ECLI:NL:RBOBR:2014:4771

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
01/845032-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bedreiging met vuurwapen en wapenbezit

Op 5 augustus 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 januari 2014 in Boxtel een vuurwapen heeft gebruikt om een slachtoffer te bedreigen. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 25 april en 22 juli 2014 is de tenlastelegging gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een wapen van categorie III, te weten een revolver en munitie.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in het dossier als voldoende bewijs beschouwd voor de bedreiging. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem vrijgesproken van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 225 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke onrust die dergelijke delicten veroorzaken, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en alcoholgebruik. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een klinische behandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar gemaakt op 5 augustus 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845032-14
Datum uitspraak: 05 augustus 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplats] op [1967],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 april 2014 en 22 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 maart 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 juli 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2014 te Boxtel,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk
dreigend een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of die [slachtoffer] een vuurwapen
tegen het hoofd gezet en/of (vervolgens/daarbij) de trekker van het vuurwapen
overgehaald;
artikel 285 wetboek van strafrecht
hij op of omstreeks 18 januari 2014 te Boxtel,
een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), en/of
munitie van categorie III, te weten 12 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en/of 2
kogelpatronen kaliber .32, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
artikel 26 lid 1 WWM
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging.

Verdachte ontkent dat hij het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen in het dossier voldoende duidelijk is geworden dat verdachte het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gehouden en vervolgens/daarbij de trekker heeft overgehaald, waarbij er met het vuurwapen evenwel geen kogel is verschoten omdat het ongeladen bleek te zijn.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Ten aanzien van feit 1.
op 18 januari 2014 te Boxtel, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en die [slachtoffer] een vuurwapen tegen het hoofd gezet en vervolgens/daarbij de trekker van het vuurwapen overgehaald;
Ten aanzien van feit 2.
op 18 januari 2014 te Boxtel, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), en munitie van categorie III, te weten 12 kogelpatronen kaliber 7.65 mm en 2
kogelpatronen kaliber .32, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden: toezicht Novadic, CoVa+ training, meewerken aan een klinische behandeling bij FPA De Mare of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 12 maanden met ingang van het einde van de detentie en aansluitend meewerken aan opname in een instelling voor begeleid wonen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust veroorzaakt en leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Het zeer gewelddadig karakter van de bedreiging door verdachte laat zien dat verdachte er kennelijk niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken, hetgeen mede blijkt uit het feit dat verdachte na het afdrukken van het wapen aanstalten maakte om het wapen te laden teneinde – in ieder geval ogenschijnlijk – de daad bij het woord te voegen. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen volstrekt niet bekommerd om de gevolgen van zijn gedragingen voor de persoon tegen wie de bedreiging gericht was
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank er verder in zijn nadeel rekening mee dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Daarbij komt dat verdachte tijdens het plegen van de feiten verkeerde onder invloed van alcohol, waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij toch een aanzienlijke hoeveelheid alcohol genuttigd en is hij vervolgens met een wapen en munitie op zak de straat opgegaan.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door [psycholoog], GZ-psycholoog, van 24 maart 2014 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in licht verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Voorts lijkt verdachte gemotiveerd te zijn om te stoppen met overmatig alcoholgebruik. Hij heeft zijn medewerking aan een klinische behandeling met aansluitend een verblijf in een instelling voor begeleid/beschermd wonen toegezegd. Ook heeft verdachte zich bereid verklaard om een cursus sociale vaardigheden te gaan volgen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en aldus het onvoorwaardelijk deel aansluit bij de mogelijke opnamedatum voor de klinische behandeling van verdachte bij FPA De Mare medio september 2014. De rechtbank acht het ongewenst dat de thans concreet voorliggende mogelijkheid om verdachte op korte termijn een op zijn problematiek toegesneden behandeling met aansluitende beschermde woonvoorziening aan te bieden wordt doorkruist door een gevangenisstraf van langere duur dan de thans aan verdachte op te leggen gevangenisstraf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 285
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
450 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht
waarvan 225 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook indien dit inhoudt het zich onthouden van alcohol- en drugsgebruik, alsmede (urine- en/of bloed-)controle hierop;
- zich binnen 5 werkdagen na invrijheidstelling moet melden bij de toezichthoudende reclasseringsinstantie Novadic-Kentron te 's-Hertogenbosch op het volgende adres: Rompertsebaan 12, 5231 GS 's-Hertogenbosch. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- moet deelnemen aan de gedragsinterventie: GI-LdH CoVaplus*;
- zich zal laten
opnemen ter behandelingop basis van de door het NIFP-IPZ afgegeven indicatiestelling
in FPA de Mare te Halsterenof een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor
maximaal een periode van 12 maanden, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het zorgaanbod in FPA de Mare te Halsteren is beschikbaar
vanaf ongeveer medio september 2014;
- zich op een later te bepalen moment (aansluitend aan de klinische behandeling in FPA de Mare of een soortgelijke instelling) laat
opnemen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvangen derhalve te starten in RIBW - of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, aldaar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffingvan het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 5 augustus 2014.