ECLI:NL:RBOBR:2014:4443

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
01/865008-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en verboden wapenbezit na schietpartij in 's-Hertogenbosch

Op 19 augustus 2013 vond er een schietpartij plaats in 's-Hertogenbosch, waarbij vier personen gewond raakten. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van poging tot doodslag, verboden wapenbezit en het vervoeren van een grote hoeveelheid xtc-pillen. De rechtbank Oost-Brabant deed uitspraak op 28 juli 2014, na een uitgebreid onderzoek dat begon met de aanhouding van de verdachte en medeverdachten kort na de schietpartij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet op de slachtoffers had geschoten, wat resulteerde in verwondingen. De verdachte had een vuurwapen van het merk Glock en munitie in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer en legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte eerder in aanraking was gekomen met justitie voor geweldsdelicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865008-13
Parketnummer vordering: 13/660255-12
Datum uitspraak: 28 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Verdachte zal, net als de medeverdachten in zijn zaak ([medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]), in het vervolg met zijn eigen naam worden aangeduid.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 november 2013, 31 januari, 25 april en 14 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van [verdachte] naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 november 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 januari 2014 is gewijzigd is aan [verdachte] ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer
andere perso(o)n(en) van het leven te beroven,
met dat opzet een vuurwapen ter hand heeft genomen en/of op die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of andere perso(o)n(en) gericht en/of met dat
vuurwapen op en/of in het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of andere perso(o)n(en) heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Glock .45
ACP), en/of munitie van categorie III (S&B .45) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid pillen (ongeveer 10.000 stuks) van/met een materiaal
bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of amfetamine, (telkens) een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in feit 2 voor het woord “wapens” weggelaten het woord “vuur”. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals volgt: “een of meer vuurwapens van categorie III”. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is [verdachte] daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 13/660255-12 is aangebracht bij vordering van 23 juni 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 november 2012. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Aan de orde is een schietpartij aan [adres 2] in ’s-Hertogenbosch op 19 augustus 2013. Het gaat daarbij om twee conflicterende groepen personen. De ene groep betreft de inzittenden van een Renault Megane, zijnde: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Deze vier personen zijn geraakt door kogels.
De andere groep betreft inzittenden van een Opel Agila.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard in de Opel te hebben gezeten. Beide verdachten zijn op 19 augustus 2013, op betrekkelijk korte afstand van de plaats delict, door de politie aangehouden. Zij ontkennen een aandeel te hebben gehad in de schietpartij dan wel beroepen zich op hun zwijgrecht. Dat geldt ook voor hun betrokkenheid bij het verboden wapen- en munitiebezit en het vervoeren van xtc-pillen.
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij de schutter is geweest, dat hij een verboden wapen en munitie in bezit had en dat hij het vervoeren van xtc-pillen mede heeft gepleegd.
Aan [medeverdachte 1] wordt verweten dat hij medepleger is van het opzettelijk vervoeren van xtc-pillen.
[medeverdachte 2] wordt door de officier van justitie aangemerkt als derde inzittende van de Opel. Aan hem wordt eveneens verweten dat hij medepleger is van het opzettelijk vervoeren van xtc-pillen.
De rechtbank zal na weergave van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging aan de hand van wettig en overtuigend bewijs een reconstructie geven van de gebeurtenissen op 19 augustus 2013, waarbij zij o.m. zal ingaan op de volgende vragen:
  • hoeveel personen zaten in de Opel Agila, wat was hun positie ten tijde van de aanrijding en schietpartij en wat was de positie van de inzittenden van de Renault Megane op die momenten?
  • wie was de bestuurder van de Opel Agila op het moment van de aanrijding?
  • was er een eerder treffen tussen de inzittenden van beide auto’s en was [verdachte] daarbij?
  • was [verdachte] de schutter en had hij (aldus) een verboden wapen en verboden munitie voorhanden?
  • is bij [verdachte] sprake van opzet op de dood van de slachtoffers?
  • zijn zowel [verdachte], [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] aan te merken als medeplegers van het aan hen alle drie verweten Opiumwet-delict?
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie gaat er op grond van wettig en overtuigend bewijs vanuit dat in de Opel Agila drie personen zaten en de derde man, naast [medeverdachte 1] en [verdachte], verdachte [medeverdachte 2] betreft.
De officier van justitie acht op grond van in het requisitoir opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat alle drie de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de schutter was en dat hij het wapen en de munitie voorhanden had.
Het standpunt van de verdediging.
Namens [verdachte] is vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het technische bewijs er niet op wijst dat [verdachte] de schutter is geweest; het voorhanden technisch bewijs, met name de schotrestdeeltjes op de linkermouw van [verdachte] ziet de verdediging zelfs als contra-indicatie. De raadsvrouwe heeft tevens gewezen op de onderling tegenstrijdige en onbetrouwbare getuigenverklaringen. De kwalificatie onbetrouwbaar geldt volgens de verdediging ook voor de verklaring van de beperkt anonieme PIW-er.
Namens [verdachte] is aangevoerd dat hij min of meer toevallig aanwezig was, althans slechts zijdelings betrokken, en dat een motief voor het dragen van een wapen ver te zoeken is. De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank hiermee voor wat betreft de vraag of het overtuigende bewijs geleverd is rekening te houden.
Met betrekking tot het wapenfeit heeft de raadsvrouwe geconcludeerd dat niet bewezen is dat [verdachte] zich voor het schietincident van de aanwezigheid van het vuurwapen bewust is geweest noch dat hij voor of na de schietpartij beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen.
