ECLI:NL:RBOBR:2014:4624

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
01/845255-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, bedreiging met een mes en vernieling door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met een mes en vernieling. De verdachte heeft op 9 april 2014 in Oss geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en na kalm beraad handelde. Daarnaast werd de verdachte op 8 april 2014 schuldig bevonden aan bedreiging van [slachtoffer 2] met zware mishandeling door hem dreigend een mes te tonen. De rechtbank achtte de bedreiging bewezen op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zelf. Tot slot werd de verdachte op 10 april 2014 schuldig bevonden aan vernieling van goederen die toebehoorden aan de politie, omdat hij in zijn cel schade had aangericht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De voorwaardelijke straf was onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling van maximaal 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die voortkwam uit zijn complexe posttraumatische stressstoornis als gevolg van zijn verleden in Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een behandeling nodig had om recidive te voorkomen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers, waaronder een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 aan [slachtoffer 1] en € 573,54 aan de politie voor de vernielingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/845255-14
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juni 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 april 2014 tot en met 10 april 2014 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het hoofd en/of de nek en/of de kin en/of het bovenlichaam, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 08 april 2014 en/of 9 april 2014 te Oss [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend een mes getoond/voorgehouden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 10 april 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een wasbak en/of een celdeur en/of een ruit van een celdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Oost-Brabant (politie Brabant-Noord), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaring van [slachtoffer 2], de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde "voorbedachte raad" wegens het ontbreken van wettig bewijs ten aanzien van dat bestanddeel.
Ook feit 2 acht zij wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte. Volgens de officier van justitie heeft verdachte [slachtoffer 2] meermalen, te weten op 8 en 9 april 2014, bedreigd.
Feit 3 kan volgens de officier van justitie worden bewezen op grond van de aangifte van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman nog opgemerkt dat verdachte heeft gehandeld op de grens van opzet, omdat hij zich mogelijk in een psychotische toestand bevond. Ten aanzien van feit 2 bestaat er volgens de raadsman twijfel of verdachte het opzet had om [slachtoffer 2] te bedreigen en dient daarom integrale vrijspraak te volgen. De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat het enkel tonen van een mes niet zonder meer een bedreiging oplevert, nog daargelaten een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Voor zover de tenlastelegging ziet op 8 april 2014 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte mogelijk iets heeft gezegd tegen [slachtoffer 2], hetgeen [slachtoffer 2] anders kan hebben opgevat dan verdachte had bedoeld. Voor zover de tenlastelegging ziet op 9 april 2014 heeft de raadsman nog opgemerkt dat het doel van verdachte was om weg te komen uit het Verdihuis. Hij probeerde door de deur weg te komen, hij heeft niets naar [slachtoffer 2] geroepen en heeft geen verbale bedreiging geuit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 9 april 2014 door verdachte is neergestoken in het Verdihuis aan de [adres 2] te Oss. Ze stond te praten met [slachtoffer 2]. Verdachte kwam in hun richting gelopen en ging voor haar staan. Hij haalde een mes uit zijn rechter broekzak. Hij klapte het lemmet uit en maakte diverse stekende bewegingen met het mes in haar richting. Ze voelde dat ze werd geraakt door het mes. Ze zag dat het bloed alle kanten op spoot en dat er bloed over haar gezicht stroomde. [2] Ten gevolge van het steken heeft ze een klaplong opgelopen en steek-/snijwonden op haar hoofd, op haar bovenarmen en in haar kin. Ook heeft ze schade opgelopen aan drie zenuwen van haar rechterarm. [3]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 9 april 2014 stond te praten met [slachtoffer 1] en dat verdachte kwam aanlopen. Verdachte pakte een mes uit zijn broekzak en begon [slachtoffer 1] te steken met het mes. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 april 2014 met aangeefster wilde gaan praten. Ze gaf aan dat zij dat niet wilde en volgens verdachte ging toen het licht uit. Hij heeft het mes uit zijn broekzak gepakt en denkt dat hij aangeefster ook heeft gestoken met het mes. [5]
