In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in 1962. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd bij vonnis van 15 mei 1995, met een bevel tot verpleging van overheidswege. De verpleging was voorwaardelijk beëindigd op 26 juli 2011, maar de terbeschikkingstelling was op 12 augustus 2013 met een jaar verlengd. De officier van justitie heeft op 19 juni 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor opnieuw een jaar. Deze vordering werd behandeld tijdens een openbare terechtzitting op 1 augustus 2014, waarbij de officier van justitie, een deskundige van de reclassering, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouwe aanwezig waren.
In het dossier bevonden zich verschillende rapporten, waaronder een voortgangsverslag van de reclassering en een psychiatrisch rapport van D.H.J. Boeykens. De deskundige adviseerde om de terbeschikkingstelling niet te verlengen, tenzij er geen civiele maatregel tot stand kwam. De reclassering gaf aan dat de terbeschikkinggestelde goed functioneerde dankzij de structuur van de reclassering, maar dat er een maatregel nodig was voor zijn gevoel van veiligheid. De civiele rechter had eerder een voorlopige machtiging verleend voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, onder de voorwaarde dat de tbs-maatregel zou worden beëindigd.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en verzocht om afwijzing van de verlenging van de terbeschikkingstelling, gezien de verleende voorwaardelijke machtiging. De terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouwe steunden dit verzoek. De rechtbank heeft, na afweging van alle argumenten, besloten de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen. De beslissing is genomen door de rechters C.P.J. Scheele, W.A.F. Damen en T. van Woestijne, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.