In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de voorgenomen verhuizing van de moeder met de kinderen naar Engeland. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen en is voornemens om per 1 augustus 2014 met hen te verhuizen. De vader vordert een verbod op deze verhuizing, omdat hij vreest dat de belangen van de kinderen hierdoor in het gedrang komen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder, hoewel zij het gezag heeft, niet zonder meer kan besluiten om met de kinderen te verhuizen, omdat dit de omgangscontacten met de vader zou kunnen verstoren. De rechter stelt vast dat de kinderen in Nederland zijn geboren en getogen en dat hun sociale leven zich daar afspeelt. De moeder heeft niet voldoende onderbouwd dat de verhuizing noodzakelijk is en dat de belangen van de kinderen niet in gevaar komen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vader toe en verbiedt de moeder om met de kinderen naar Engeland te verhuizen, totdat in de bodemprocedure over het gezag is beslist. Tevens wordt een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval de moeder niet aan het verbod voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.