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar meerdere malen te steken met een mes in haar hoofd en in haar bovenlichaam.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachten rade heeft getracht [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om (het slachtoffer) te steken en dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor onvoldoende bewijs voorhanden. De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot moord daarom niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging gepleegd in de avond van 8 april 2014 in het Verdihuis op de [adres 2] te Oss. Hij heeft verklaard dat verdachte op die dag naar hem toe is gekomen en tegen hem heeft gezegd dat de omgang met [slachtoffer 1] moest stoppen. Verdachte pakte een mes uit zijn broekzak, klapte dit uit en zei: "normaal doe ik niet afslachten". Verdachte borg het mes daarna weer op. Dit kwam op hem bedreigend over. [6]
Verdachte erkent dat hij op 8 april 2014 met [slachtoffer 2] heeft gesproken en dat hij toen een mes uit zijn broekzak heeft gepakt. Verdachte heeft zijn eerder ten overstaan van de politie afgelegde verklaring dat hij [slachtoffer 2] wilde waarschuwen ter terechtzitting bevestigd. [7]
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] op 8 april 2014 heeft bedreigd met zware mishandeling door hem dreigend een mes te tonen. Gelet op de omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een - naar algemene ervaringsregels - aanmerkelijk te achten kans dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees zou ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Het tonen van het mes aan [slachtoffer 2] en de mededeling dat hij niet meer met [slachtoffer 1] om mocht gaan in combinatie met de mededeling dat hij normaal niet doet afslachten, zijn zo zeer gericht op de bedreiging van [slachtoffer 2] met zware mishandeling, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal verdachte bij gebrek aan wettig bewijs vrijspreken van de ten laste gelegde bedreiging op 9 april 2014. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] op die dag met een mes heeft bedreigd. [slachtoffer 2] heeft geen aangifte gedaan van deze bedreiging en de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte, op het moment dat hij de deur probeerde te openen, met het mes in zijn richting zwaaide, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Feit 3
[verbalisant 1] heeft namens de politie Noord-Brabant aangifte gedaan van vernieling van een wasbak, beschadiging van een celdeur en vernieling van het glas van de celdeur, gepleegd op 10 april 2014 in het cellencomplex aan [adres 3] te 's-Hertogenbosch door verdachte. [8] Verdachte heeft bekend dat hij vernielingen in de cel heeft aangericht. [9]
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wasbak in zijn cel heeft vernield, dat hij de celdeur heeft beschadigd en het glas van de celdeur heeft vernield.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de inhoud van het dossier niet gebleken dat bij verdachte ten tijde van de door hem verrichte vernielingen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak. Zo verklaarde verdachte tijdens zijn verhoor over de vernielingen ten overstaan van de politie onder meer: "ik heb de wasbak van de muur af getrapt", "ik was bezig om afleiding te zoeken. Daarom heb ik dat gedaan." [10] De rechtbank acht dan ook het opzet op de vernieling wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 09 april 2014 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het hoofd en/of de kin en/of het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 08 april 2014 te Oss [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend een mes getoond;
op 10 april 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een wasbak en een celdeur en een ruit van een celdeur, toebehorende aan politie Oost-Brabant (politie Brabant-Noord), heeft vernield en/of beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Bij de bepaling van de eis heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met de ernst van de feiten en met de conclusies van de deskundigen dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt en dat een klinische behandeling is geïndiceerd.
De officier van justitie heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van 4 jaar op te leggen waarvan 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden, kort gezegd:
  • verplicht reclasseringscontact;
  • een klinische behandeling bij Forensisch Psychiatrische Afdeling Vincent van Gogh te Venray of een soortgelijke instelling;
  • een contactverbod met [slachtoffer 1];
  • een locatieverbod met betrekking tot de huidige en eventueel toekomstige woonplaats van [slachtoffer 1].
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te matigen en rekening te houden met het feit dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde. Een behandeling is noodzakelijk en de raadsman geeft in overweging een langere proeftijd op te leggen zodat verdachte na een klinische behandeling in het kader van de bijzondere voorwaarden kan resocialiseren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernielingen, bedreiging en een poging doodslag. Met name het laatste feit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Verdachte heeft [slachtoffer 1], zonder dat daartoe enige aanleiding was, meerdere malen met een mes gestoken in haar armen, kin en hoofd. Zij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De omstandigheid dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is een gelukkige, die niet aan verdachte te danken is.
