ECLI:NL:RBOBR:2014:4925

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
01/025207-99
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. W.A.F. Damen
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. C.P.J. Scheele
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en aanhouding beslissing dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 augustus 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor doodslag. De rechtbank heeft de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar verlengd en de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aangehouden voor maximaal drie maanden. Dit om de reclassering de gelegenheid te geven een rapport op te stellen over de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling behandeld tijdens een openbare zitting op 1 augustus 2014. De deskundige mevrouw J.J. de Jonge, die de zitting waarnam voor de afwezigheid van de behandelcoördinator, heeft verklaard dat zij voldoende kennis heeft van de zaak om als deskundige op te treden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen beletsel is om haar te horen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene sinds zijn proefverlof in mei 2014 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat er zorgen zijn over zijn middelengebruik. De deskundigen en de reclassering zijn van mening dat het te vroeg is voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. De rechtbank heeft de stelling van de raadsman verworpen dat de deskundige niet voldoende kennis van de betrokkene had.

De rechtbank heeft besloten dat de reclassering een nader rapport moet opstellen over de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De beslissing is genomen met inachtneming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, wat de verlenging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/025207-99
Uitspraakdatum: 15 augustus 2014

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te[woonplaats] (kliniekwoning van [kliniek])

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van deze rechtbank van 25 mei 2000 is betrokkene ter beschikking gesteld.
Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beslissing van deze rechtbank van
13 augustus 2013 met één jaar verlengd. Deze verlenging is door het gerechtshof te Arnhem van 28 november 2013 bevestigd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 10 juni 2014 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
In het dossier bevinden zich onder andere:
- het advies van [kliniek] van 19 mei 2014, ondertekend door T. Hannemann, GZ-psycholoog, behandelcoördinator resocialisatieafdeling en H.J. Beintema, psychiater, directeur behandelzaken en plv. hoofd van de inrichting.
- de over betrokkene gehouden wettelijke aantekeningen.
- schriftelijke aanvullende informatie van voornoemde T. Hannemann van 18 juli 2014.
De vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2014. Hierbij zijn de officier van justitie, de deskundige van [kliniek] en betrokkene en zijn raadsman gehoord.
De raadsman heeft bij aanvang van de behandeling ter zitting bezwaar gemaakt tegen het optreden als deskundige van mevrouw J.J. de Jonge namens de kliniek op de grond dat deze deskundige betrokkene niet kent. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het strikt noodzakelijk is dat een deskundige wordt gehoord die de persoon van betrokkene betreffende vragen kan beantwoorden. Gebleken is dat mevrouw J.J. de Jonge deze zitting waarneemt voor de opgeroepen deskundige mevrouw T. Hannemann, behandelcoördinator van de resocialisatieafdeling van betrokkene, die momenteel met vakantie is. De raadsman wenst dat mevrouw Hanneman als deskundige ter zitting optreedt in plaats van mevrouw De Jonge.
Op vragen van de voorzitter deelt mevrouw J.J. de Jonge mee dat zij bij [kliniek] werkzaam is als GZ-psycholoog en behandelcoördinator en dat zij deze zitting waarneemt voor de opgeroepen deskundige mevrouw T. Hannemann, die wegens vakantie geen gehoor kan geven aan de oproep. Mevrouw J.J. de Jonge geeft aan dat zij als deskundige alle aan haar gestelde vragen over de verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene kan beantwoorden. Ter onderbouwing daarvan voert zij aan dat zij een aantal jaren geleden de behandelcoördinator van betrokkene is geweest en dat zij voorafgaand aan deze zitting over deze zaak heeft gesproken met mevrouw Hanneman en met mevrouw Smit van de reclassering. Mevrouw Smit neemt als directe collega waar voor de heer Bouwsma van de reclassering die de kliniek heeft gerapporteerd met het oog op het proefverlof van betrokkene. Mevrouw Smit en de heer Bouwsma zijn beiden vanuit de reclassering verantwoordelijk voor de begeleiding van betrokkene.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zij geen beletsel ziet om de verschenen deskundige te horen over de verlenging van de terbeschikkingstelling en verzoekt de rechtbank de behandeling ter terechtzitting voort te zetten.