Met betrekking tot het Opiumwet-delict heeft de raadsvrouwe geconcludeerd dat de verboden middelen zich niet in de machtssfeer van [verdachte] bevonden en dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, noodzakelijk om van medeplegen te kunnen spreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bij de meldkamer komt op 19-8-2013 om 22:24 uur de melding binnen van een schietpartij op [adres 2] in Den Bosch in de nabijheid van [bedrijf] ter hoogte van de plaats waar twee auto’s met elkaar in botsing zijn gekomen. Het gaat om een zwarte Renault Megane [kenteken 1] (hierna Renault) en een blauwe Opel, [kenteken 2] (hierna Opel). De Renault stond voor de Opel. Diverse politie-eenheden gaan erop af. Zij treffen in de directe nabijheid twee personen aan die schotverwondingen lijken te hebben opgelopen: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. [2]
Een ander team verneemt dat bij het Jeroen Boschziekenhuis zich een man heeft gemeld met een schotwond. Het blijkt te gaan om [slachtoffer 3]. [3] Gezien de omstandigheden worden de drie mannen aangemerkt als verdachten en aangehouden. Enige dagen later, op 28 augustus 2013, wordt [slachtoffer 4], op last van de officier van justitie als verdacht van betrokkenheid bij de schietpartij op de 19e aangehouden. Bij zijn aanhouding wordt gezien dat [slachtoffer 4] twee verwondingen heeft in zijn buikstreek die veroorzaakt zijn, aldus [slachtoffer 4], bij een schietpartij vorige week. [4]
Rond het tijdstip van de melding is een observatieteam in de nabijheid van [adres 2] aanwezig en treft de gebotste auto’s aan. Gezien wordt dat bij nadering van de voertuigen twee onbekende mannen (aangeduid met NN-2 en NN-3) van ca. 25 jaar oud met Noord-Afrikaans uiterlijk wegrennen bij de auto’s. De man die voorop loopt draagt een opgerolde plastic tas van Lidl bij zich. Zij rennen achter [bedrijf] langs [adres 3] in. Er wordt ook nog een andere man gezien met een lichtkleurige plastic tas, NN-1. Gezien wordt verder dat de twee mannen NN-2 en NN-3 dezelfde route lopen als NN-1 ([adres 4] richting [adres 5]). De mannen NN-2 en NN-3 worden door leden van het observatieteam aangehouden ter hoogte van [adres 6]. Het blijkt na insluiting te gaan om [verdachte] (NN-2) en [medeverdachte 1] (NN-3). [5]
[slachtoffer 1], de bijrijder van de Renault, heeft verklaard dat [slachtoffer 2] de Renault bestuurde, dat de stiefzoon van [slachtoffer 2], Mike [slachtoffer 3], achter hemzelf zat en dat [slachtoffer 4] Vogel achter de bestuurder zat. Hij heeft tevens verklaard dat er een aanrijding volgde met een blauwe Opel Agila en dat daarin drie jongens zaten. [6] [slachtoffer 1] heeft meer specifiek nog verklaard dat, toen hij voor de Opel langsliep hij een bestuurder zag, een passagier en iemand rechts achterin de auto. [7]
[getuige 1] verklaarde gezien te hebben dat een jongen die bij [bedrijf] stond te wachten rechts achterin de blauwe Agila stapte, dus achter de bijrijderstoel. [8] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zelf rechts voorin de Opel zat [9] en hij heeft verklaard dat degene die onderweg is ingestapt, degene betreft die met hem is aangehouden. [10]
[verdachte] heeft verklaard dat hij aan de rechterkant van de auto zat en dat [medeverdachte 1] uit de auto is geslagen. Hij heeft tevens verklaard dat hij achter de auto is gaan lopen. Hij heeft tot slot verklaard dat een agent zag dat hij achterin stapte en dat daarover geen twijfel mogelijk is. [11]
- hoeveel personen zaten in de Opel Agila, wat was hun positie ten tijde van de aanrijding en schietpartij en wat was de positie van de inzittenden van de Renault Megane op die momenten?
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in de Opel Agila drie personen zaten, dat [medeverdachte 1] op de bijrijdersstoel zat en dat [verdachte] rechts achterin zat. In de Renault was de verdeling als volgt: [slachtoffer 2] bestuurder, [slachtoffer 1] bijrijder, [slachtoffer 3] rechts achterin en [slachtoffer 4] links achterin achter de bestuurder.
[verdachte] had ten tijde van zijn aanhouding de sleutel van de Opel in zijn bezit [12] , hij erkent dat ook [13] en hij heeft verklaard dat het om de auto van zijn moeder ging. [14]
In de fouillering van [verdachte] (er staat [verdachte], maar de rechtbank begrijpt dat bedoeld is [verdachte]) werd een ID-kaart aangetroffen op naam van [medeverdachte 2]. Uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat beiden volle neven van elkaar zijn. De Opel Agila stond op naam van [persoon 1], de moeder van [verdachte]. [15]
Op 19 augustus 2013 werd onder verdachte [verdachte] een mobiele telefoon Apple Iphone IV in beslag genomen. Deze is nader onderzocht. Het IMEInr is [nummer 1]. Met betrekking tot dit IMEInummer werd de officier van justitie verzocht de printhistorische gegevens mobiele telefonie te vorderen van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. In de telefoon stond een Apple ID [emailadres 1]. In de App Info stond achter eigenaar de naam [medeverdachte 2] Iphone. Onder categorie iMessage stond [emailadres 1] vermeld. In de lijst met contacten komen o.a. voor [medeverdachte 1] en [verdachte].
Op 19 augustus 2013 19:26:50 werd onder de categorie GPS de volgende locatie weergegeven 51.70039 en 5.33092 en om 19:34:23 de locatie 51.70560 en 5.30905. De eerstgenoemde locatie betrof volgens Google Maps [adres 7] ’s-Hertogenbosch en [adres 8] 3 ’s-Hertogenbosch. Die locatie is gelegen op 750 meter afstand van de plaats delict [adres 2].
Op 18 augustus 2013 werd een uitgaand sms-bericht verzonden aan de gebruiker van het mobiele nummer [telefoonnummer 2] met de inhoud: [medeverdachte 2] [1993] [adres 9].
Op 19 augustus 2013 te 19:46:38 verstuurde [telefoonnummer 1]@s.whatsapp.net [medeverdachte 2] het bericht: “ik ben met me hoofd ergens andrwa nu”. Om 19:49:23 ontving [telefoonnummer 1]@s.whatsapp.net [medeverdachte 2] het bericht: “waar ben je nou mee bezig”. [16]
Uit het BHV bleek dat in 2012 werd opgetekend dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van nummer [telefoonnummer 1]. [17]
Uit de printhistorische verkeersgegevens mobiele telefonie is gebleken dat zowel met de gsm van [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: [verdachte]) met nummer [telefoonnummer 3] als de gsm van [medeverdachte 1] contact wordt gemaakt met telefoonnummer [telefoonnummer 1] op naam van [medeverdachte 2]. Ook staat het nummer [telefoonnummer 1] in het contactenboek van de gsm van [verdachte] onder de naam [medeverdachte 2]. [18]
In de contacten in de telefoon van [medeverdachte 1] stonden o.a. [medeverdachte 2] [telefoonnummer 1] en het hotmailadres van [medeverdachte 2]. [19]
Uit de analyse van de printhistorische verkeersgegevens mobiele telefonie van de onder [verdachte] in beslag genomen Nokia met nummer [telefoonnummer 3] en de onder [medeverdachte 1] in beslag genomen Iphone met nummer [telefoonnummer 4] in relatie tot het nummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte 2] is gebleken dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode 13 augustus 2013 17:30:53 uur en 19 augustus 2013 20:11:55 uur zevenenveertig contacten plaatsvonden dan wel pogingen daartoe en tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode 14 augustus 2013 01:20:08 uur en 19 augustus 2013 20:36:28 uur eenenzeventig contacten dan wel pogingen daartoe . [20]
Uit onderzoek aan de mobiele telefoon in gebruik bij [medeverdachte 1] bleek dat met die gsm op 15 augustus 2013 een inkomend gesprek werd gevoerd om 17:55:35 uur met [medeverdachte 2] en met deze telefoon vervolgens, om 18:55.16 uur, via Google Zoeken was gezocht op “Stadion De Vliert” te Den Bosch en daarna, tussen 19:03:16 uur en 19:11:28 uur, viermaal via Google Maps was gezocht op: “[adres 10]”. Verder bleek uit dit onderzoek dat het eerste hiernavolgende telefonische contact wederom plaatsvond met de gsm in gebruik bij [medeverdachte 2], om 21:37:30 uur. Uit het onderzoek bleek verder dat met het telefoontoestel van [medeverdachte 1] op 19 augustus 2013 tussen 18:55:15 en 18:57:23 via Google Maps werd geraadpleegd op ‘Utrecht naar [adres 10] ’s-Hertogenbosch”. De laatste telefonische contacten met het toestel van [medeverdachte 1] daaraan voorafgaand betroffen een inkomend gesprek van [medeverdachte 2] om 15:17:44 en een uitgaand gesprek om 15:30:12 naar [persoon 2]. [21]
De bestuurder van de Renault [slachtoffer 2] heeft tijdens een meervoudige fotobewijsconfrontatie over foto 6 verklaard dat degene die op 6 staat heel erg lijkt op de chauffeur. Foto 6 betreft [medeverdachte 2]. [22]
- wie was de bestuurder van de Opel Agila op het moment van de aanrijding?