Dat het feit grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Zij ondervindt nog steeds veel angst ten gevolge van het feit. Ze voelt zich niet meer veilig, is wantrouwend, slaapt slecht en is erg afhankelijk geworden van anderen. Op dit moment kan zij, door de beschadiging van de zenuwen in haar arm, nog steeds haar onderarm en een deel van haar hand niet gebruiken en de kans is groot dat het gevoel nooit meer terug zal komen. Ze krijgt wekelijks fysiotherapie en gebruikt veel medicijnen. Dit alles maakt haar verdrietig, gefrustreerd en opstandig.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte mee dat het weliswaar niet de eerste keer is dat verdachte in aanraking komt met justitie, maar dat zijn strafblad gering te noemen is.
Over verdachte zijn rapportages opgemaakt door psycholoog S.J.J. Steketee en psychiater J.L.M. Dinjens. Zij stellen vast dat de levensloop van verdachte zich kenmerkt door een zeer grote mate van ervaren onveiligheid en geweld vanaf de vroege kinderleeftijd. Hij is opgegroeid in extreme oorlogsomstandigheden in Afghanistan, waarin sprake was van excessief en gruwelijk geweld. Op 12-jarige leeftijd is hij met een aantal familieleden gevlucht. Op 14-jarige leeftijd is hij alleen in Nederland terecht gekomen, waar hij nooit heeft kunnen wortelen en waar hij wederom diverse traumatische ervaringen heeft opgedaan. De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een zeer complexe (vroegkinderlijke) posttraumatische stressstoornis (PTSS) met een chronisch beloop. Hij is onthecht van zijn familie en land van herkomst, waardoor er een gemis is aan basisvaardigheden zoals steun, bescherming, geborgenheid en verbondenheid. Hij is verhoogd waakzaam en alert en er is sprake van een gestoorde emotie- en agressieregulatie. Hij vertoont agressief en chaotisch gedrag en heeft een basaal wantrouwen naar anderen. Onder oplopende stress kan hierbij de realiteitstoetsing onder druk komen te staan en kan sprake zijn van kortdurende psychotische verschijnselen, zonder dat sprake is van een psychotische stoornis in engere zin. Daarnaast is sprake van een depressieve stoornis, eveneens met een chronisch beloop en verweven met de PTSS.
De psycholoog en de psychiater stellen vast dat verdachte in de aanloopfase naar de delicten wel degelijk in staat was zijn toegenomen spanningen en woede aan te voelen en hiernaar te handelen. Er ontstond een hyperfocus waarbij trauma’s werden geactualiseerd en waarin hij dreigde de controle te verliezen over zichzelf. Gevoelens van machteloosheid, het in de hoek gedreven worden en geen uitweg meer zien, triggerden de doorgemaakte traumata. Verdachte voelde zich gespannen, opgejaagd, geïrriteerd, geprikkeld en stond op ‘overscherp’. Toen zijn laatste poging om met het slachtoffer te spreken afgewezen werd, reageerde hij met zijn oude overlevingsdrang om het te doen stoppen. Hij verloor de controle over zijn emotie (woede) en handelde zonder een gedegen cognitieve afweging te maken om het te doen stoppen. De ervaren krenking, de afwijzing van zijn poging tot gesprek, lijkt die emotie te hebben versterkt. Uiteindelijk kon verdachte aldus geen weerstand meer bieden en was hij slechts in beperkte mate in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien en zijn wilsvrijheid te bepalen. De deskundigen adviseren verdachte daarom als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte heeft tot op heden eigenlijk geen behandeling gehad voor zijn psychische problemen, zodat thans een klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde geïndiceerd is. De behandeling zou bij voorkeur dienen plaats te vinden in een gespecialiseerde instelling voor mensen met ernstige en complexe PTSS en oorlogstrauma’s. Daarna kan worden toegewerkt naar een ambulant vervolg (op het gebied van wonen werken en relaties) ter verdere inbedding van verdachte in de maatschappij. Volgens de psychiater dient een EMDR-behandeling door een ervaren therapeut te worden verricht en dient de farmacothereapie verder te worden ingesteld en verfijnd. Zonder enige vorm van behandeling achten beide deskundigen de kans op herhaling (matig tot) hoog.
