ECLI:NL:RBOBR:2014:4988

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
01/035019-98
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging terbeschikkingstelling in zaak van poging tot moord

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld wegens poging tot moord. De officier van justitie had op 26 juni 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar. De rechtbank had eerder, op 14 augustus 2013, de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd en de verpleging voorwaardelijk beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 augustus 2014, waarbij de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De deskundigen gaven aan dat het recidiverisico laag is, mits de terbeschikkinggestelde zijn medicatie blijft gebruiken en onder begeleiding blijft. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de veiligheid van anderen niet langer eiste dat de terbeschikkingstelling werd verlengd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorwaarden van de eerder verleende rechterlijke machtiging voldoende waarborgen bieden voor de behandeling en controle van de terbeschikkinggestelde na afloop van de terbeschikkingstelling.

De rechtbank heeft benadrukt dat de terbeschikkingstelling eindigt op het moment dat de uitspraak onherroepelijk is en dat de bepalingen van de Wet Bopz van toepassing zijn. De rechtbank heeft de officier van justitie in overweging gegeven om tijdig te beoordelen of een verlenging van de rechterlijke machtiging noodzakelijk is, gezien de risico's die in het verleden zijn vastgesteld. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/035019-98
Uitspraakdatum: 18 augustus 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te[geboorteplaats] op [1957],
verblijvende te[adres].