Naar het oordeel van de rechtbank leiden voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien tot de conclusie dat [medeverdachte 2] als bestuurder in de auto aanwezig was toen de Opel werd klemgereden en dat [verdachte] de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 1], die aan [medeverdachte 2] toebehoorde en door hem ook werd gebruikt, na de schietpartij heeft meegenomen, evenals de ID-kaart van [medeverdachte 2].
Uit de Verkeers Ongevallen Analyse is gebleken dat de rechterflank van de Renault in aanraking is gekomen met de linker voorzijde van de Opel. Ten tijde van de aanraking was de snelheid van de Renault hoger dan die van de Opel. De schades zijn in één vloeiende beweging ontstaan.
De rechtbank vertaalt deze analyse als volgt: de Renault heeft de Opel afgesneden en klemgereden.
[medeverdachte 1] [23] , [slachtoffer 1] [24] en [getuige 1] [25] hebben bevestigd dat de aanrijding aldus is ontstaan.
[getuige 1] was niet alleen getuige van deze aanrijding; hij heeft ook over de daaraan voorafgaande gebeurtenissen bij [bedrijf] verklaard.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 19 augustus 2013 in de tuin zat en goed zicht had op [bedrijf]. Een jongen was heel zenuwachtig aan het heen en weer lopen over het stoepje tussen de lantaarnpaal en de pomp. Signalement: licht getint, vermoedelijk Marokkaans, beetje mollig, zwarte broek en zwarte jas. Er kwam een blauwe Opel Agila aan die stopte met piepende banden ter hoogte van de jongen bij de benzinepomp en er werd geroepen “stap in, snel, snel”. De jongen stapte rechts achterin in en de auto reed met piepende banden weg. De auto werd ongeveer 35 meter verderop van de weg afgereden door een andere auto. Vier of vijf mensen waren uitgestapt en hadden ruzie. Getuige hoorde minimaal 4 schoten. Twee personen liepen richting [adres 11]. Twee personen liepen richting [bedrijf] maar deze kwamen weer terug en pakten allebei iets uit de Opel. Ze pakten beiden een plastic zak, witachtige kleur. Ze liepen het tankstation voorbij. [26]
De camerabeelden van [bedrijf] zijn uitgekeken en het volgende is geconstateerd. Hierbij zij opgemerkt dat de tijd weergegeven op het beeldmateriaal 4 minuten voor loopt op de werkelijke tijd.
Om 21:52:17.312 verscheen een persoon gekleed in een donkerblauwe jas en dito spijkerbroek aan de linkerzijde van pomp 2. (…) Om 21:52:24.109 ging hij in de richting van de shop. Om 21:52:29.218 ging de deur van de shop open waardoor de persoon volledig zichtbaar werd. Verbalisanten constateerden dat voornoemde persoon qua gelaat, doelende op de stand van de neus, oren en onderlip en oogopslag alsmede haardracht en gezichtsbeharing, grote overeenkomsten vertoonde met de foto zichtbaar op de ID-staat van [verdachte]. (…) Zichtbaar is dat om 21:51:24.109 de persoon van de shophouder een voorwerp overhandigd kreeg, vermoedelijk een sleutel van het toilet. (…) Zichtbaar is dat om 21:59:34.140 de persoon een voorwerp retourneerde aan de shophouder en om 21:59:42.187 de shop verliet.
Vanuit de camerapositie “uitrit station” is zichtbaar dat om 22:25:55.359 een blauwgekleurd voertuig met zilverkleurige spaakvelgen en zwarte bies over de rechter zijkant, al verlichting voerend, reed over de rechterrijstrook van [adres 2], komende uit de richting van [adres 12] en gaande in de richting van Rosmalen.
Vanuit de camerapositie “uitrit station” is zichtbaar dat om 22:26:01.765 over de linkerrijstrook van [adres 2], komende vanuit de richting [adres 12] en gaande in de richting van Rosmalen een donkergekleurd voertuig met zilverkleurige 5-spaaksvelgen reed. Om 22:26:34.640 verdween deze auto buiten het bereik van de camera.
Verbalisanten constateerden dat voornoemd blauw- en donkerkleurig voertuig qua uiterlijke verschijningsvormen overeenkomen met de op maandag 19 augustus 2013 aangetroffen en in beslag genomen blauwe Opel Agila met kenteken [kenteken 2] en zwarte Renault Megane met kenteken [kenteken 1]. [27]
[verdachte] heeft zichzelf herkend op de camerabeelden die gemaakt zijn op het tankstation en hij heeft verklaard dat hij daar een grote boodschap heeft gedaan. [28]
- was er een eerder treffen tussen de inzittenden van beide auto’s en was [verdachte] daarbij?
De rechtbank constateert op grond van de camerabeelden, de verklaring van de [getuige 1] en de verklaring van [verdachte] zelf, dat [verdachte] iets meer dan een half uur op het tankstation is geweest, dat hij zenuwachtig was, dat toen de blauwe Opel Agila van zijn moeder aankwam, hij - tot spoed gemaand - rechts achterin de Opel Agila is gestapt en dat deze Opel vrijwel direct na het gehaast wegrijden is klemgereden op [adres 2].