De reclassering onderschrijft de conclusies van de deskundigen en adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met, kort gezegd, als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • een klinische behandeling.
Verdachte heeft aangegeven dat hij gemotiveerd is voor een klinische behandeling, zodat deze kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies en adviezen van de deskundigen en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Gezien de sterke mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak om verdachte zo spoedig mogelijk te behandelen, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank deze straf deels voorwaardelijk opleggen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen, conform het advies van de reclassering, de meldplicht en de klinische behandeling als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Ook zullen als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] alsmede een straatverbod worden opgelegd, aangezien bij het slachtoffer een gegronde vrees bestaat dat verdachte na zijn detentie de confrontatie met haar zal zoeken.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de klinische behandeling van verdachte aansluitend aan de detentie plaats zal vinden. De rechtbank zal tevens bepalen dat de klinische behandeling maximaal 2 jaar zal duren. Door de deskundigen en de reclassering is gedacht aan een behandeling in Forensisch Psychiatrische Afdeling Vincent van Gogh te Venray. Een indicatie is echter nog niet afgegeven, zodat de rechtbank zal bepalen dat verdachte, na ommekomst van zijn detentie vanaf de dag van invrijheidstelling, bij de FPA Vincent van Gogh, dan wel bij een soortgelijke instelling, klinisch moet worden behandeld, zodat verdachte niet zonder enige vorm van klinische behandeling terugkomt in de maatschappij. Dit betekent dat tijdens het verblijf van verdachte in detentie een geschikte behandelplaats voor verdachte moet worden gevonden in aansluiting op die detentie, te weten in een gespecialiseerde instelling voor mensen met ernstige en complexe PTSS en oorlogstrauma’s. Detentie en klinische behandeling dienen daarbij naadloos in elkaar over te gaan.
De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op 3 jaar zodat, op het moment dat verdachte de klinische behandeling heeft afgerond, verdachte onder begeleiding van de reclassering terug kan keren in de maatschappij. Indien de reclassering dit noodzakelijk acht, dient verdachte zich ook nog ambulant te laten behandelen en daaraan zijn medewerking te verlenen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de gehele vordering, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de immateriële schadevergoeding aanzienlijk te matigen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman aangegeven dat deze toewijsbaar is voor zover de vordering is onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat geen schadevergoedingsmaatregel zou moeten worden opgelegd aangezien verdachte niet over de middelen beschikt om de schade te vergoeden, zodat het opleggen van de maatregel een verlenging van de detentie tot gevolg zou hebben.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,00 en € 807,00 materiële schadevergoeding (post 4 algemene materiële schade, post 5 kosten verslaglegging, post 6 vergoeding verblijfskosten ziekenhuis, post 7 diverse medische kosten). De rechtbank acht de materiële schade voldoende onderbouwd en daarmee integraal toewijsbaar.
