ECLI:NL:RBOBR:2014:446

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
C-01-255308 - HA ZA 12-976
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en pensioenverevening na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee partijen na hun echtscheiding. De rechtbank heeft op 29 januari 2014 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/01/255308 / HA ZA 12-976. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil, en de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.G.H.A.M. Evers, hebben hun standpunten uiteengezet over de verdeling van verschillende vermogensbestanddelen, waaronder een auto, pensioenrechten en bankrekeningen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de auto toebedeeld krijgt, maar moet een bedrag van € 500,00 aan de gedaagde betalen wegens overbedeeling. Wat betreft de pensioenverevening heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde geen pensioen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk, waardoor de vordering van de eiser om pensioenverevening niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de eiser ook verplicht om informatie te verstrekken over zijn opgebouwde pensioen en heeft een dwangsom verbonden aan deze verplichting.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen gelijkelijk verdeeld moeten worden, en heeft de gedaagde een bedrag van € 792,66 aan de eiser moeten betalen. De rechtbank heeft ook andere vermogensbestanddelen, zoals het huurrecht van de voormalige echtelijke woning en ledencertificaten, verdeeld tussen de partijen. Tot slot heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het vonnis is openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/255308 / HA ZA 12-976
Vonnis van 29 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht,
tegen
[gedaagde]
wonende te[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.G.H.A.M. Evers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juni 2013;
  • de akte van [gedaagde] van 31 juli 2013;
  • de akte van [gedaagde] van 11 september 2013;
  • de brief van de rechtbank van 3 oktober 2013 aan [eiser] en [gedaagde] waarin de
rechtbank – zakelijk weergegeven – het verzoek van [eiser] om in onderhavige zaak een pleidooi te bepalen heeft afgewezen en [eiser] in de gelegenheid heeft gesteld bij akte te reageren op de door [gedaagde] in het geding gebrachte bankafschriften;
  • de akte van [eiser] van 23 oktober 2013;
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 18 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

Auto
2.1.
De rechtbank heeft [eiser] in het tussenvonnis van 19 juni 2013 in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat de Belastingdienst de auto in beslag heeft genomen en aan een derde heeft verkocht bij akte met schriftelijke stukken te onderbouwen. Nu [eiser] dit om hem moverende redenen niet heeft gedaan, moet het er in rechte voor worden gehouden dat [eiser] de auto nog steeds onder zich heeft, dan wel de auto aan een derde heeft verkocht en de verkoopopbrengst voor zichzelf heeft gehouden.
De rechtbank zal de auto dan ook aan ook aan [eiser] toedelen. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de auto door [eiser], onder verwijzing naar het als productie 11 bij dagvaarding in het geding gebrachte internettaxatie, is begroot op een bedrag van € 1.000,00. Nu [gedaagde] dit bedrag niet (ook niet nadat was gebleken dat [eiser] geen akte genomen had) heeft betwist, zal de rechtbank bij de verdere beoordeling van onderhavige zaak uitgaan van een taxatiewaarde van € 1.000,00. Dit betekent dat [eiser] door de toedeling van de auto voor een bedrag van € 500,00 wordt overbedeeld. De rechtbank veroordeelt [eiser] dit bedrag aan [gedaagde] te voldoen.
Pensioenverevening
2.2.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis overwogen dat in het geval dat [gedaagde] tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd [eiser] recht heeft op verevening van dit pensioen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de hoogte van de te verevenen pensioenen en daarbij uit proceseconomische redenen bepaald dat [gedaagde] [eiser], die als eerste zijn akte moest nemen, twee weken voor de datum waarop hij zijn akte moest nemen de stukken waaruit de hoogte van het door haar opgebouwde pensioen blijkt aan [eiser] en de rechtbank moest toezenden.
[gedaagde] heeft vervolgens op voornoemde datum een afschrift overgelegd van de website http://mijnpensioenoverzicht.nl. Deze website wordt verzorgd door de Stichting Pensioenregister die is opgericht door de Sociale Verzekeringsbank en alle Nederlandse Pensioenuitvoerders.
