In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure aangespannen door de Gemeente Someren. De Gemeente vorderde de vervroegde onteigening van een perceelsgedeelte van 00.01.95 ha van een groter perceel, kadastraal bekend als gemeente Someren, sectie H, nr. 1065. De rechtbank heeft vastgesteld dat alle bij de onteigeningswet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, waardoor de vordering tot vervroegde onteigening toewijsbaar is. De Gemeente en de gedaagde hebben overeenstemming bereikt over de schadeloosstelling, die is vastgesteld op € 14.775,--, waarvan € 8.775,-- betrekking heeft op de werkelijke waarde van het onteigende en € 6.000,-- voor bijkomende schade.
De hypotheekhouders, die als interveniënten in de procedure zijn betrokken, hebben geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Zij kunnen zich enkel verhalen op de schadeloosstelling die aan de gedaagde toekomt, voor zover deze betrekking heeft op de werkelijke waarde van het onteigende. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkelijke waarde van het onteigende € 8.775,-- bedraagt, en heeft de Gemeente veroordeeld om dit bedrag aan de hypotheekhouders te betalen. Het resterende bedrag van € 6.000,-- is toegewezen aan de gedaagde.
De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, de hypotheekhouders en de huurder toegewezen aan de Gemeente, en de kosten van de deskundigen vastgesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.