Vast staat dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Bij het vaststellen van de hoogte van die schade zijn de aard en ernst van het letsel van belang, alsmede de aard en de omstandigheden van het misdrijf. De benadeelde partij is, zonder dat daartoe enige aanleiding was, meerdere malen door verdachte met een mes gestoken in onder andere haar hoofd en haar bovenlichaam. Zij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, onder meer aan de zenuwen van haar arm, waardoor zij tot op heden geen gevoel heeft in haar onderarm en een deel van haar hand niet kan bewegen. De behandeling is nog niet afgerond. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] gevoelens van angst, voelt ze zich niet meer veilig, is wantrouwend, slaapt slecht en is erg afhankelijk geworden van anderen.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de immateriële schade gekeken naar enigszins vergelijkbare gevallen en de rechtbank merkt daarbij op dat dergelijke zaken zich moeilijk laten vergelijken, gelet op alle omstandigheden die in een specifieke zaak een rol kunnen spelen. Naar het oordeel van de rechtbank is het civiele procesrecht in het onderhavige geval bij uitstek aangewezen om de verdere immateriële schade vast te stellen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de reeds tot heden geleden immateriële schade naar de maatstaf van redelijkheid begroten en schatten op een bedrag van € 10.000,00. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van ernstig lichamelijk en psychisch letsel, waarbij de medische eindtoestand nog niet is bereikt. Dit betekent dat de rechtbank zich tot een volle beoordeling, ook niet in de vorm van een begroting of schatting, van de totale immateriële schade op dit moment in staat acht. Desgewenst kan de benadeelde partij zich in de toekomst met haar vordering wenden tot de civiele rechter, teneinde haar nadere vordering te doen beoordelen. Afwachten in de onderhavige procedure totdat die medische eindtoestand is bereikt, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De immateriële schadevergoeding dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (9 april 2014) tot de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering (11 juli 2014).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de immateriële vordering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (9 april 2014) tot de dag der algehele voldoening over de immateriële schadevergoeding en vanaf de datum van indiening van de vordering (11 juli 2014) tot de dag der algehele voldoening over de materiële schadevergoeding. Dat verdachte thans niet over de financiële mogelijkheden beschikt om de vordering te voldoen, doet aan het vorenoverwogene niets af.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij Politie Brabant-Noord.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in het geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen aangezien verdachte de vernielingen heeft gepleegd in de slechte psychische toestand waarin hij toen verkeerde. Daarnaast vindt de verdediging dat dit soort vernielingen voor rekening en risico van de politie/de Staat moeten blijven en dat de schadevergoedingsmaatregel in ieder geval niet moet worden opgelegd.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. Verdachte heeft de in de vordering genoemde goederen opzettelijk vernield/beschadigd, zodat hij gehouden is de schade te vergoeden. De rechtbank ziet niet in waarom de benadeelde partij deze kosten zelf zou moeten dragen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook ten aanzien van deze toegewezen vordering acht de rechtbank het wenselijk dat de Staat het vergoeden van de schade bevordert en brengt verdachtes financiële situatie daarin geen verandering.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3
jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich, gedurende maximaal de eerste twee jaren van de proeftijd, op basis van een door
het NIFP-IFZ af te geven Indicatiestelling, dient te laten opnemen in FPA "Vincent van Gogh", te Venray, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, direct aansluitend op de door hem uit te zitten gevangenisstraf (met ingang van de dag van invrijheidstelling), waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling, aansluitend op de klinische behandeling en zich in dat verband binnen twee dagen na opname in de intramurale instelling meldt bij de reclassering en zich nadien blijft melden bij de reclassering zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer 1];
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straat waar [slachtoffer 1] woonachtig is (momenteel de Kardinaal de Jongstraat te Oss of haar toekomstige GBA-adres);
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 10.807,00 subsidiair 89 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 10.807,00 (zegge: tienduizend achthonderd en zeven euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 89 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag bestaat uit € 10.000,00 immateriële schadevergoeding (post 1) en € 807,00 materiële schadevergoeding (post 4, post 5, post 6, post 7). Het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2014 en het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 10.807,00 (zegge: tienduizend achthonderd en zeven euro), te weten € 10.000,00 immateriële schadevergoeding (post 1) en € 807,00 materiële schadevergoeding (post 4, post 5, post 6, post 7). Het toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2014 en het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 3:
Maatregel van schadevergoeding van € 573,54 subsidiair 11 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Politie Brabant-Noord van een bedrag van € 573,54 (zegge: vijfhonderddrieënzeventig euro en vierenvijftig eurocent) materiële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Politie Brabant-Noord:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij Politie Brabant-Noord, van een bedrag van € 573,54 (zegge: vijfhonderddrieënzeventig euro en vierenvijftig eurocent) materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. W.J.M. Fleskens, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 29 juli 2014.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd PL2100-2014046169.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 25.
3.Medische informatie van [slachtoffer 1], pagina 73.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], pagina 42.
5.Verklaring van verdachte ter zitting van 15 juli 2014.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pagina 103.
7.Verklaring van verdachte ter zitting van 15 juli 2014.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1], pagina 89.
9.Verklaring van verdachte ter zitting van 15 juli 2014.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, 12 mei, 2014, p. 99.