Over de vraag of in de periode voorafgaand aan het instappen van [verdachte] in de Opel zich iets tussen de twee inzittenden van de Opel en de vier inzittenden van de Renault heeft afgespeeld, en zo ja, wat, wordt door geen van de betrokkenen verklaard.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er sterke aanwijzingen bestaan dat voorafgaand aan het klemrijden sprake is geweest van een eerder treffen tussen de inzittenden van de Opel enerzijds en de Renault anderzijds en overweegt hiertoe het volgende. De inzittenden van de Opel zijn kennelijk doelgericht naar Den Bosch gereden, naar een tevoren door hen gezochte locatie. Dit leidt de rechtbank af uit de telefoongegevens, zoals hiervoor vermeld. Zo heeft [medeverdachte 1] kort voor (15 augustus) en op 19 augustus 2013 via Google gezocht op stadion De Vliert en op [adres 10] ’s-Hertogenbosch. Dit adres ligt op een afstand van 2,5 kilometer en ongeveer 5 minuten rijden van [adres 2]. Daarnaast is in de telefoon van [medeverdachte 2] onder de categorie GPS tot 19:26:50 uur de locatie [adres 7] te ’s-Hertogenbosch te zien en te 19:34:23 uur de locatie [adres 13], een locatie op 750 meter loopafstand van [adres 2]. De rechtbank leidt hieruit af dat deze telefoon op genoemde tijdstippen op deze locaties aanwezig was. De bestuurder van de Renault, [slachtoffer 2], heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij bij Station Oost was gesneden door een blauwe Opel en dat hij later bij een tankstation zijn auto voor de Opel heeft gezet. Wat er van de betrouwbaarheid van deze verklaring verder ook zij, er is kennelijk een reden geweest voor [slachtoffer 2] om de Opel klem te rijden, en dat de inzittenden in de Opel voorafgaand daaraan opgejaagd waren, volgt uit de verklaring van [slachtoffer 2], als hiervoor weergegeven [29] en uit de verklaring van[getuige 1]. [30]
[verdachte] heeft zich laten ontvallen ten overstaan van de anonieme PIW-er uit het huis van bewaring waar [verdachte] heeft verbleven, dat er zaken gedaan moesten worden. Hij heeft die PIW-er verteld dat hij met een groep jongens mee was als chauffeur, dat zij een soort business hadden, dat zij werden afgesneden en dat er een schietpartij volgde. [31] Deze gang van zaken past bij de camerabeelden en de telefoongegevens.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande verder tot de conclusie dat [verdachte] deel uitmaakte van de groep inzittenden van de Opel Agila van zijn moeder toen deze naar de afspraak in Den Bosch reed, maar dat hij vermoedelijk niet aanwezig is geweest bij het treffen tussen de inzittenden van de Renault en de inzittenden van de Opel voorafgaand aan de aanrijding. Wat de reden hiervoor ook zij, [verdachte] is achterin de Opel gestapt waarna een aanrijding, een handgemeen en een schietpartij volgde.
De rechtbank zal hierna op de schietpartij zelf ingaan.
[slachtoffer 1], de bijrijder van de Renault, heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij naar de bijrijder ([medeverdachte 1]) is gelopen die hem wilde schoppen. [slachtoffer 1] wilde zijn voet pakken en hoorde toen een knal komende van achter de auto. De schutter stond 3 of 4 meter achter de auto. Hij zag een gestrekte arm in de richting van de auto en een weerkaatsing op het wapen. [32] [slachtoffer 1] denkt dat 4 of 5 keer geschoten is. [33] Hij heeft over de schietpartij eerder reeds verklaard dat hij twee jongens achter de auto zag staan en dat de ene schreeuwde en de ander schoot. [34]
[slachtoffer 2], de bestuurder van de Renault, heeft verklaard dat de man die achterin zat uitstapte en op [slachtoffer 1] schoot. [35] [slachtoffer 2] heeft dit herhaald bij de rechter-commissaris. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1] het portier van de bijrijder opentrok en dat hij zelf naast het portier van de bestuurder stond maar het portier niet kon openen omdat de jongen die rechts achterin de auto zat meteen schoot. De jongen stapte uit en schoot op [slachtoffer 1]. De schutter hing over de auto heen. [36]
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zaten in de auto toen zij werden geraakt. [37]
[getuige 2], wiens tuin grenst aan [adres 2], heeft verklaard dat hij een man zag lopen in de richting van het tankstation. De man bracht zijn armen recht vooruit alsof hij ergens op richtte. Meteen daarna hoorde hij drie knallen kort na elkaar. Er stond nog een man achter de schutter. De beiden mannen zijn weggelopen in de richting van [bedrijf] en vervolgens in de richting van [adres 3]. Op een gegeven moment renden zij beiden hard.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, nadat hij was geslagen en geschopt door de kale man, met moeite is uitgestapt. Nadat hij zich had los geworsteld hoorde hij schoten, drie of vijf. Nadat hij de schoten hoorde is hij weggerend, hij denkt in de richting vanwaar zij gekomen waren [38]
[verdachte] heeft ten overstaan van de anonieme PIW-er uit het huis van bewaring waar [verdachte] heeft verbleven gezegd dat hun auto werd gesneden en dat de slachtoffers begonnen te schieten. Hij heeft toen ook een pistool gepakt en is gaan schieten. Hij heeft waarschijnlijk drie mensen geraakt. [39] Deze getuige heeft bij de rechter-commissaris zijn verklaring herhaald en nog aangevuld met de opmerkingen dat een neef aan [verdachte] had gevraagd of hij als bestuurder mee wilde en dat [verdachte] zei dat “ze” werden beschoten en dat hij had teruggeschoten. De strekking was dat je of zelf doodgaat of je moet wat doen, voor zijn veiligheid. [verdachte] heeft gezegd dat er mensen zijn geraakt, dat de andere kant was geraakt. [40]
Ter hoogte van het rechterachterportier van de Opel lag een verschoten patroonhuls tussen het gras in de groenstrook (huls AAGG7933NL). De bodem van de huls was voorzien van het bodemstempel S&B 45 AUTO.
Op een afstand van 4,5 meter achter de Opel lag een verschoten patroonhuls tussen het gras (huls AAGG7932NKL). De bodem van de huls was voorzien van het bodemstempel S&B 45 AUTO.
Tussen de passagiersstoel en de achterbank van de Opel lag een pistool op de vloer. Het pistool was van het merk Glock en zwart van kleur. De slede stond in de achterste stand. Het wapen was ongeladen en de houder was leeg (AAEL2626NL). [41] Later wordt nog een derde kogelhuls gevonden en bemonsterd. [42]
De in de Opel Agila aangetroffen Glock is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 WWM. [43]
In het portier rechtsachter van de Renault is een inschot waargenomen van vermoedelijk een projectiel. In een ronde opening onder de bijrijdersstoel werd een projectiel aangetroffen en veiliggesteld (AAGB3775NL). [44]
Hiernaar is technisch onderzoek gedaan. De bevindingen zijn als volgt:
In verband met het uitlijnen van de schotsbaan is in het gat van de kogel-inschot een metalen staaf geplaatst (sonderen). Op deze staaf kon een laserpen gemonteerd worden.