[gedaagde] heeft zich onder verwijzing naar voornoemd afschrift op het standpunt gesteld dat zij geen pensioen heeft opgebouwd. [eiser] heeft zich niet bij akte over voornoemd afschrift uitgelaten, waardoor in rechte vaststaat dat [gedaagde] geen pensioen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk. De stelling van [eiser] dat het door [gedaagde] opgebouwde pensioen moet worden verevend wordt dan ook bij gebrek aan een feitelijke grondslag verworpen.
2.3.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis reeds geoordeeld dat [gedaagde], nu partijen niet binnen twee jaar na de echtscheiding een verzoek hebben gedaan aan de pensioenverzekeraar van [eiser] om het tijdens het huwelijk door [eiser] opgebouwde pensioen te verevenen, een rechtstreekse aanspraak heeft op [eiser] tot uitbetaling van de helft van voornoemd pensioen.
[eiser] heeft om hem moverende redenen geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de hoogte van het door hem opgebouwde pensioen is. De rechtbank zal daarom, zoals door [gedaagde] gevorderd, [eiser] veroordelen om binnen 1 week na dagtekening van onderhavig vonnis, opgave te vragen aan de pensioenverzekeraar(s) en/of pensioenfonds(en) waar hij gedurende het huwelijk pensioen heeft opgebouwd van de hoogte van het aan [gedaagde] toekomende deel van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. De rechtbank zal, nu [eiser] tot op heden weigerachtig is gebleken deze informatie aan [gedaagde] te verstrekken, hieraan de door [gedaagde] gevorderde dwangsom verbinden.
2.4.
Nadat voornoemde opgave is gedaan, zal [eiser] binnen 2 weken na dagtekening van deze opgave het aan [gedaagde] toekomende deel van de reeds vervallen pensioentermijnen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vijf dagen na de datum waarop [eiser] de pensioentermijnen heeft ontvangen, aan [gedaagde] moeten betalen. De
toekomstige maandtermijnen (de maandtermijnen die komen te vervallen na dagtekening van voornoemde opgave) dienen door [eiser] uiterlijk 1 week na ontvangst van de pensioenuitkering over de desbetreffende maand aan [gedaagde] te worden voldaan.
Saldi bankrekeningen
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 juni 2013 geoordeeld dat het saldi van de gezamenlijke bankrekeningen per [datum], de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand en de huwelijksgoederengemeenschap dus is ontbonden, gelijkelijk moeten worden verdeeld. [gedaagde] heeft zich, onder verwijzing naar de door haar in het geding gebrachte bankafschriften, op het standpunt gesteld dat twee van de drie gezamenlijke bankrekeningen op voornoemde datum reeds waren opgeheven. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte bankafschriften blijkt dat het saldo van de overgebleven gezamenlijke bankrekening op [datum] € 1.585,31 bedroeg.
2.6.
De rechtbank ziet, anders dan [eiser], in het feit dat twee van de drie bankrekeningen waren opgeheven geen reden om terug te komen op de bindende eindbeslissing dat de saldi op voornoemde wijze moeten worden verdeeld. De rechtbank zal het saldo van de overgebleven bankrekening ad € 1.585,31 toedelen aan [gedaagde] en [gedaagde] veroordelen om [eiser] uit hoofde van onderbedeling de helft van voornoemd bedrag (€ 792,66) te voldoen.
Overige vermogensbestanddelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
2.7.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis van 19 juni 2013 reeds geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning en de inboedel van de voormalige echtelijke woning, met uitzondering van de twee klokken die reeds door [gedaagde] aan [eiser] zijn overhandigd, aan [gedaagde] moeten worden toebedeeld. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de ledencertificaten van de Rabobank aan [eiser] moeten worden toebedeeld en dat [eiser] de helft van de waarde van de ledencertificaten aan [gedaagde] moet vergoeden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.8.
