ECLI:NL:RBOBR:2014:4679
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor het handelen in en het voorhanden hebben van cocaïne
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in en het voorhanden hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1985 en woonachtig in [adres 1], werd op 4 april 2014 betrapt met ongeveer 3,03 gram cocaïne in zijn bezit. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 4 april 2014 meermalen cocaïne had verkocht en/of verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 18 juli 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een gevangenisstraf van 223 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren had geëist.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de straffen opgelegd zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van cocaïne op de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen mobiele telefoons en een geldbedrag van € 371,10 bevolen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, aangezien deze al op 16 juli 2014 was geschorst.