Tijdens het inzichtelijk maken van de schotsbaan met een groene katoenen draad hebben verbalisanten de hoogte van de sondeerpen en de groene katoenen draad gemeten. Gezien werd dat:
- de sondeerpen in het kogelgat op circa 63 centimeter hoogte zat;
- de groene katoenen draad, gemeten op ongeveer 142 centimeter van de auto zat op circa 98 centimeter hoogte;
- de groene katoenen draad, gemeten op ongeveer 325 centimeter van de auto zat op circa 146 centimeter hoogte. [45]
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van de forensisch onderzoekers van de politie in hun stelling dat deze hoogtes representatief zijn voor een schutter van gemiddelde lengte, die op een normale wijze een vuistvuurwapen afvuurt. [46]
Uit het NFI-rapport wapen en munitieonderzoek is gebleken dat de aangetroffen hulzen en de kogelpunt zeer waarschijnlijk zijn verschoten met de op de plaats delict aangetroffen Glock. [47]
Het schotrestenonderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden waarmee de handen van [verdachte] zijn bemonsterd en een schietproces. De conclusie is gebaseerd op het aantreffen van deeltjes met een elementsamenstelling die karakteristiek is voor de gemarkeerde munitie, dat wil zeggen munitie waaraan een marker is toegevoegd. De Nederlandse politie maakt gebruik van deze gemarkeerde munitie. [48]
Het aanvullende schotrestenonderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de mouwen (zowel links als rechts) van de jas van [verdachte] en een schietproces. Daarbij zijn – wederom – munitiedeeltjes aangetroffen met een elementsamenstelling die karakteristiek is voor gemarkeerde munitie maar ook één (loodhoudend) munitiedeeltje met een elementsamenstelling die niet karakteristiek is voor gemarkeerde munitie maar die wel een vrijwel zekere relatie aantoont met een schietproces. [49]
De rechtbank overweegt hierbij dat deze bevindingen passen bij de hiervoor vermelde verklaring van [getuige 2] die verklaarde een persoon gezien te hebben die beide armen strekte alsof ergens op werd gericht en dat hij vervolgens schoten hoorde.
Van de op de plaats delict aangetroffen hulzen met bodemstempel “S&B .45 ACP” is bekend dat dit munitie betreft die bij het afschieten geen gemarkeerde munitiedeeltjes produceert; de verwachting is dat bij het verschieten van dit type munitie loodhoudende munitiedeeltjes vrijkomen [50] . Deze bevinding is consistent met de bevindingen uit het aanvullend schotrestenonderzoek, waarbij een (loodhoudend) munitiedeeltje is aangetroffen dat een vrijwel zeker verband aantoont met een schietproces.
- was [verdachte] de schutter en had hij aldus een verboden wapen en verboden munitie voorhanden?
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende reconstructie wat betreft het schieten.
[medeverdachte 1], de bijrijder van de Opel, was in gevecht met [slachtoffer 1], de bijrijder van de Renault. Kort daarna werd geschoten.
[slachtoffer 2] stond op dat moment in de buurt van de Opel. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zaten in de auto op het moment dat de schoten vielen.
Uit technische bewijsmiddelen is op geen enkele manier gebleken dat vanuit de Renault is geschoten.
Op het moment dat werd geschoten stonden twee mannen achter de Opel. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat dit [medeverdachte 2] en [verdachte] betroffen en dat van hen [verdachte] de schutter was. [verdachte] hing over de Opel heen en schoot met gestrekte armen.
Deze feiten en omstandigheden brengen tevens met zich dat [verdachte] op 19 augustus 2013 op [adres 2] te ‘s-Hertogenbosch, kortgezegd, een verboden wapen en munitie voorhanden heeft gehad.
- is sprake van opzet op de dood van de aangevers?
Voor beantwoording van deze vraag is van belang te vast te stellen dat getuigen/betrokkenen hebben verklaard dat tussen de 3 en de 5 keer is geschoten. De rechtbank verwijst in dit verband naar de reeds aangehaalde verklaringen van [slachtoffer 1] (4 of 5 keer) [getuige 2] (3 knallen) en[getuige 1] (minimaal 4 schoten). Dat er tenminste drie maal is geschoten volgt ook uit het forensisch-technisch onderzoek zoals hiervoor kort aangehaald, en waaruit blijkt dat drie patroonhulzen zijn aangetroffen die vermoedelijk met het in de Agila aangetroffen vuistvuurwapen zijn verschoten.
Over het letsel van de vier inzittenden uit de Renault is het volgende gebleken.
Bij [slachtoffer 2] was sprake van een schampschot in zijn linkerschouder. [slachtoffer 2] heeft over het schieten verklaard dat de schutter eerst op [slachtoffer 1] schoot en daarna op hem. [51]
[slachtoffer 1] is op de achterkant van zijn rechterarm geraakt. [52]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat het hem niet lukte om uit de auto te komen, dat hij schoten hoorde en iets in zijn been voelde. [slachtoffer 4] zat naast hem. De kogel is rechts zijn been ingegaan en is er achter schuin links weer uitgegaan. Naar eigen zeggen is het bot ter plaatse geheel verbrijzeld. [53]
Met betrekking tot [slachtoffer 4] is gebleken dat hij in zijn linkerzijde twee verwondingen had. Een verwonding was meer aan de buikzijde gericht, de andere meer aan de rugzijde. De verwondingen waren ellipsvormig. De verwonding aan de buikzijde had een lengte van 17 mm en een breedte van 9 mm. De verwonding aan de rugzijde had een lengte van 12 mm en een breedte van 7 mm. De uiterlijke verschijningsvorm van de verwondingen past bij een beeld van een in- en uitschotwond met een projectiel. [54]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij aanvankelijk niet uit de auto kon stappen, maar toen dat eenmaal lukte hij direct in zijn rug werd geschoten. [55]
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt vast dat verdachte tussen de 3 en 5 keer gericht op de vier personen heeft geschoten, dat twee van de vier personen zich in een auto bevonden en dat verdachte vanaf een afstand van ongeveer 3 tot 4 meter op die auto moet hebben geschoten, gelet op de hiervoor verkort aangehaalde resultaten uit het proces-verbaal sporenonderzoek, voor zover betrekking hebbend op de gereconstrueerde schootsbaan en de daaruit voortvloeiende gevolgtrekkingen. Alle vier de personen zijn door kogels geraakt.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het schieten met een vuurwapen komt te overlijden aanmerkelijk. Dodelijk letsel valt bij een dergelijke schietpartij te verwachten.
De gedragingen van de verdachte waren dan ook geëigend om de dood van de slachtoffers te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de slachtoffers als gevolg van zijn handelen zouden komen te overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
In het hiernavolgende wordt besproken het Opiumwet-delict. Zowel [verdachte], als [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] wordt verweten dat zij medepleger zijn van het vervoeren van harddrugs.