De rechtbank is na beraad in raadkamer tot het oordeel gekomen dat, gelet op de wijze waarop de verschenen deskundige mevrouw De Jonge zich op deze zitting heeft voorbereid, er geen reden is om aan te nemen dat mevrouw De Jonge niet als deskundige ter zitting kan optreden. Zij wordt geacht een adequate toelichting op het advies van de kliniek te kunnen geven en vragen met betrekking tot de persoon van de terbeschikkinggestelde afdoende te kunnen beantwoorden. De wet stelt naast de algemene voorwaarden die gelden om als deskundige ter zitting te kunnen worden gehoord ook geen aanvullende voorwaarden omtrent de vraag welke persoon in het kader van een vordering tot verlenging van een terbeschikkingstelling namens de behandelend kliniek ter zitting mag worden gehoord. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de raadsman geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 509l van het Wetboek van Strafvordering hem op dit punt biedt.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van doodslag, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste. Dit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van is onder meer het navolgende gesteld:
“In juni 2013 is betrokkene in het kader van transmuraal verlofvolledig overgegaan van de
resocialisatie-unit naar zijn eigen woning in de stad. Dit verliep lange tijd naar wens, echter in september 2013 bleek dat betrokkene onvoldoende openheid toonde richting het behandelteam over een aantal zaken, wat een korte time-out in de kliniek noodzakelijk maakte. Dit is samen met betrokkene besproken en er is intensief nagedacht over hoe hij beter ondersteund kan worden bij zaken waar hij tegenaan loopt. Ook is het van essentieel belang dat betrokkene openheid geeft over de dingen die er spelen. Betrokkene is zich hier naar eigen zeggen zeer bewust van. Er is een nieuw beleid uitgezet met betrekking tot het resocialisatietraject en op 2 oktober 2013 is betrokkene weer teruggekeerd naar zijn eigen woning. Sindsdien heeft betrokkene een overwegend positief beeld laten zien. Hij stelt zich voldoende transparant op en houdt zich in voldoende mate aan de afspraken. Er kan gezegd worden dat er sprake is van een coöperatieve samenwerking met zowel het behandelteam
als de reclassering. In het kader van betrokkenes vervolgtraject heeft het FPC de reclassering verzocht een maatregelenrapport in het kader van proefverlof op te stellen. Inmiddels is dit rapport afgerond en concludeert ook de reclassering dat het verantwoord en tevens geïndiceerd is betrokkene te gaan begeleiden vanuit een proefverlofkader. Op 18 februari 2014 is een aanvraag voor proefverlof ingediend bij het ministerie, welke momenteel ter beoordeling ligt bij het Adviescollege Verloftoetsing TBS. Bij toekenning van proefverlof zal worden getoetst of betrokkene zich ook binnen dat kader staande kan houden. Het toezicht en de begeleiding zullen overgedragen worden aan de reclassering. Om het traject van betrokkene op verantwoorde wijze verder vorm te kunnen geven, is voortzetting van het juridische kader van de tbs met dwangverpleging vooralsnog gewenst. Mochten de begeleiding en het toezicht op dit moment plotseling wegvallen dan is de inschatting dat het risico op terugval in delictgerelateerde situaties snel toeneemt.
Het komende jaar zal worden getoetst hoe betrokkene omgaat met meer vrijheden. Na dit jaar kan worden bezien welke vorderingen betrokkene in zijn traject heeft gemaakt en of voortzetting van de dwangverpleging nog gewenst en noodzakelijk wordt geacht.
Wij adviseren de terbeschikkingstelling met dwangverpleging te verlengen met een jaar.”
De betrokkeneverklaart bij de behandeling ter terechtzitting onder meer dat hij het nu tijd vindt dat zijn dwangverpleging voorwaardelijk wordt beëindigd.
De deskundige mevrouw J.J. de Jongeheeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies. Zij heeft desgevraagd daaraan toegevoegd, verkort en zakelijk weergegeven:
“De kliniek en de reclassering vinden het te vroeg om nu al over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging. Betrokkene is pas sinds 22 mei 2014 met proefverlof.
We zijn voorzichtig. Vandaar dat we menen dat dit jaar moet worden gekeken naar het verloop van het proefverlof. Het idee is wel dat als de positieve ontwikkeling van betrokkene zich doorzet, er bij een volgende verlenging van de tbs een maatregelenrapport van de reclassering ten behoeve van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging gereed ligt. De reclassering deelt de positieve mening van de kliniek over hoe het momenteel met betrokkene gaat. De samenwerking met hem is een stuk stabieler geworden. Het enige punt van zorg is het middelengebruik. De afgelopen periode is betrokkene twee keer positief getest op cannabisgebruik. Daarvoor is hij gewaarschuwd.
In opdracht van de kliniek heeft de heer Bouwsma van de reclassering ter voorbereiding op het proefverlof van betrokkene op 7 april 2014 de kliniek gerapporteerd over de voorwaarden waaronder het proefverlof verleend kan worden.”
