In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met een mes en vernieling. De verdachte heeft op 9 april 2014 in Oss geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bestanddeel 'voorbedachte raad'. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, omdat hij met opzet en na kalm beraad handelde. Daarnaast werd de verdachte op 8 april 2014 schuldig bevonden aan bedreiging van [slachtoffer 2] met zware mishandeling door hem dreigend een mes te tonen. De rechtbank achtte de bedreiging bewezen op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zelf. Tot slot werd de verdachte op 10 april 2014 schuldig bevonden aan vernieling van goederen die toebehoorden aan de politie, omdat hij in zijn cel schade had aangericht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De voorwaardelijke straf was onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling van maximaal 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die voortkwam uit zijn complexe posttraumatische stressstoornis als gevolg van zijn verleden in Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een behandeling nodig had om recidive te voorkomen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers, waaronder een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 aan [slachtoffer 1] en € 573,54 aan de politie voor de vernielingen.