Zoals hiervoor reeds weergegeven stelt de rechtbank op grond van de waarnemingen van het observatieteam vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] wegrenden bij de auto’s en dat een van hen een opgerolde plastic tas van Lidl bij zich droeg. Zij renden achter [bedrijf] langs [adres 3] in. Er wordt ook nog een andere man gezien met een lichtkleurige plastic tas. Gezien wordt verder dat de twee mannen, [medeverdachte 1] en [verdachte], dezelfde route lopen als de andere man ([adres 4] richting [adres 5]). [medeverdachte 1] en [verdachte] worden door leden van het observatieteam aangehouden ter hoogte van [adres 6]. De andere man wordt niet meer aangetroffen.
[medeverdachte 1] heeft verwondingen aan de vingers van zijn rechterhand en deze verwondingen zijn bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen. [56]
Op 21 augustus 2013 is met behulp van een speurhond de route nagelopen die de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] mogelijk hebben gelopen. Op de splitsing van het [adres 5], nabij de brug over het water, in de bosschage werd een plastic Lidl tas aangetroffen. Het ging om een koeltas met aan de buitenzijde het logo Lidl. In de tas zat een doorzichtige zak met een sealsluiting met daarin roze pillen. Ook zat er een zwarte handdoek met witte print in de tas. De tas is veiliggesteld tbv sporenonderzoek. [57]
In de tas zaten roze tabletten en deze zijn onderzocht. De stof zat verpakt in twee zakken van elk respectievelijk 1461.97 gram en 1463.35 gram (= 2925,32 gram). [58]
De hoeveelheid pillen werd enkel gewogen en het aantal werd niet geteld. Uit het dossier van de FTO blijkt dat de onderzochte pillen ongeveer 0,29 gram per stuk wogen. Bij een totaalgewicht van 2925.32 komt dat neer op 10.087 stuks. [59]
Twee monsters van 5 tabletten zijn getest en bevatten MDMA, een middel vermeld op lijst I OW. [60]
In de Opel Agila is onder meer een leeg blikje Red Bull aangetroffen in het rugleuningvak van de bijrijdersstoel en deze is bemonsterd op de aanwezigheid van DNA. [61]
Het DNA-spoor matcht met het DNA van [medeverdachte 1]. [62]
Op de buitenzijde van de op het [adres 5] aangetroffen Lidl-tas is een bloedspoor aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. [63]
[getuige 1] heeft verklaard dat de twee mensen die richting [bedrijf] liepen terugkwamen en allebei iets uit de Opel pakten, een plastic zak witachtig van kleur. Zij liepen het tankstation voorbij. [64]
Onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] heeft uitgewezen dat tussen 22 oktober 2012 en 2 november 2012 over en weer is ge-sms’t tussen [medeverdachte 1] en [naam 1]. De inhoud van de tekstberichten bevatten teksten omtrent hoeveelheden in milligram, gewicht, kostprijzen en aflevertijd en – plaats. [65]
In de contactenlijst van de gsm van [medeverdachte 1] stond onder de naam “[naam 1]” het mobiele telefoonnummer van [slachtoffer 4] geregistreerd. [66]
De rechtbank merkt over de bevindingen van een van de verbalisanten van het observatieteam op dat het, gelet op het voorgaande bewijs in onderling verband en samenhang bezien, niet anders kan zijn dan dat deze verbalisant zich vergist waar hij tegenover het onderzoeksteam heeft verklaard (relaasproces-verbaal, p. 8) dat de personen die hij ziet wegrennen bij de auto’s (beschrijving: Noord-Afrikaans uiterlijk, ongeveer 25 jaar oud, wegrennend achter [bedrijf] richting [adres 12], de voorste droeg een opgerolde Lidl-tas) niet de aangehouden [verdachte] of [medeverdachte 1] zouden betreffen.
De rechtbank bezigt de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij een tas heeft meegenomen tot het bewijs. De rechtbank acht evenwel het gedeelte van die verklaring, inhoudende dat hij dacht dat hij een tas met kleren meenam ongeloofwaardig en laat dat deel daarom buiten beschouwing. Dit oordeel vindt zijn grondslag in de omstandigheid:
  • dat in de tas die [medeverdachte 1] – gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek - moet hebben meegedragen, een grote hoeveelheid pillen zat en het algemeen bekend is dat een tas met een dergelijke hoeveelheid pillen van een ander gewicht en omvang is dan een tas met kleding en bovendien ook anders aanvoelt;
  • dat [medeverdachte 1] verklaart dat hij, nadat hij was uitgestapt en voordat hij wegrende bij de auto, iets op de grond zag liggen waarvan hij dacht dat het zijn tas met kleding was terwijl [medeverdachte 1] verder verklaarde dat hij die kledingtas links achter in de auto op de bodemplaat had gelegd;
  • door [getuige 1] is gezien dat de twee door hem beschreven personen allebei een lichtkleurige plastic tas uit de blauwe Agila pakken, nadat zij aanvankelijk vergeefs hebben getracht de auto te starten.
De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] gezamenlijk vanuit Amsterdam zijn vertrokken en op 19 augustus 2013 in ’s-Hertogenbosch terecht zijn gekomen. Kort tevoren hebben zij intensief gezocht naar bepaalde adressen in ’s-Hertogenbosch en hebben zij ook veelvuldig contact met elkaar. Zij waren daar voor “business”. [verdachte] is door zijn neef [medeverdachte 2] meegevraagd om als chauffeur te fungeren; hij kon kennelijk over de auto van zijn moeder beschikken. [medeverdachte 1] heeft in het verleden intensief sms-contact gehad met [slachtoffer 4] over verdovende middelen. Op het moment dat hun auto werd klemgereden door de Renault waarin onder meer die [slachtoffer 4] zat, was er een tas met een aanzienlijke hoeveelheid -naar later blijkt- xtc-pillen aanwezig in die Opel. Na de schietpartij was het van belang naar de auto terug te keren en de bewuste tas veilig te stellen. Deze tas met pillen is op de vluchtroute gevonden.
Op grond van het wettig en overtuigende bewijs in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat alle drie de verdachten het Opiumwet-delict, het vervoeren van de harddrugs, in vereniging hebben gepleegd.
Afsluitende motivering over het gebruik van de verklaring van de beperkt anonieme getuige.
De rechtbank heeft vastgesteld wat de reden is voor toekenning van beperkte anonimiteit aan deze getuige. Hierover heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan het verhoor op 18 maart 2014 het volgend gerelateerd: “gelet op het feit dat getuige werkzaam is bij de Penitentiaire Inrichting te Breda en het aannemelijk is dat het bekend worden van de identiteit van de getuige hem of haar zal belemmeren bij de uitoefening van dit beroep heb ik, rechter-commissaris, bepaald dat met toepassing van art. 190, lid 2, Wetboek van Strafvordering, de vragen genoemd in het eerste lid van dit artikel achterwege blijven, met uitzondering van de vragen naar het beroep en de domicilie keuze. Ik, rechter-commissaris, heb mij van de identiteit van de getuige vergewist.”
