In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1976 en wonende in Gemert, werd ervan beschuldigd gedurende een periode van ongeveer een maand in de uitoefening van zijn beroep 690 hennepplanten te hebben geteeld en 1000 hennepstekken aanwezig te hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wisselend en inconsequent had verklaard over de betrokkenheid van een Turkse man bij de hennepkwekerij, en dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten had geteeld en aanwezig had gehad. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank motiveerde de strafmaat door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.