen daarmee veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het ongecontroleerde bezit van een wapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van wapens.
Verdachte heeft door zijn gedragingen de beide agenten welbewust veel angst bezorgd en hij heeft zich niets aangetrokken van hun belangen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
Uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt, dat verdachte zich sedert de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de aanwijzingen van de reclassering.
Uit een omtrent verdachte uitgebracht rapport door gz-psycholoog drs. J.W.G.M. van Soest d.d. 24 juni 2014 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in enigszins verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 96/068791-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f,
Wet wapens en munitie art. 2, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 153 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook als dit volledige abstinentie van alcohol inhoudt;
- zich binnen drie dagen na de uitspraak in de onderhavige zaak zal melden bij Novadic-Kentron, Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven, en zich daar vervolgens zal melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd voor zijn psychiatrische- en verslavingsproblematiek onder (ambulante) behandeling zal stellen van GGZ ERW/Novadic-Kentron, gevestigd te Eindhoven, Dokter Poletlaan 74, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve van daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 april 2014 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 600,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 600,- (zegge: zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis. Het bedrag is een vergoeding ter zake immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 600,- (zegge: zeshonderd euro). Het bedrag is een vergoeding ter zake immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 8 februari 2013, gewezen onder parketnummer 96-068791-12, te weten: gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 26 augustus 2014,
zijnde mr. Bokhorst buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.