ECLI:NL:RBOBR:2014:4837

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
13_5551
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor vreemdeling met kind van Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Rwandese vrouw zonder rechtmatig verblijf in Nederland, en het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. Eiseres verzocht om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor zichzelf en haar dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door verweerder afgewezen, met als argument dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een uitzonderlijke situatie verkeerde die recht gaf op bijstand. De voorzieningenrechter had eerder in een voorlopige uitspraak geoordeeld dat er onduidelijkheden waren over de zorg van de vader van het kind, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat de vader niet in staat was om voor het kind te zorgen, en dat het kind, gezien haar leeftijd, ten laste van de vader kwam. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet tot de kring van rechthebbenden op bijstand behoorde en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5551

uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2014 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres], mede namens haar minderjarig kind [kind 1], te ’s-Hertogenbosch,

eiseres,
gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
gemachtigde: mr. J.P.C. Schouten.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 20 maart 2013 verweerder onder andere verzocht om hulp in de vorm van een bedrag of een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij primair besluit van 3 juli 2013 heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud op grond van de WWB is afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Eiseres heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (SHE 13/4257).
Bij besluit van 30 oktober 2013 heeft verweerder aan de dochter van eiseres [kind 1] met ingang van 3 oktober 2013 een uitkering ingevolge de WWB toegekend naar de norm van een alleenstaande jonger dan 18 jaar, ten bedrage van € 264,71 per maand. Bij dit besluit is tevens bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WWB. Verweerder heeft het bezwaar met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen dit besluit.
Bij besluit op bezwaar van 4 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de weigering om eiseres in aanmerking te brengen voor een WWB-uitkering gehandhaafd. [kind 1] is onveranderd met ingang van 3 oktober 2013 in aanmerking gebracht voor een WWB-uitkering ten bedrage van € 264,71 per maand. Daarbij heeft verweerder tevens meegedeeld dat de aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen.
Bij brief van 6 december 2013, ingekomen op 9 december 2013, heeft eiseres tegen het besluit van 4 december 2013 beroep ingesteld. Dit beroep is ingeschreven onder nummer SHE 13/5551. Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om een voorlopige voorziening is ingeschreven onder nummer SHE 13/5583.
Bij uitspraak van 20 december 2013
(SHE 13/5583 en SHE 13/4257) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, de besluiten van 30 oktober 2013 en van 4 december 2013 geschorst en bepaald dat verweerder aan eiseres met ingang van 3 oktober 2013 bij wijze van voorschot een WWB-uitkering dient toe te kennen naar de norm van een alleenstaande ouder. Het verzoek voor zover het gericht is tegen de primaire besluiten van 3 juli 2013 en 30 oktober 2013 is daarbij niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is behandeld op de zitting van 10 juli 2014. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan.
1.1
Eiseres is van Rwandese afkomst en beschikt niet over rechtmatig verblijf in Nederland. Haar dochter [kind 1] is geboren op [geboortedag] 2011 en heeft de Nederlandse nationaliteit. De vader van [kind 1], [vader], heeft de Nederlandse nationaliteit.
1.2
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 20 december 2013 aan verweerder opgedragen te onderzoeken of de situatie van eiseres overeenkomt met die uit de arresten Ruiz Zambrano (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 8 maart 2011, C-34/09) en Dereci (arrest van het HvJ-EU van 15 november 2011,
C-256/11). De voorzieningenrechter heeft daarbij geoordeeld:
“21. (….) Vooralsnog is onduidelijk of de situatie van eiseres vergelijkbaar is met de situatie die zich voordeed met de vreemdeling in de zaak die geleid heeft tot de arresten Ruiz Zambrano en Dereci. Zo is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vast te stellen of op eiseres de plicht rust om de EU te verlaten. Indien dat het geval zou zijn, is de vraag aan de orde of eiseres aan artikel 20 van het VWEU een verblijfsrecht in Nederland kan ontlenen. Verder is onduidelijk gebleven of de biologische vader van [kind 1], van wie uit onderzoek bekend is dat hij haar heeft erkend en dat hij beschikt over een inkomen, als verzorger en/of financieel bijdrager in de kosten van de opvoeding van [kind 1] “in beeld” is. Gelet op deze onduidelijkheden is op voorhand niet uit te sluiten dat eiseres onder de reikwijdte van de arresten Ruiz Zambrano en Dereci valt. Indien dat het geval zou blijken te zijn, dan dient eiseres de gelegenheid te worden geboden om in Nederland in haar eigen onderhoud en dat van [kind 1] te kunnen voorzien. Concreet zou dit betekenen dat eiseres een recht op bijstand toekomt.
22.
.Het ligt op de weg van verweerder om nader te onderzoeken of de situatie van eiseres overeenkomt met die uit de arresten Ruiz Zambrano en Dereci. Al hierom kan niet op voorhand worden geoordeeld dat het bestreden besluit van 4 december 2013 in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft verweerder de opdracht om uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak nader te informeren over de vraag of zijn bevindingen consequenties hebben voor het besluit van 4 december 2013, en zo ja, welke consequenties dat zijn. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het besluit van 4 december 2013 schorsen en een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat eiseres bij wijze van voorschot een uitkering krachtens de WWB naar de norm van een alleenstaande ouder wordt toegekend. Om misverstanden omtrent de hoogte van de uitkering te voorkomen, zal de voorzieningenrechter ook het primaire besluit van 30 oktober 2013 schorsen”.
