Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoek ex artikel 88 Faillissementswet (Fw) van:
[adres] ([land]),
[adres],
hierna te noemen: gefailleerde,
1.Procesverloop:
mrs. J.E. Stadig en Ph.W. Schreurs tot curatoren.
[plaats], dan wel enig ander huis van bewaring in Nederland.
3 januari 2014, is namens gefailleerde ex artikel 88 Fw primair opheffing van het bevel tot inbewaringstelling verzocht, subsidiair schorsing van de inbewaringstelling en meer subsidiair tenuitvoerlegging van de inbewaringstelling in zijn eigen woning. Tevens is de rechtbank namens gefailleerde bij laatstgenoemd faxbericht - kort en zakelijk weergegeven - verzocht de op gefailleerde rustende verplichtingen te specificeren en te bepalen dat als gefailleerde daaraan heeft voldaan hij onmiddellijk in vrijheid zal worden gesteld alsmede te bepalen dat gefailleerde bij eventuele (vervolg) verzoeken/voordrachten strekkende tot inbewaringstelling wordt gehoord alvorens op dergelijke verzoeken/voordrachten wordt beslist.
6 januari 2014 ter zitting van de rechtbank van 10 januari 2014 behandeld, gelijktijdig met een namens gefailleerde ex artikel 67 Fw ingediend verzoek tot intrekking van een op hem betrekking hebbende paspoortsignalering. Ter zitting zijn verschenen curator mr. Schreurs voornoemd, bijgestaan door mr. M.W. Steenpoorte namens curator mr. Stadig voornoemd. Gefailleerde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Namens gefailleerde zijn ter zitting verschenen mrs. Aerts en Mutsaers. Mrs. Schreurs, Aerts en Mutsaers hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.De beoordeling
2.2. Zoals de rechtbank reeds bij beschikking van 4 oktober 2013 heeft overwogen geeft artikel 87 lid 1 Fw de rechtbank de (discretionaire) bevoegdheid de inbewaringstelling van de gefailleerde te bevelen wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen. De rechtbank merkt hierbij op dat er ook wettelijke verplichtingen van een gefailleerde in verband met zijn faillissement zijn die niet in de Faillissementswet zelf zijn neergelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan het strafrechtelijke gebod zich te onthouden van bedrieglijke bankbreuk (artikel 341 Wetboek van Strafrecht). Het begrip ‘wettelijke verplichtingen’ moet ook nog op een andere wijze ruim worden geïnterpreteerd. Zo staat de verplichting van een gefailleerde tot medewerking aan het beheer en vereffening van de boedel niet met zoveel woorden in de wet, maar past deze verplichting wel degelijk binnen het doel en strekking van de Faillissementswet en sluit het aan op wel uitdrukkelijk geregelde gevallen. Voorts doet het recht aan de omstandigheid dat de failliet in het belang van de schuldeisers gehouden is in persoon alle vereiste medewerking te verlenen aan de vereffening van de boedel. Het vorenstaande brengt verder met zich mee dat gefailleerde, al dan niet middels een van de vennootschappen waarvan hij bestuurder is (geweest), zich dient te onthouden van gedragingen die enig (vermogens)nadeel voor de boedel opleveren.
13 december 2013 hebben de advocaten van gefailleerde de beschikking d.d.
13 december 2013 van de rechtbank, inhoudende een bevel tot opheffing van de schorsing van de inbewaringstelling, ontvangen. Curatoren hebben onweersproken gesteld dat zij gefailleerde vervolgens op 13, 16, 17, 18 en 19 december 2013 alsmede in week 2 van 2014 hebben verzocht c.q. gesommeerd om zich bij hen ten kantore respectievelijk bij hen op een politiebureau te melden teneinde ten overstaan van hen inlichtingen te verstrekken, alsmede gevolg te geven aan de beschikking van de rechtbank van 13 december 2013.
13 december 2013 een aantal keer telefonisch te woord gestaan of heeft hij daartoe aan hen een aanbod gedaan, maar het enkel telefonisch te woord staan of een aanbod daartoe kan niet als ‘verschijnen’ in de zin van deze wetsbepaling worden beschouwd. Daar komt bij dat curatoren hebben gesteld dat in onderhavig faillissement van groot belang is dat failliet in persoon voor hen verschijnt. Gelet op het belang van non-verbale communicatie bij een onwillige failliet en gelet op de gebleken complexiteit van de reconstructie van onderhavige boedel, acht de rechtbank deze wens van curatoren gerechtvaardigd.