Het is de rechtbank uit het proces-verbaal van getuigenverhoor eveneens gebleken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.
De inhoud van de verklaring die de beperkt anonieme getuige heeft afgelegd vindt op verschillende punten steun in andere feiten en omstandigheden. De rechtbank acht de verklaring van deze getuige betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte]
1.
op 19 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en een andere persoon van het leven te beroven,
met dat opzet een vuurwapen ter hand heeft genomen en op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die andere persoon heeft gericht en met dat vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en die andere persoon heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid;
2.
op 19 augustus 2013 te ’s-Hertogenbosch een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock .45 ACP) en munitie van categorie III (S&B .45) voorhanden heeft gehad;
3.
op 19 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft vervoerd, een grote hoeveelheid pillen (ongeveer 10.000 stuks) van een materiaal bevattende MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Namens [verdachte] is aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces en is geconcludeerd tot ontslag van rechtsvervolging.
Daartoe is gewezen op de omstandigheid dat de auto waarin [verdachte] zat is klemgereden door de Renault waarin de aangevers zaten. Twee van de aangevers zijn uitgestapt en een van hen heeft [medeverdachte 1] belaagd. Mede gelet op het postuur van deze aangever was verdediging geboden. Er was sprake van een acute en zeer bedreigende situatie.
Voor zover niet zou zijn voldaan aan het proportionaliteits- en/of subsidiariteitsvereiste is volgens de verdediging sprake van een noodweerexces-situatie. Bij [verdachte] was sprake van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een verdachte is niet strafbaar indien hij een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zichzelf of van een ander tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit de bewijsmiddelen als voormeld is komen vast te staan dat de Opel waarin [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zaten is klemgereden door de auto van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] en de bijrijder [slachtoffer 1] zijn naar de Opel van verdachte gelopen en de bijrijder [slachtoffer 1] heeft [medeverdachte 1] uit de auto getrokken. [medeverdachte 1] werd aldus fysiek aangevallen en er is een bedreigende situatie in de Opel ontstaan. Verdediging was op dat moment geboden.
Hoewel er, gelijk hiervoor overwogen, sterke aanwijzingen zijn dat het schietincident verband houdt met een daaraan voorafgegaan conflict rondom verdovende middelen en de aanval door de inzittenden van de Renault wellicht geprovoceerd is door de inzittenden van de Opel Agila, heeft de rechtbank zulks niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een noodweersituatie zal op die – vooralsnog hypothetische – achtergrond dus geen acht kunnen worden geslagen.
De rechtbank is gelet op hetgeen zij hiervoor omtrent de feitelijke gang van zaken direct voorafgaand aan het schietincident heeft vastgesteld van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat [medeverdachte 1] door [slachtoffer 1] werd aangevallen, maar dat de wijze waarop [verdachte] heeft ingegrepen, te weten door direct vanaf een relatief korte afstand met een vuurwapen gericht op de vier inzittenden van de Renault te schieten, niet geboden was door de – op dat moment - noodzakelijke verdediging. Volgens de ontboezeming van [verdachte] tegenover de PIW-er had hij pas geschoten nadat er eerst vanuit de andere groep op hen was geschoten, maar de rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat uit niets is gebleken dat door of vanuit de inzittenden van de Renault als eerste schoten zijn gelost. In dat verband acht de rechtbank verder van belang dat [medeverdachte 1], nadat hij was geslagen en geschopt door de kale man, volgens zijn eigen verklaring was uitgestapt en zich had losgerukt van zijn aanvaller en dat er pas toen opeens geschoten werd (p. 288).
De rechtbank verwerpt derhalve het noodweerverweer omdat aan het vereiste van proportionaliteit niet is voldaan. De rechtbank acht verder niet aannemelijk geworden dat [verdachte] heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, zodat het beroep op noodweerexces eveneens moet worden verworpen. Hetgeen de verdediging dienaangaande heeft aangevoerd acht de rechtbank ten enenmale onvoldoende om die hevige gemoedsbeweging aannemelijk te achten, temeer nu [verdachte] zelf daarover het zwijgen blijft toedoen en aldus geen inzicht verschaft in zijn gemoedstoestand ten tijde van het incident.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten en van [verdachte] uitsluiten. [verdachte] is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat [verdachte] niet heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de geëscaleerde situatie en met de wederrechtelijke aanval en de paniekreactie van [verdachte]. Tevens heeft de raadsvrouwe gewezen op diens jeugdige leeftijd en de mogelijkheid rekening te houden met het gedachtengoed van het adolescentenstrafrecht. Tot slot heeft de raadsvrouwe aandacht gevraagd voor de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte] en zijn hoge lijdensdruk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte] dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte].
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door vanaf een betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen gericht op vier personen te schieten.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De schietpartij vond plaats op de openbare weg, grenzend aan een woonwijk, met alle risico’s van dien dat omwonenden door afzwaaiende kogels zouden worden geraakt. Op de slachtoffers zelf heeft de schietpartij ook een behoorlijke impact gehad en de verwondingen hebben bij de vier personen nog lange tijd hun tol geëist. [verdachte] mag in zekere zin nog van geluk spreken dat er als gevolg van zijn schietpartij geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Uit de justitiële documentatie blijkt verder dat het niet de eerste keer is dat [verdachte] vanwege geweldsfeiten in aanraking komt met justitie. In zoverre is – ondanks zijn jeugdige leeftijd - sprake van een duidelijk zichtbaar patroon, waaruit blijkt dat [verdachte] weinig tot geen waarde hecht aan de (geestelijke en lichamelijke) integriteit van anderen. Het schieten met een vuurwapen op vier ongewapende personen geeft daar ook zonder meer blijk van.
[verdachte] heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het vervoeren van een ongeveer 10.000 xtc-pillen. Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank daarbij uit van een zogenaamde dealersindicatie. Het is algemeen bekend dat harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De schietpartij levert daarvan een sprekend voorbeeld op. De omstandigheid dat [verdachte] op de groep mensen heeft geschoten met wie kennelijk zaken werd gedaan, duidt er op dat [verdachte] zich in een gevaarlijk crimineel milieu begaf. [verdachte] was in het bezit van een vuurwapen en munitie en het ongecontroleerde bezit daarvan verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict; in het onderhavige geval heeft dat risico zich ook daadwerkelijk gerealiseerd. Dit onderstreept het maatschappelijk belang bij een strenge handhaving van de hier te lande geldende (vuur)wapenwetgeving.