De officier van justitieheeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij haar vordering. Voorts heeft zij aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
“Kijkend naar recente positieve controles op cannabisgebruik, ben ik net als de kliniek van mening dat we voorzichtig moeten zijn. Ik vind wel dat, indien de huidige ontwikkeling zich voortzet, bij een volgende verlengingszitting de reclassering al een maatregelenrapport klaar moet hebben dat ziet op de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De raadsmanvan de terbeschikkinggestelde heeft aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven:
“Ik blijf het bezwaarlijk vinden dat een deskundige die cliënt niet kent, ter zitting roept dat een voorwaardelijke beëindiging te vroeg is. Ik betwist dat. Cliënt is al anderhalf jaar buiten. Hij woont als 16 maanden op zichzelf. Ik wil de direct betrokken deskundigen bevragen of de gestelde voorwaarden die nu in het kader van het proefverlof hebben te gelden, ook niet zouden kunnen gelden bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Ik zie namelijk geen verschil tussen de gestelde voorwaarden ter voorbereiding op het proefverlof en de voorwaarden die gebruikelijk gesteld worden bij een voorwaardelijke beëindiging. Niets verzet zich daar ook tegen. Als cliënt zich in het kader van het proefverlof aan de voorwaarden moet houden, dan kan dat ook in het kader van een voorwaardelijke beëindiging. Primair verzoek ik de rechtbank om op basis van de geldende voorwaarden voor het proefverlof de dwangverpleging van cliënt voorwaardelijk te beëindigen. Mocht de rechtbank hierin niet meegaan, dan verzoek ik subsidiair de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de heer Bouwsma van de reclassering te bevragen of deze voorwaarden nu al kunnen dienen voor de voorwaardelijke beëindiging. Ten aanzien van de vraag hoe de rechtbank dat moet gaan doen, refereer ik mij. De gestelde voorwaarden worden inhoudelijk niet betwist.”
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige.
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsman dat de reclassering zich niet heeft uitgelaten over een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van betrokkene.
De deskundige heeft ter terechtzitting verklaard dat de drie direct verantwoordelijke personen (mevrouw Hannemann, mevrouw Smit en de heer Bouwsma), die de portefeuille van toezicht op betrokkene beheren, vinden dat een voorwaardelijke beëindiging nu nog niet aan de orde is. Het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden teneinde de heer Bouwsma te bevragen of de voorwaarden waaronder het proefverlof van betrokkene is verleend ook kunnen dienen bij een voorwaardelijke beëindiging, wijst de rechtbank om die reden af.
Gelet op het vorenstaande en om betrokkene perspectief te bieden om op termijn tot een (voorwaardelijke) beëindiging van de terbeschikkingstelling te kunnen komen, is de rechtbank van oordeel dat er nu wel dient te worden onderzocht of de verpleging van overheidswege voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd.
Daarom dient de Reclassering Nederland een nader maatregelrapport op te stellen, waarin de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege worden onderzocht.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zal de rechtbank op grond van artikel 509t lid 5 van het Wetboek van Strafvordering de beslissing op een mogelijke voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege voor onbepaalde tijd, maar maximaal drie maanden, aanhouden in afwachting van het rapport van Reclassering Nederland.
Daarnaast is de rechtbank, gelet op artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist, zodat de terbeschikkingstelling zal worden verlengd met één jaar.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank, met instemming van de raadsman, de uitspraak bepaald op 15 augustus 2014. Daardoor is niet voldaan aan het vereiste van artikel 509t lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt daartoe dat weliswaar sprake is van overschrijding van de in dat artikel genoemde termijn, maar dat daarvoor ook een bijzondere reden bestaat, namelijk dat binnen de wettelijke termijn een weloverwogen beslissing niet haalbaar is gebleken.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met één jaar.
- houdt de beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege aan en schorst daartoe het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, tot ten hoogste drie maanden, teneinde de reclassering een rapport te laten opmaken omtrent de vraag of, en zo ja, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder, de verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde kan worden beëindigd.
- beveelt de oproeping van de terbeschikkinggestelde, de deskundige van [kliniek] en de rapporteur van de reclassering tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting, met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman van de terbeschikkinggestelde, J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar.
- bepaalt dat deze zaak opnieuw wordt aangebracht bij rechter mr. C.P.J. Scheele en/of rechter mr. T. van de Woestijne.
- stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2014.
De voorzitter mr. drs. W.A.F. Damen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.