2.5. Verder is gebleken dat gefailleerde tegenover curatoren niet volledig is geweest in het vermelden van alle auto’s waarvan hij voor faillissement (mede-)eigenaar is geweest. Blijkens een door curatoren overgelegd e-mailbericht van 6 november 2013 van één van de advocaten van gefailleerde, maakt gefailleerde eerst na kennisname van een conceptrapportage van Joanknecht & Van Zelst melding van een drietal niet eerder aan curatoren opgegeven auto’s, waarvan twee auto’s kort voor faillissement (mede) aan gefailleerde in eigendom toebehoorden. Van deze auto’s heeft gefailleerde tot op heden de verblijfplaats niet aan curatoren kenbaar gemaakt.
12 juli 2013 in opdracht van bedoelde drie vennootschappen met de
omschrijving openbaarmaking pandrechtaan de levenspartner van gefailleerde bedragen zijn overgemaakt, die exact overeenkomen met de namens curatoren in de sommatiebrieven genoemde bedragen ter zake van de vorderingen die gefailleerde op de drie vennootschappen heeft. Dat valt niet te rijmen met de namens de drie vennootschappen in brieven van 17 juli 2013 gestelde onredelijkheid van de namens curatoren in de brieven van 10 juli 2013 gestelde betalingstermijnen, noch met de in deze brieven van 17 juli 2013 gestelde onduidelijkheid welke pandrechten in de sommatiebrieven zouden zijn bedoeld. Twee van de bankafschriften vermelden voorts dat desbetreffende betaling een
spoedoverboekingbetreft, zonder dat daarvoor van de zijde van drie vennootschappen en/of van de zijde van gefailleerde een plausibele verklaring is gegeven, waardoor de spoedoverboeking vooralsnog lijkt te zijn ingegeven door een voorafgaande ontvangst van de sommatiebrieven van 10 juli 2013. Daar komt nog bij dat gefailleerde ook gezien zijn relatie met mevrouw [Y] ervan op de hoogte kon zijn dat zij ter zake van zijn vorderingen op de drie vennootschappen niet langer inningsbevoegd was. Curatoren hebben immers, gelet op het door hen bij verweerschrift overgelegde faxbericht van 10 juli 2013, de advocaat van mevrouw [Y], mr. J.H.B. Crucq voorafgaand aan de betalingen medegedeeld dat de pandrechten buitengerechtelijk waren vernietigd alsmede dat de rechter-commissaris bij beschikking van 4 juli 2013 een tweede termijnverlening ex artikel 58 Fw had afgewezen. Gezien het voorgaande is voldoende aannemelijk dat gefailleerde in weerwil van wetenschap van inningsonbevoegdheid van zijn levenspartner middels de drie vennootschappen ten onrechte aan zijn levenspartner betalingen heeft verricht. Dat dit voor de boedel vermogensnadeel heeft opgeleverd acht de rechtbank evident. Gelet daarop heeft gefailleerde tevens de door de rechtbank bij beschikking van 4 oktober 2013 aan de schorsing van de inbewaringstelling onder ad. b. verbonden voorwaarde, dat hij, al dan niet middels een van de vennootschappen waarvan hij bestuurder is, zich onthoudt van gedragingen en rechtshandelingen die enig (vermogens)nadeel voor de boedel opleveren, geschonden.
2.12. Gefailleerde frustreert het beheer en de vereffening van de boedel tevens door zonder vooroverleg met curatoren op 13 december 2013 formeel terug te treden als direct respectievelijk indirect bestuurder van diverse vennootschappen van het concern van in totaal 157 vennootschappen. Gefailleerde is daarmee strikt genomen niet meer als (indirect) bestuurder van deze vennootschappen voor curatoren aanspreekbaar, terwijl het voor de nakoming van de op gefailleerde rustende inlichtingenplicht en – in het verlengde daarvan - de reconstructie van de boedel van noodzakelijk belang was dat gefailleerde die functie al dan niet naast medebestuurders bleef vervullen. Door deze handeling heeft gefailleerde de op hem rustende inlichtingenplicht verregaand gefrustreerd. Dit valt gefailleerde aan te rekenen. Hiertoe tevens het navolgende.