2.
Verweerder heeft zich bij brief van 3 februari 2014 primair op het standpunt gesteld dat het verweerder, ongeacht de omstandigheden, op grond van de koppelingswet niet is toegestaan meer bijstand toe te kennen dan de norm van een alleenstaande die jonger is dan 18 jaar.
Subsidiair heeft verweerder gesteld dat de situatie van eiseres niet overeenkomt met de situatie in de arresten Ruiz Zambrano en Dereci. Het adres van de vader van [kind 1] is wel bekend. Hij woont in Almere en beschikt over een inkomen ruim boven de bijstandsnorm. Verwacht mag worden dat de vader in staat is om de zorg voor [kind 1], eventueel met de hulp van maatschappelijke instellingen, op zich te nemen. [kind 1] is daarom niet per definitie zuiver en alleen afhankelijk van eiseres en hoeft niet - indien eiseres het grondgebied van de EU moet verlaten – met eiseres het grondgebied van de EU te verlaten. Verweerder zal de vader verzoeken een onderhoudsbijdrage voor [kind 1] te betalen omdat verweerder een uitkering in haar levensonderhoud verstrekt.
Verweerder blijft van mening dat alleen [kind 1] recht heeft op een WWB-uitkering, en wel ter hoogte van € 264,71 per maand.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar kind [kind 1] niet kunnen leven van € 264,71 per maand. Zij verblijven weliswaar in de maatschappelijke opvang, maar moeten behalve dit onderdak alles – zoals voedsel, kleding en luiers – zelf betalen. Eiseres heeft verzocht in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder, onder aftrek van de woonkosten waarin de gemeente in natura voorziet.
4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 6 juni 2014 (201400375/1/V2 heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vader van [kind 1] feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen. Daartoe heeft de ABRvS overwogen:
De vader heeft het kind op 1 december 2011, reeds voor de geboorte, erkend. Voorts hebben beide ouders van het kind een formulier ondertekend, waarin zij de rechtbank verzoeken te bepalen dat zij gezamenlijk het gezag over het kind uitoefenen. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gezag niet aan de vader is toegekend, noch dat dit gezag feitelijk niet door hem kan worden uitgeoefend. De door de vreemdeling overgelegde verklaring van de vader van het kind waarin hij stelt dat hij niet voor het kind kan zorgen en daartoe ook niet bereid is wegens de verplichtingen die hij heeft ten opzichte van de familie van zijn verloofde, is onvoldoende om aan te nemen dat hij feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen. De door de vreemdeling gestelde omstandigheden dat zij geen contact meer heeft met de vader, dat zij niet weet waar hij verblijft, en dat de stichting Vesta, die haar ondersteunt, ondanks herhaalde pogingen geen contact met de vader heeft kunnen krijgen, zijn onvoldoende om aan te nemen dat contact met de vader feitelijk niet meer mogelijk is. Daarbij wordt mede betrokken dat voormelde door de vreemdeling overgelegde verklaring van de vader van het kind een woonadres van hem in Nederland vermeldt.
5.
Met deze uitspraak is het besluit van 13 december 2012, waarbij is geweigerd om eiseres in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking “uitoefenen gezinsleven met minderjarig kind”, in rechte vast komen staan. De rechtbank stelt vast dat uit de overwegingen in voormelde uitspraak van ABRvS volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in de arresten Ruiz Zambrano en Dereci. Eiseres heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat de situatie thans anders is dan ten tijde van voormelde uitspraak van de ABRvS. Dat eiseres feitelijk steeds voor [kind 1] heeft gezorgd, maakt het voorgaande niet anders nu niet aannemelijk is geworden dat de vader niet voor [kind 1] kan zorgen. In onderhavig geval is anders dan in de arresten Ruiz Zambrano en Derici, geen sprake van een situatie waarin beide ouders het recht wordt ontzegd te verblijven in de lidstaat waar het kind verblijft die de nationaliteit van die lidstaat heeft en die ten laste van de ouder komt. De vader van [kind 1] hoeft Nederland immers niet te verlaten.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet behoort tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 11 van de WWB. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een bijstandsuitkering.
6.
Aangezien [kind 1] jonger is dan 18 jaar, is zij geen zelfstandig subject van de bijstand. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB kan zij voor de bijstand worden aangemerkt als een kind dat ten laste komt van haar vader. Artikel 20 van de WWB kent alleen bijstandsnormen voor personen vanaf 18 jaar. Volgens de wetsgeschiedenis ligt aan het normbedrag voor jongeren vanaf 18 jaar de veronderstelling ten grondslag dat de betrokkene voor de noodzakelijke bestaanskosten die het normbedrag te boven gaan, een beroep kan doen op de ouders, en dat – voor zover dat niet mogelijk is – aanvullende bijzondere bijstand moet worden verleend (ECLI:NL:CRVB:2004:AP1607). Voor kinderen, jongeren jonger dan 18 jaar geldt dat zij ten laste komen van de ouders. Wel bestaat de mogelijkheid in bijzondere gevallen aan personen jonger dan 18 jaar bijzondere bijstand toe te kennen. Niet gebleken is echter dat [kind 1] geen beroep kan doen op haar vader voor haar levensonderhoud. De rechtbank is van oordeel dat [kind 1] door de toekenning van € 264,71 per maand, niet is benadeeld.
7.
Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 8 augustus 2014.
griffier rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
Afschriften verzonden:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.