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de rechtbank van 15 oktober 1998 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst bij beslissing van deze rechtbank van
14 augustus 2013 met een jaar verlengd. Bij voornoemde beslissing is tevens de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
De vordering van de officier van justitie, ingediend bij deze rechtbank op 26 juni 2014, strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
De rechtbank, Sector Familie- en Jeugdrecht, heeft bij beslissing van 17 juli 2014 onder de opschortende voorwaarde dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd een voorwaardelijke machtiging ten aanzien van betrokkene verleend als bedoeld in artikel 14a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz), voor de duur van zes maanden en daarbij specifieke voorwaarden gesteld.
De vordering van de officier van justitie is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 augustus 2014.
Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • de verlengingsbeslissing van deze rechtbank van 14 augustus 2013;
  • het verlengingsadvies voorwaardelijke beëindiging TBS van Reclassering Nederland, opgesteld door [naam], unitmanager, en [reclasseringswerker] reclasseringswerker, d.d. 15 mei 2014;
  • de Pro Justitia rapportage opgemaakt door dr.[psychiater 1] psychiater, d.d. 9 mei 2014;
  • de beschikking van de rechtbank, Sector Familie- en Jeugdrecht, van 17 juli 2014, gegeven in het kader van de Wet Bopz met zaaknummer C/01/280748 / FA RK 14-3525.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van poging tot moord, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. Het hiervoor genoemde misdrijf betreft een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In de beslissing van deze rechtbank van 14 augustus 2013, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar werd verlengd en tevens de verpleging van overheidswege voorwaardelijk werd beëindigd, is vermeld dat bij de behandeling ter terechtzitting op 14 augustus 2013 door de deskundige [naam deskundige]onder meer het navolgende is verklaard:
‘(…) Als wij genoeg tijd krijgen om het goed te regelen is beëindiging van de dwangverpleging met een RM (de rechtbank begrijpt: rechterlijke machtiging) ook een optie. Sinds de wetswijziging op 1 juli 2013 is dat echter niet meer mogelijk. Daarom gaan wij voor VO (de rechtbank begrijpt: voorwaardelijke beëindiging dwangverpleging). Begeleiding en medicatie zijn belangrijk. Indien dat goed is geregeld, is er nauwelijks sprake van recidivegevaar.
De officier van justitie vraagt aan mij of het recidiverisico laag is in het huidige kader. Ik kan mededelen dat dat inderdaad het geval is. Psychische begeleiding blijft belangrijk bij het functioneren van betrokkene evenals medicatie. Indien betrokkene geen medicatie krijgt, kan hij achterdochtig worden en kan gevaar ontstaan.
De raadsman vraagt aan mij of het recidivegevaar voldoende afgewend kan worden middels een RM. Ik denk van wel, mits er voldoende voorwaarden worden gesteld. Dan is het in principe niet anders dan wat er nu gebeurt. (…)’
In voornoemd verlengingsadvies is onder meer het navolgende gesteld:
‘(...) In het kader van het uit te brengen verlengingsadvies is er in mei 2014 een RISc diagnose uitgevoerd:
Recidiverisico
Met de huidige anti-psychotische medicatie en intensieve begeleiding is het recidivegevaar laag. Het risico neemt toe indien betrokkene geen medicatie meer zou gebruiken en zich zou onttrekken aan begeleiding. Dan zou hij weer verstrikt kunnen raken in de complexiteit van de maatschappij, met als gevolg de toename van stress, terugval in paranoïdie en uiteindelijk eventueel in gewelddadig gedrag zoals bij het indexdelict. (...)
Advies reclassering
De reclassering adviseert om de maatregel voorwaardelijke beëindiging TBS niet te verlengen mits er een machtiging BOPZ geregeld is. Betrokkene is stabiel en onder de huidige omstandigheden wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Het is essentieel dat de beschermende factoren, waaronder de voorgeschreven medicatie-inname en de begeleiding vanuit de GGZ instelling, in stand blijven om het lage recidiverisico in stand te houden. Indien het kader van de voorwaardelijke maatregel BOPZ van kracht is dan kan het risicomanagement van kracht blijven en dan zien wij een continuering van de huidige maatregel dan ook niet genoodzaakt. (...)’
In voornoemde Pro Justitia rapportage is onder meer het navolgende gesteld:
‘(...) Betrokkene is lijdende aan paranoïde schizofrenie. (...)De diagnostische conclusies van de kliniek, zoals weergegeven in de recente rapportage van de reclassering komen overeen met die van ondergetekende. (...)Het risico op herhaling van geweldsdelicten bij betrokkene is, wanneer betrokkene adequaat antipsychotisch blijft gemediceerd en op een zelfde manier als nu steunend en structurerend wordt begeleid door het ambulante team van een Forensisch Psychiatrische Kliniek in samenwerking met de reclassering niet groot. (...) De risicoprognose van de kliniek (weergegeven in de recente rapportage door de reclassering) wordt door ondergetekende gedeeld. (...)Voor verdere behandeling of begeleiding en risicomanagement is in het bovenstaande beargumenteerd dat over een voldoende lange periode en consistent is gekeken of betrokkene zonder antipsychotische medicatie kan. Telkens is gebleken dat daarbij de psychotische verschijnselen tot aan een levensbedreigende toestand ten gevolge van honger- en dorststaking weer optraden. Betrokkene trok zich dan ook terug uit het contact. Het voortzetten van antipsychotische medicatie en de begeleiding hier rondom heen, alsmede het kader om dit mogelijk te maken is dus noodzakelijk. (...)De opvattingen over behandeling en begeleiding en risicomanagement van de kliniek worden door ondergetekende gedeeld. (...)Geadviseerd wordt de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen met een jaar en tevens de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging te continueren.Wanneer het mogelijk zou zijn om een overgang naar een BOPZ-machtigingskader nu al vorm te geven op een zodanige manier dat deze over een zeer lange tijd – waarschijnlijk levenslang – het kader dat nodig is om terugval te voorkomen, garandeert, verzet de opinie van ondergetekende zich hier niet tegen. (...)’
De rechtbank, Sector Familie- en Jeugdrecht, heeft bij beslissing van 17 juli 2014 in het kader van de Wet Bopz onder de opschortende voorwaarde dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd een voorwaardelijke machtiging ten aanzien van betrokkene verleend voor de duur van zes maanden en daarbij als voorwaarden gesteld dat betrokkene zich onder behandeling stelt van psychiater [psychiater 2]en dat betrokkene de in het behandelplan beschreven voorwaarden naleeft. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de geneesheer-directeur betrokkene moet opnemen indien buiten de inrichting het gevaar niet langer kan worden afgewend door naleving van de voorwaarden en dat de geneesheer-directeur betrokkene kan opnemen wanneer deze daarom zelf vraagt of wanneer betrokkene de voorwaarden niet naleeft.
De terbeschikkinggestelde heeft ter terechtzitting verklaard, kort en zakelijk weergegeven:
Het gaat goed met mij. Ik woon bij mijn moeder en dat gaat goed. Ik heb wel nog altijd last van de bijwerkingen van de medicijnen die ik gebruik. Met mij is besproken dat één van de voorwaarden om bij mijn moeder te blijven wonen medicijngebruik is. Daarom blijf ik de medicijnen gebruiken.
De [deskundige], optredend namens de reclassering, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd verlengingsadvies. Hij heeft voorts het navolgende verklaard, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik ken de beslissing van de rechtbank, Sector Familie- en Jeugdrecht, van 17 juli 2014. Ik was bij de behandeling van de zaak op 17 juli 2014 aanwezig. Ik sta achter het verzoek dat op die (Bopz-)zitting door de officier van justitie gedaan is.
Als er risicomanagement en hulpverlening is, is het risico op recidive laag. Ik zie het onder deze omstandigheden positief in. Op het moment dat de strafrechtelijke maatregel beëindigd wordt en de civielrechtelijke maatregel aanvangt, houdt de begeleiding van de reclassering op. Ik blijf betrokkene niet volgen. De psychiater is dan eindverantwoordelijk en zal te zijner tijd, wanneer de machtiging verlengd dient te worden, een advies uitbrengen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de rechtbank verzocht haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft ter terechtzitting aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
Ik sta helemaal achter het advies van de reclassering. Ik verzoek uw rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.
De rechtbank verenigt zich met het advies van de reclassering en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige. Ook verenigt de rechtbank zich met het advies van [psychiater 3], zoals dit is weergegeven in voornoemde Pro Justitia rapportage.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling niet langer eist en dat dientengevolge de vordering van de officier van justitie behoort te worden afgewezen.
De rechtbank acht met de op 17 juli 2014 verleende rechterlijke machtiging en de daarbij gestelde voorwaarden voldoende gewaarborgd dat na het einde van de terbeschikkingstelling de behandelaars betrokkene nauwgezet zullen blijven volgen en dat controle blijft plaatsvinden op het innemen van de noodzakelijke medicatie en dat een verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis zal plaatsvinden wanneer de psychische gesteldheid van betrokkene daartoe aanleiding geeft.
Ook gaat de rechtbank ervan uit dat tijdig voor de afloop van de huidige rechterlijke machtiging op 17 januari 2015 opnieuw zorgvuldig zal worden beoordeeld of betrokkene een gevaar vormt, niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen. Door de psychiatrische behandeling en controle in dit alternatieve kader is het risico op gevaar laag. De rechtbank neemt ook in overweging dat betrokkene zelf ter zitting heeft aangegeven dat hij trouw zijn medicatie inneemt - hetgeen wordt bevestigd in de rapportage - en dat hij deze inname ook zal voortzetten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de maatregel van terbeschikkingstelling niet langer is vereist ter bescherming van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen.
De maatregel van terbeschikkingstelling eindigt op het moment dat de onderhavige uitspraak onherroepelijk is. Vanaf dat moment treedt voormelde machtiging in werking en geldt het bepaalde in die beschikking, die bij voorraad uitvoerbaar is. De bepalingen van de Wet Bopz zijn dan van toepassing. De rechtbank geeft de officier van justitie in overweging ervoor zorg te dragen dat de behandelaar van betrokkene, volgens de voorwaardelijke machtiging [psychiater 4], op de hoogte is van de risico’s voor anderen die zich in het verleden hebben voorgedaan wanneer betrokkene zijn medicatie niet meer innam. Voorts geeft de rechtbank de officier van justitie in overweging om tijdig voor het einde van de huidige rechterlijke machtiging een vinger aan de pols te houden bij de beoordeling van de noodzaak van een verlenging van de rechterlijke machtiging.

DE BESLISSING

De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] voornoemd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 augustus 2014.