13 december 2013, dezelfde dag waarop de rechtbank de opheffing van de schorsing van de inbewaringstelling van gefailleerde heeft bevolen, is teruggetreden als direct respectievelijk indirect bestuurder van diverse vennootschappen, te weten de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [X] Group B.V., Certino B.V., Montemagno B.V., Gordevia B.V., [Z] B.V en Berzona B.V. Gefailleerde heeft naar zijn zeggen hierdoor geen zeggenschap meer over de tot voormeld concern behorende vennootschappen. Curatoren hebben dat evenwel weersproken door erop te wijzen dat gefailleerde thans nog wel enig bestuurder is van Stichting Administratiekantoor Castle Capital (hierna: STACC), die zich ook op dit moment aan het hoofd van (een deel van) het concern bevindt. Nu gefailleerde niet nader onderbouwd heeft gesteld dat STACC die positie niet meer binnen het concern inneemt, dient thans te worden uitgegaan van de situatie dat STACC enig bestuurder is van de holdings van het concern.
Dat voormelde bestuurders niet zelfstandig handelen blijkt tot slot voorts uit het feit dat gefailleerde, zoals namens gefailleerde ter zitting is gesteld, de hiervoor onder 2.7 bedoelde aansprakelijkheidstelling van Joanknecht & Van Zelst onder meer mede namens de vennootschappen van het concern heeft opgesteld.
2.17. Naar het oordeel van de rechtbank hebben curatoren voldoende aannemelijk gemaakt dat gefailleerde met zijn zeggenschap over het concern en de hiervoor onder 2.4. bedoelde stichtingen misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen of tussen deze rechtspersonen en hemzelf als natuurlijk handelend persoon en middels dit misbruik het beheer en de vereffening van de boedel in onderhavig faillissement frustreert.
Verder draagt aan het beeld van misbruik van identiteitsverschil bij dat namens gefailleerde ter zitting naar voren is gebracht dat hij de hiervoor onder 2.7 bedoelde aansprakelijkheidstelling van Joanknecht & Van Zelst mede namens de vennootschappen van het concern van 157 vennootschappen heeft opgesteld.
Artikel 87 lid 1 Fw geeft de rechtbank de (discretionaire) bevoegdheid de inbewaringstelling van de gefailleerde te bevelen wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen. Bij beschikking van 4 oktober 2013 heeft de rechtbank nader uiteengezet dat het begrip ‘wettelijke verplichtingen’ ruim moet worden geïnterpreteerd. Vooraf valt niet te concretiseren waartoe het beheer en vereffening van de boedel zich dient te beperken en dat geldt in het verlengde daarvan dan ook tevens voor de verplichting van gefailleerde daaraan zijn medewerking te verlenen. Verder heeft de rechtbank reeds bij beschikking van 28 mei 2013 overwogen dat de inlichtingenplicht ex artikel 105 lid 1 Fw ruim dient te worden uitgelegd en dat in dit geval aanleiding is voor een ruime toepassing van het bepaalde in dit artikel. Bij beschikking van 16 september 2013 heeft de rechtbank daarom overwogen dat gefailleerde zich volledig dient te schikken naar de in de beschikking van 28 mei 2013 weergegeven ruime toepassing van de op hem ingevolge artikel 105 lid 1 Fw rustende inlichtingenplicht. Daar komt nog bij dat het verstrekken van inlichtingen door gefailleerde voor curatoren en de rechter-commissaris aanleiding kan zijn voor het stellen van nieuwe vragen. Gezien het voorgaande verzet de aard en de omvang van de inlichtingenplicht tegen de door gefailleerde beoogde concretisering van de door hem te vertrekken inlichtingen. Een dergelijke concretisering komt immers neer op een beperking van de omvang van de inlichtingenplicht. De verplichting tot het verstrekken van inlichtingen reikt evenwel niet verder dan hetgeen noodzakelijk is voor een behoorlijke taakuitoefening door de rechter-commissaris, de curator of de eventuele commissie uit schuldeisers.
3.Beschikkende:
31 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.