De rechtbank zal, zoals reeds aangekondigd in rechtsoverweging 4.15 van voornoemd tussenvonnis, de regresvordering op zonen [zoon 1] en [zoon 2] uit hoofde van het hoofdelijk schuldenaarschap voor de hypothecaire geldlening op het bedrijfspand gelijkelijk verdelen.
2.9.
In eerdergenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het aandeel van [eiser] in de vof aan [eiser] moet worden toebedeeld. De rechtbank heeft met dit oordeel miskend dat het aandeel van [eiser] in de vof niet in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap valt. In de huwelijksgoederengemeenschap valt echter wel een vergoedingsrecht ten laste van het eigen vermogen van [eiser] ten bedrage van de waarde van diens goederenrechtelijk aandeel in de vof (vgl. HR 15 december 1961, NJ 1962/48). De rechtbank blijft dan ook bij haar oordeel dat na vereffening en verdeling van de vennootschap tussen [eiser] en zoon [zoon 2] moet worden vastgesteld wat de waarde van het aandeel van [eiser] in de vof was. Indien na vereffening en verdeling blijkt dat het aandeel van [eiser] in de vof op de peildatum een positieve waarde had, zal [eiser] de helft van deze positieve waarde aan [gedaagde] moeten vergoeden. Indien blijkt dat het aandeel van [eiser] een negatieve waarde had, zal [gedaagde], mits de zaakscrediteuren zijn voldaan, de helft van deze negatieve waarde aan [eiser] moeten voldoen.
2.10.
De rechtbank zal, overeenkomstig rechtsoverweging 4.23 van het tussenvonnis van 19 juni 2013, [eiser] veroordelen om Interpolis binnen één week na dagtekening van het vonnis te verzoeken de helft van de netto-waarde van de koopsompolissen aan [gedaagde] te betalen. Ook aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden.
2.11.
Tot slot zal de rechtbank, zoals reeds aangekondigd in rechtsoverweging 4.11 tot en met 4.13 van eerdergenoemd tussenvonnis, de vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de helft van de door hem betaalde OZB-lasten voor het bedrijfspand en de helft van de door hem betaalde energiekosten afwijzen.
2.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in rechtsoverweging 2.1, 2.6, 2.7, 2.8 en 2.9,
3.2.
verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] wegens overbedeling tot betaling van een bedrag van € 292,66 aan [eiser],
3.4.
veroordeelt [eiser] wegens overbedeling tot betaling van de helft van de waarde van de ledencertificaten aan [gedaagde],
3.5.
veroordeelt [eiser] om binnen 2 weken na dagtekening van onderhavig vonnis, opgave te vragen aan de pensioenverzekeraar(s) en pensioenfonds(en) waar hij gedurende het huwelijk pensioen heeft opgebouwd van de hoogte van het aan [gedaagde] toekomende deel van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen,
3.6.
veroordeelt [eiser] om binnen 1 week nadat de pensioenverzekeraar(s) en/of pensioenfonds(en) waar hij gedurende het huwelijk pensioen heeft opgebouwd, opgave heeft c.q. hebben gedaan van de hoogte van het aan [gedaagde] toekomende deel van het door hem tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen de reeds vervallen pensioentermijnen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 dagen nadat [gedaagde] de pensioentermijn van zijn pensioenverzekeraar/pensioenfonds had ontvangen, binnen 1 week na voornoemde opgave aan [gedaagde] te betalen en de toekomstige pensioentermijnen telkens binnen 1 week na ontvangst daarvan aan [gedaagde] door te betalen,
3.7.
veroordeelt [eiser] om Interpolis binnen één week na dagtekening van het vonnis te verzoeken de helft van de netto-waarde van de koopsompolissen aan [gedaagde] te betalen,
3.8.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in rechtsoverweging 3.5 en 3.7 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
3.9.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.