[verdachte] is, als gezegd, vaker voor geweldsdelicten veroordeeld en heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van [verdachte] mee dat verdachte slechts 19 jaar was ten tijde van het plegen van het feit en dat hij weliswaar de schutter was maar dat hij een ondergeschikte rol had in de (kennelijke) aanleiding tot de schietpartij.
De rechtbank is echter van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij acht de rechtbank een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering integraal toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van alle vorderingen tot schadevergoeding onder meer niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit omdat behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsvrouwe heeft meer in het bijzonder met betrekking tot de vordering van de benadeelde [slachtoffer 1] gewezen op het ontbreken van rechtstreeks verband tussen de posten natuurgeneeskundige en manueel-therapeutische behandeling en het verlies aan arbeidsvermogen enerzijds en het eventueel bewezen verklaarde feit anderzijds en zij heeft gewezen op het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de immateriële schade.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie rekent de schade aan de auto voor de helft aan de benadeelde partij toe en gaat uit van een kortere huurperiode van een auto, namelijk een week korter dan gevorderd. De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.418,55.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van alle vorderingen tot schadevergoeding onder meer niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit omdat behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde [slachtoffer 2] meer in het bijzonder gewezen op de ondeugdelijke onderbouwing van de psychische schade.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent dat de geclaimde schade reëel en niet onredelijk is. De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de gehele vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van alle vorderingen tot schadevergoeding onder meer niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit omdat behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsvrouwe heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde [slachtoffer 3] meer in het bijzonder gewezen op de ondeugdelijke onderbouwing van de psychische schade.
Beoordeling door de rechtbank van de vorderingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
De rechtbank heeft in haar bewijsoverwegingen niet de precieze gang van zaken rondom de (vermoedelijke) drugsdeal kunnen vaststellen en daarmee ook niet wie daarbij welke rol heeft vervuld. Het zwijgen van de 7 betrokken personen, met inbegrip van de benadeelde partijen zelf, is hier debet aan. Een verdere behandeling van de vorderingen en het daarbij beoordelen van de (eventuele) eigen schuld van de benadeelden in de onderhavige strafzaak zou – zo de betrokken partijen al bereid zijn om in het kader van de beoordeling van de civiele vordering opening van zaken te geven – een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering omdat de schade die deze partij opvoert geen rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade betreft.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van alle vorderingen tot schadevergoeding onder meer niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit omdat behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsvrouwe heeft meer in het bijzonder over de vordering van de benadeelde [benadeelde partij 1] de niet-ontvankelijkverklaring bepleit omdat geen sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de schade aan de auto als gevolg van de kogelinslag.
De rechtbank acht, gebruik makend van haar bevoegdheid om de schade te begroten, toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 850,- redelijk en billijk. Hierop dient het reeds aan de huurder bij wege van eigen risico in rekening gebrachte bedrag ad € 500,- in mindering te worden gebracht zodat een te vergoeden schadepost van € 350,- resteert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen omdat de rechtbank van oordeel is dat het rechtstreekse verband tussen de schade als gevolg van de botsing en het bewezen verklaarde feit ontbreekt.
[verdachte] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van [benadeelde partij 1], tot heden aan die zijde begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag (€ 350,-) tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan [verdachte] meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat [verdachte] van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 13/660255-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 63, 91, 287;
Opiumwet art. 2, 10;
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl hij het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de vorderingen.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR
350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 7 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat materiële schadevergoeding
(post kogelgaten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] B.V.:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1],
van een bedrag van EUR 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), te weten
materiële schadevergoeding (post kogelgaten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Teruggave in beslag genomen goederenaan veroordeelde, te weten: een mobiele telefoon Apple Iphone en een mobiele telefoon Nokia.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 november 2012, gewezen onder
parketnummer 13/660255-12, te weten: jeugddetentie voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, deel uitmakend van het delictproces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, genummerd 21XO13045-LAVANT, afgesloten op 17 januari 2014, doorlopend genummerd pagina 1 tot en met 786.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54-61.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48-49.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1], p. 345.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1], p. 350.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 191
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 295.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 291.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 277.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 273.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 277.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.
16.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon [medeverdachte 2], p. 139 ev.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 185.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 150.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 186.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 151 en p. 181.
22.Processen-verbaal meervoudige fotobewijsconfrontatie p. 135 en p. 129.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 288.
24.Pv verhoor p. 353
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 191 onderaan
26.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 191.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 120-122.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 271-271.
29.Verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 14 april 2014.
30.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 191.
31.Verklaring beperkt anonieme getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2014.
32.Verklaring van [slachtoffer 1], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 14 april 2014.
33.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1], p. 345.
34.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1], p. 350.
35.Proces-verbaal van bevindingen, p. 342.
36.Verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 14 april 2014.
37.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], p. 360 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], p. 375.
38.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 288 en 291.
39.Proces-verbaal verhoor getuige nummer 407729, p. 250.
40.Verklaring beperkt anonieme getuige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2014.
41.Proces-verbaal sporenonderzoek plaats delict, p. 395 ev.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 432 ev.
43.Proces-verbaal wapens en munitie, nagekomen proces-verbaal d.d 20 augustus 2013.
44.Proces-verbaal sporenonderzoek Renault Megane [kenteken 1], p. 470.
45.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 494.
46.Proces-verbaal raamdossier forensisch onderzoek, p. 383.
47.NFI-rapport wapen en munitieonderzoek nav schietincident in ’s-Hertogenbosch door ing. P.J.M. Pauw-Vugts d.d. 5 november 2013, p. 739 ev.
48.NFI-rapport schotrestenonderzoek door ing. R.C. Roepnarain d.d. 8 oktober 2013, p. 657 ev.
49.NFI-rapport schotrestenonderzoek door ing. R.C. Roepnarain d.d. 24 december 2013, p. 668.
50.Beantwoording aanvullende vragen naar aanleiding van een schietincident in s’-Hertogenbosch op 19 augustus 2013 d.d. 23 mei 2014 van In. R.C. Roepnarian, p. 6 onderaan en 7 bovenaan.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 342.
52.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1], p. 345.
53.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3], p. 360.
54.Proces-verbaal onderzoek verdachte [slachtoffer 4], p. 618-619.
55.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4] Vogel, p. 375.
56.Proces-verbaal sporenonderzoek op/aan het lichaam van [medeverdachte 1], p. 542.
57.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83 en proces-verbaal sporenonderzoek aangetroffen sporen [adres 5], p. 446.
58.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 85.
59.Relaasproces-verbaal, p. 15.
60.NFI-rapport d.d. 20 september 2013.
61.Proces-verbaal sporenonderzoek Opel Agila [kenteken 2], p. 510 ev.
62.NFI-rapport d.d. 18 oktober 2013, p. 726 ev.
63.NFI-rapport d.d. 18 oktober 2013, p. 726 ev.
64.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 191.
65.Geschriften, zijnde sms-berichten p. 152-161.
66.Proces-verbaal van bevindingen, p. 181.