In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juli 2014 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning eerste fase voor het wijzigen en uitbreiden van een melkrundveehouderij in Boxtel. De vergunninghouder had op 16 oktober 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eiser, die zich benadeeld voelde door deze vergunning, heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 oktober 2013 de verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. In het herstelbesluit van 9 april 2014 heeft verweerder de nodige aanpassingen gedaan, maar eiser heeft hierop gereageerd met een zienswijze.
De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er bij de beoogde werking van de mestkelders geen onaanvaardbare geurhinder zal optreden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar het herstelbesluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorschriften in het herstelbesluit voldoende waarborgen bieden om geurhinder te voorkomen, ondanks dat niet volledig gegarandeerd kan worden dat dikke mest zich niet zal ophopen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verhoogde geluidgrenswaarden aanvaardbaar zijn, en dat de proceskosten van eiser door verweerder vergoed moeten worden. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op € 1.217,50 en het griffierecht van € 156,- moet ook worden vergoed aan eiser.