ECLI:NL:RBOBR:2014:4921

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
01/846022-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en diefstal door twee of meer verenigde personen met vrijspraak van poging tot zware mishandeling

Op 15 augustus 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 116 dagen, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De zaak kwam aan het licht na een incident op 22 december 2013 in Handel, waar de verdachte een persoon, aangeduid als [slachtoffer 1], met een kruk zou hebben geslagen en vervolgens heeft getrapt, wat resulteerde in lichamelijk letsel. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij mishandelingen van andere slachtoffers op verschillende data in Helmond, waaronder een ambtenaar in functie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de primair ten laste gelegde feiten te kunnen bevestigen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen van mishandeling en diefstal. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van normhandhaving in de samenleving en de gevolgen van geweld en diefstal.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/846022-13
Datum uitspraak: 15 augustus 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
preventief gedetineerd in de PI Zuid Oost - HvB Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2014.
Nadat de tenlastelegging op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1
primair
zij op of omstreeks 22 december 2013 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] met een kruk, althans een hard en/of zwaar voorwerp heeft geslagen, althans proberen te slaan en/of een slaande beweging gemaakt richting die [slachtoffer 1] en/of voornoemde kruk naar/tegen die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar polsen/handen heeft vastgepakt en/of (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 1] naar de grond heeft getrokken, althans (met kracht) heeft getrokken aan haar polsen/handen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 december 2013 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
- met een kruk, althans een hard en/of zwaar voorwerp heeft geslagen en/of voornoemde kruk naar/tegen die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of
- bij haar polsen/handen heeft vastgepakt en/of (daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 1] naar de grond heeft getrokken, althans (met kracht) heeft getrokken aan haar polsen/handen,
waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal heeft getrapt en/of geschopt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (hersenschudding en/of gekneusde kaak en/of wond op haar kin), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2
zij op of omstreeks 03 maart 2014 te Helmond opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer 2]), heeft geslagen en/of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3
zij op of omstreeks 03 maart 2014 te Helmond, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
4
zij op of omstreeks 20 maart 2014 te Helmond tezamen en in vereniging (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 1 primair.

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte van hetgeen haar onder 1 primair ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van dit feit moet komen vast te staan dat een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] door de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Dat kan de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling ter zitting echter niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen. In de eerste plaats omdat de in het dossier bevindende verklaringen niet eenduidig zijn op het punt dat verdachte met de barkruk het slachtoffer heeft geprobeerd te slaan of dat zij die barkruk in de richting van het slachtoffer heeft gegooid. De vraag welke van deze tenlastegelegde gedragingen door de verdachte is verricht, is van belang voor de vraag of er door verdachte een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Maar ook indien bewezen zou worden verklaard dat verdachte het slachtoffer met een barkruk heeft geprobeerd te slaan of die barkruk in de richting van het slachtoffer heeft gegooid, ontbreekt het aan voldoende gegevens, in het bijzonder over de specifieke eigenschappen van die barkruk (gewicht, materiaal), om tot de vaststelling te kunnen komen dat de aanmerkelijke kans op dat gevolg in deze zaak daadwerkelijk heeft bestaan. De overige tenlastegelegde gedragingen van verdachte zijn, ook bijeengenomen, voorts onvoldoende om als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te kunnen worden gekwalificeerd.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1
subsidiair
op 22 december 2013 te Handel, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]) heeft vastgepakt en die [slachtoffer 1] naar de grond heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en vervolgens die op de grond liggende [slachtoffer 1] meermalen heeft getrapt en/of geschopt, waarvan deze lichamelijk letsel en pijn heeft ondervonden.
2
op 03 maart 2014 te Helmond opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer 2]), heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
3
op 03 maart 2014 te Helmond opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 3], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft geschopt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.
4
op 20 maart 2014 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn, toebehorende aan[supermarkt].
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing over de op te leggen straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, en 4 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zonder enige redelijke aanleiding en telkens onder invloed van alcohol een drietal mishandelingen begaan, waarvan één tegen een politieambtenaar in functie. Daarnaast heeft verdachte met een mededader een winkeldiefstal gepleegd.
Door de mishandelingen heeft verdachte in aanzienlijke mate de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers aangetast. Uitgaansgeweld als hier aan de orde zorgt bovendien voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Een winkeldiefstal is een ergerlijk feit; behalve de materiële schade is er ook overlast die dit vermogensdelict voor de benadeelde met zich brengt. Uit het handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans lijf en goederen. Verdachte verdient hiervoor straf.
Voor de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het reclasseringsrapport van 24 juli 2014 naar voren zijn gekomen. De reclassering rapporteert onder andere dat vanwege de gebrekkige motivatie en hoog risico op onttrekken aan voorwaarden, een voorwaardelijke veroordeling van verdachte op dit moment niet haalbaar is. Een werkstraf zal dan ook niet uitvoerbaar zijn.
Verdachte heeft voorts twee keer eerder een werkstraf opgelegd gekregen, hetgeen aan de oplegging van een nieuwe werkstraf in de weg staat.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een gevangenisstraf van na te melden duur recht doet aan de ernst van de feiten en noodzakelijk is om verdachte het verkeerde van haar handelen te laten inzien..
Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank bij het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het zwaarste van de tenlastegelegde feiten.
Al met al acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur gelijk aan de inmiddels doorgebrachte tijd in verzekering en voorlopige hechtenis een alleszins passende en geboden straf.
Motivering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 2.910,04, te vermeerderen met wettelijke rente. De schade is geleden ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit. De vordering bestaat uit de schadeposten voor materiële schade van € 50,- aan kleding, € 28,84 aan reiskosten, € 660,04 aan gederfde inkomsten, alsmede € 2.250,- aan immateriële schade
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De rechtbank acht de vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar tot een bedrag van € 1.078,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade ter zake van de posten kleding en reiskosten in een zodanig verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat deze aan verdachte als gevolg van haar handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht voorts naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade.
In zoverre is de vordering toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict.
Het restant van de gevorderde materiële- en immateriële schade (gederfde inkomsten van
€ 660,04 en € 1.250,- immateriële schade) is naar het oordeel van de rechtbank, meewegend de gemotiveerde betwisting van deze posten, zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek naar deze schadeposten zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De rechtbank overweegt daarbij nog dat een belangrijk doel van de strafrechtpleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde partij kan om deze reden voor het overige deel in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 200,- immateriële schade, geleden ten gevolge van de aan verdachte onder 3 ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar een bedrag van € 100,- aan immateriële schade. In zoverre is de vordering toewijsbaar.
Het restant van de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De rechtbank overweegt ook hier dat een belangrijk doel van de strafrechtpleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de op te leggen maatregelen.

De rechtbank zal voor het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien zo aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht tegenover de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 57, 60a, 300, 304, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
- ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling.
- ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
- ten aanzien van feit 3:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een
ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening
van haar bediening.
- ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen.
- Ten aanzien van feit 1: legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.078,84, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 78,84 aan materiële schadevergoeding.
- Ten aanzien van feit 3: legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 100,- aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2
dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings-verplichtingen niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 1.078,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij. Het bedrag bestaat uit € 1.000,- immateriële schadevergoeding en € 78,84 materiële schadevergoeding.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor geleden immateriële schade toe tot een bedrag van € 100,- en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van dit bedrag.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.
- Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang heden
15 augustus 2014. Op deze datum is de duur van de voorlopige hechtenis gelijk aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 15 augustus 2014.