ECLI:NL:RBOBR:2014:4987

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
01/821318-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid door onverhoeds aanraken van vrouwen tijdens het hardlopen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft bij drie incidenten, die zich hebben voorgedaan in Bergeijk, opzettelijk de billen aangeraakt van voor hem onbekende vrouwen die alleen aan het hardlopen waren. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en dat de slachtoffers gedwongen werden tot het dulden van deze ontuchtige handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee andere soortgelijke feiten wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een taakstraf van 140 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op: een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gemoedstoestand en de tijd die verstreken was tussen de feiten en de berechting. De rechtbank benadrukte dat de handelingen van de verdachte een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers vormden en gevoelens van onveiligheid teweegbrachten in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821318-13
Datum uitspraak: 18 augustus 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te[woonplaats], [adres],
GBA-adres houdende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juli 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 augustus 2014 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2012 te Bergeijk , in elk geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten[slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan met de (vlakke) hand tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 1], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het onverhoeds knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 1].
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 19 september 2012 te Bergeijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten[slachtoffer 1], door tegen diens bil(len), althans heup, te slaan/stoten met de (vlakke) hand waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 8 oktober 2012 te Bergeijk , in elk geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan met de (vlakke) hand tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 2], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het onverhoeds knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 2].
art 246 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 8 oktober 2012 te Bergeijk , in elk geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan met de (vlakke) hand tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 3], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het onverhoeds knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 3].
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 19 september 2012 te Bergeijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft mishandeld een persoon, te weten [slachtoffer 3], door tegen diens bil(len), althans heup, te slaan/stoten met de (vlakke) hand waardoor die [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
art 300 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 3 november 2012 te Bergeijk , in elk geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 4], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan met de (vlakke) hand tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 4], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het onverhoeds knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 4].
art 246 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks3 november 2012 te Bergeijk , in elk geval in Nederland, door één of meer feitelijkheden, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer 5], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan met de (vlakke) hand tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 5], het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het onverhoeds knijpen in en/of betasten/aanraken van en/of slaan tegen de bil(len), althans heup, van die [slachtoffer 5].
art 246 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair.

De verdediging heeft aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen niet zijn aan te merken als ontuchtige handelingen. Gelet daarop dient verdachte van het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte verrichte handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de vraag aan de orde of de aangeefsters gedwongen zijn om de ontuchtige handelingen te ondergaan.
Onder ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht moeten worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of de handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die handelingen zijn verricht.
Verdachte heeft bij drie gelijksoortige incidenten steeds opzettelijk de billen aangeraakt/betast van een voor hem onbekende vrouw. De rechtbank stelt vast dat de door de aangeefsters afgelegde verklaringen, voor wat betreft de feitelijke handelingen en de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvonden, inhoudelijk op meerdere punten overeenkomen. In al deze gevallen was verdachte op de fiets, betrof het een vrouw die alleen aan het hardlopen was, benaderde verdachte de vrouw van achteren, gaf hij bij het passeren van de vrouw een klap op de billen of pakte hij de billen vast en fietste hij vervolgens weg. De rechtbank is van oordeel dat het aanraken/betasten van de billen van de aangeefsters in deze omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moet worden als een handeling van seksuele aard die in de gegeven omstandigheden in strijd was met de sociaal-ethische norm. Dit is ook zo ervaren door de aangeefsters, zoals zij in hun verklaringen hebben aangegeven.
Dat de seksuele intentie mogelijk ontbrak bij verdachte, zoals hij zelf heeft gesteld, doet hieraan niet af. Bepalend is naar het oordeel van de rechtbank of de aangeefsters door de handeling in hun seksuele schaamtegevoel werden gekwetst en of dit ook in de maatschappij in het algemeen zo wordt gevoeld. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de verklaringen van de aangeefsters blijkt dat zij bepaald niet gediend waren van deze handeling van verdachte. Verder overweegt de rechtbank dat ook in de maatschappij in het algemeen wordt gevoeld dat een dergelijke handeling - het onverhoeds aanraken/betasten van de billen van een volwassen vrouw door een haar onbekende volwassen man op een moment dat zij alleen aan het hardlopen is - in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen in deze omstandigheden dienen te worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de door verdachte verrichte handelingen zijn aan te merken als “dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen”, zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat de dwang om de ontuchtige handelingen te dulden, wordt gevormd door de onverhoedse wijze waarop verdachte de aangeefsters heeft benaderd. Verdachte heeft de aangeefsters van achteren benaderd en vervolgens onverwacht en zonder toestemming hun billen aangeraakt/betast. De ontuchtige handelingen hadden al plaatsgevonden op het moment dat de aangeefsters die handelingen hadden kunnen voorkomen of zich aan die handelingen hadden kunnen onttrekken. Door deze handelwijze werden de aangeefsters gedwongen de handelingen van verdachte te ondergaan.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Vrijspraak ten aanzien van feit 4 en feit 5.

Ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank dat zich in het procesdossier alleen de aangiftes van mevrouw [slachtoffer 4] en mevrouw [slachtoffer 5] bevinden. Verdachte heeft verklaard niet te weten of hij bij deze feiten betrokken is geweest omdat hij zich van deze situaties niets kan herinneren, dit in tegenstelling tot de situaties van de feiten 1, 2 en 3
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er zich in het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om te komen tot een bewezenverklaring van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Door de officier van justitie is nog aangevoerd dat ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten gebruik zou kunnen worden gemaakt van een schakelbewijsconstructie. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de feiten die onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste zijn gelegd, heeft verdachte ten aanzien van de feiten die onder 4 en 5 ten laste zijn gelegd geen bekennende verklaring afgelegd en is verdachte ook niet door de aangeefsters herkend. De enkele omstandigheid dat zowel bij de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten als bij de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten de billen van hardlopende vrouwen zijn aangeraakt/betast, is onvoldoende om via een schakelbewijsconstructie tot de bewezenverklaring van al deze feiten te komen. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat de door aangeefsters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] opgegeven signalementen niet (volledig) overeenkomen met het signalement van verdachte.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(feit 1 primair)
op 19 september 2012 te Bergeijk door feitelijkheden iemand, te weten[slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, namelijk het slaan met de vlakke hand tegen de billen van die [slachtoffer 1], waarbij de feitelijkheden hebben bestaan uit het onverhoeds slaan tegen de billen van die [slachtoffer 1];
(feit 2)
op 8 oktober 2012 te Bergeijk door feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, namelijk het betasten/aanraken van een bil van die [slachtoffer 2], waarbij de feitelijkheden hebben bestaan uit het onverhoeds betasten/aanraken van een bil van die [slachtoffer 2];
(feit 3 primair)
op 8 oktober 2012 te Bergeijk door feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, namelijk het slaan met de hand tegen een bil van die [slachtoffer 3], waarbij de feitelijkheden hebben bestaan uit het onverhoeds slaan tegen een bil van die [slachtoffer 3].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 een taakstraf voor de duur van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling bij De Omslag, forensisch psychiatrische polikliniek van De Woenselse Poort.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van aanranding, door op de fiets vrouwen van achteren te benaderen die alleen aan het hardlopen waren en hen bij het passeren een klap op de billen te geven of de billen vast te pakken. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voorts brengt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers en hun directe omgeving en ook in de samenleving als geheel, nu dit heeft plaatsgevonden in het openbaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de reclassering van 24 juli 2014. Uit dit rapport komt het volgende beeld naar voren. De oorsprong van het delictgedrag lijkt te liggen in de gemoedstoestand van verdachte. Voorafgaand aan het delictgedrag kampte verdachte met veel problemen. Hij had een burn-out, hij ontwikkelde een alcoholverslaving, er was sprake van een op handen zijnde scheiding, hij had geen vaste woonruimte en geen inkomen. Dit alles heeft ertoe geleid dat verdachte zijn emoties niet meer de baas kon en in deze gemoedstoestand heeft hij de delicten gepleegd.
Inmiddels is er wat meer stabiliteit in het leven van verdachte. Hij heeft zicht op een eigen woonruimte en hij ontvangt een uitkering. Hij is middels twee opnames afgekickt van zijn alcoholverslaving. Het enige waar verdachte nog niet aan toe is gekomen, is het verwerken van zijn burn-out en de gevolgen die dit voor hem heeft gehad.
Omdat er een duidelijke link is tussen de gemoedstoestand van verdachte en zijn delictgedrag vormt dit een risicofactor. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld vanwege de nog altijd aanwezige spanningsklachten die verdachte ervaart. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling bij De Woenselse Poort of soortgelijke ambulante forensische zorg, om zich te laten behandelen voor zijn spanningsklachten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat verdachte ter zitting blijk heeft gegeven van inzicht in wat hij aangeefsters heeft aangedaan en zijn spijt heeft betuigd. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat er inmiddels geruime tijd - bijna 2 jaar - is verstreken tussen het plegen van de feiten en de berechting van verdachte.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie feit 4 en feit 5 niet bewezen acht en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 80 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 4, feit 5:
Vrijspraak.
De rechtbank verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1, feit 2 en feit 3:
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
T.a.v. feit 2:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
T.a.v. feit 3 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair:
Taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch;
- zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak telefonisch meldt bij de reclassering via telefoonnummer [telefoonnummer]. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen voor spanning gerelateerde klachten bij (Forensische) psychiatrie - GGzE, De Woenselse Poort of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks zolang de reclassering dat nodig acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, waarbij de reclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. M. Lammers en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 18 augustus 2014.