In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die eerder ter beschikking was gesteld na een vonnis van 30 juni 2006. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 2 augustus 2012. De officier van justitie heeft op 5 juni 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, gebaseerd op het verlengingsadvies van de kliniek waar de betrokkene verblijft. Dit advies, ondertekend door verschillende deskundigen, wijst op de noodzaak van een verlenging om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de betrokkene de tijd te geven om te resocialiseren.
Tijdens de openbare terechtzitting op 1 augustus 2014 zijn de officier van justitie, de deskundige van de kliniek en de raadsman van de betrokkene gehoord. De betrokkene heeft aangegeven het niet eens te zijn met de voorgestelde verlenging van twee jaar en pleitte voor een verlenging van slechts één jaar. De deskundige van de kliniek heeft echter benadrukt dat een verlenging van twee jaar noodzakelijk is om de betrokkene voldoende tijd en begeleiding te bieden in zijn behandeltraject.
De rechtbank heeft de argumenten van de deskundigen en de officier van justitie overwogen en geconcludeerd dat de betrokkene nog langdurig zorg en begeleiding nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het risico op recidive hoog is en dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met slechts één jaar contraproductief zou zijn. Gelet op de veiligheid van anderen en de noodzaak voor de betrokkene om in een beschermde omgeving te blijven, heeft de rechtbank besloten de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen.