ECLI:NL:RBOBR:2014:4381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
01/855067-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een groep jongeren tegen een individu met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de mishandeling van een slachtoffer op 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een hersenschudding en een breuk in het oogkasbotje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer hebben omsingeld, geslagen en geschopt, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot drie maanden jeugddetentie, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een leerstraf van 20 uur en een werkstraf van 30 uur opgelegd, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van het delict 13 jaar oud was, en de impact van het geweld op het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/855067-13
Datum uitspraak: 28 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [2000],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2014 en 14 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een (zware) hersenschudding en/of geheugenverlies en/of een breuk in het oogkasbotje) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg - al dan niet terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen althans eenmaal in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of tegen het lichaam te schoppen.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2] en/of [adres 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit;
- het blokkeren van de doorgang voor en/of het omsingelen van die [slachtoffer] en/of;
- het achter die [slachtoffer] aanrennen en/of;
- het ten val brengen en/of tackelen en/of vastpakken van die [slachtoffer] en/of;
- het geven van een zogenaamd knietje en/of;
- het slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of;
- het meermalen alhans eenmaal schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 9 september 2013 is [slachtoffer] te ’s-Hertogenbosch door een groep jongens geslagen en getrapt. Hij heeft daarbij een hersenschudding en een breuk in de oogkas opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden, waarbij zij de voorbedachte raad niet bewezen acht.
Verdachte heeft [slachtoffer] een knietje gegeven en op het gezicht geslagen. Daarmee had verdachte een duidelijk aandeel in het geweld. Verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Direct na het gebeuren is [slachtoffer] naar het ziekenhuis gebracht, waar hij 3 dagen heeft gelegen. De diagnose van de arts is een hersenschudding en een oogkasfractuur. [slachtoffer] spreekt in zijn aanvullende verklaring van last van zijn kortetermijngeheugen en een scheurtje in de oogkas. Door de zware hersenschudding is hij nog steeds zijn kortetermijngeheugen kwijt en heeft hij het hele schooljaar gemist, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. Gelet op de fractuur, de duur van het herstel en de onduidelijkheid of hij volledig zal herstellen, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Met de officier van justitie is zij van oordeel dat er geen sprake is van voorbedachte raad, nu niet is komen vast te staan dat er sprake was van een plan om te gaan vechten. De raadsvrouwe is voorts van mening dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu niet valt vast te stellen dat er sprake is van een breuk van de oogkas en een zware hersenschudding niet valt onder zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt voorop dat zij met de officier van justitie en de raadsvrouwe van verdachte van oordeel is dat er geen sprake is van voorbedachte raad.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de aandoeningen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
In de tenlastelegging is als feitelijke omschrijving van het zwaar lichamelijk letsel het volgende opgenomen:
- een (zware) hersenschudding;
- geheugenverlies;
- een breuk in het oogkasbotje.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Door de Vakgroep Neurologie van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch is bij onderzoek van [slachtoffer] op 9 september 2013 de volgende diagnose gesteld: trauma capitis (= hoofd- en hersenletsel) met commotio cerebri (=hersenschudding) en fractuur maxilla (=bovenkaak) voorwand rechts. Ten aanzien van de fractuur wordt gesteld dat gedurende een week een snuitverbod in acht dient te worden genomen en dat er geen controle noodzakelijk is.
Gelet op hetgeen de rechtbank ter terechtzitting heeft vastgesteld omtrent de aard van de lichamelijke klachten, dat uit de medische informatie niet blijkt dat sprake is van een zware hersenschudding, het niet noodzakelijk zijn van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat die lichamelijke klachten niet zodanig zijn dat die naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel zijn aan te merken.
De rechtbank wijst er in dit kader nog op dat de psychische klachten, waarvan wordt gesteld dat zij door het incident zijn veroorzaakt, niet kunnen worden aangemerkt als (zwaar) lichamelijk letsel, nu de wetgever zowel bij de totstandkoming van artikel 82 als bij latere wetswijzigingen nadrukkelijk (slechts) heeft gedoeld op het toebrengen van lichamelijk nadeel. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar een arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 30 maart 2001 (NJ 2001, 486).

De bewijsmiddelen.

Een dossier van de politie Brabant-Noord, met kenmerk PL21X0-2013117953, afgesloten d.d. 12 november 2013, aantal doorgenummerde bladzijden: 249.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden. Dit dossier houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.

(blz. 121-122) Aangifte [slachtoffer], op 10 september 2013:

Ik ben maandag 9 september 2013, omstreeks 15.00 uur, samen met een vriend van mij genaamd [getuige 1] (
de rechtbank leest: [getuige 1])naar huis gefietst. Wij zijn in de richting van de [adres 3] (
de rechtbank begrijpt: te ’s-Hertogenbosch)gefietst. Toen wij daar net onder het fietstunneltje bij de Heinis waren, werd ik door jongens met hun fietsen geblokkeerd. Ik bedoel daarmee dat zij met hun fietsen om mij heen stonden en mij als het ware omsingelden. Ik ben toen van mijn fiets afgestapt en ben weggerend. Toen ik wegrende voelde ik dat iemand tegen mijn rechterschouder trapte. Ik ben toen op de grond gevallen. Ik werd toen door een jongen bij mijn armen vastgepakt. Ik werd toen door een stuk of vier jongens in mijn gezicht geslagen. Ik zag dat zij mij met hun handen sloegen en mij met hun voeten schopten. Ik werd het meest in mijn gezicht geslagen en een paar keer over mijn gehele lichaam geschopt. Ik voelde pijn in mijn gezicht. Het waren ongeveer 4 à 5 jongens die mij sloegen.

(blz. 131-134) Nadere verklaring aangever, afgelegd op 17 september 2013:

Ik fietste richting huis. Op de [adres 3] hield een van die jongens van de groep mij tegen. Deze jongen is klein, hij is ongeveer 1.65 meter lang. Ik fietste voor mijn vriend, want ik wilde snel naar huis en mijn vriend moest een andere kant op. Toen kwam die jongen die ik zojuist beschreef mij voorbij gefietst en hij stopte ineens voor mij. Ik kon niets anders doen dan stoppen. Toen kwam die hele groep er ineens aan. Ik stapte van mijn fiets af en ik rende weg. Ik rende naar de stoplichten toe richting [adres 2]. Toen werd ik tegen mijn schouder aan getrapt. Dit was een vechtsporttrap, omdat ik rende en iemand kan niet zomaar tijdens het rennen zo’n hoge harde trap geven. [verdachte] Lahlouh gaf mij die trap. Dit weet ik, omdat ik omkeek toen ik die trap kreeg en hij de enige was die achter mij liep. Door die trap viel ik tegen de grond aan. Toen zijn ze allemaal om me heen gaan staan en hebben ze mij geschopt en geslagen.
[verdachte] heeft mij van achteren getrapt en die jongen met dat zwarte jasje die heeft mij op mijn oog geslagen, met zijn volle vuist erop. [verdachte] heeft mij ook geslagen. Ze hebben mij allemaal wel geschopt en geslagen, maar [verdachte] en die jongen met het zwarte jasje hebben het meeste gedaan. Ik lag op de grond. Ik voelde dat ik op diverse plaatsen op mijn lijf geraakt werd, maar op mijn hoofd het meeste.

(blz. 139-140) Verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd op10 september 2013:

Op 9 september (
de rechtbank leest: 2013)zijn [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer])en ik de school uit gefietst. Ter hoogte van [bedrijf] werden wij ingehaald door een kleine Marokkaan op de fiets. Ik zag dat deze persoon ons inhaalde. Ik zag dat hij naast [slachtoffer] ging fietsen. Ik zag dat de jongen vervolgens aan de fiets van [slachtoffer] trok. Hierdoor kwam [slachtoffer] tot stilstand. Ik zag dat er vervolgens een groep van ongeveer
8 à 10 man aankwamen. Ik zag dat het allemaal Marokkanen waren. Ik zag dat één van die personen:
- Marokkaans was,
- een geel Adidas trainingspak met zwarte strepen droeg,
- krullend zwart haar had,
- iets groter en breder was dan mij.
Ik zag dat de jongen met het grijze vest [slachtoffer] een keer of 3 tegen zijn been schopte. [slachtoffer] rende weg. Bij het bruggetje richting de [adres 2] (
de rechtbank begrijpt: te’s-Hertogenbosch)werd [slachtoffer] ingehaald. Hij werd door iemand onderuit getrapt. Vervolgens kwam de jongen met het gele jack aanrennen. Ik zag dat deze jongen [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg. [slachtoffer] werd vervolgens onderuit getrapt. Toen hij op zijn knieën op de grond zat, is [slachtoffer] nog meerdere malen geschopt en geslagen.
(blz. 154) Verklaring van [getuige 2], afgelegd op 17 september 2013:
Het was vorige week maandag, toen heeft er een vechtpartij plaatsgevonden.
Toen ik bij de fietsbrug nabij de [bedrijf]
(de rechtbank begrijpt: te’s-Hertogenbosch) kwam, zag ikdat de jongen geslagen en geschopt werd. Dit werd gedaan door [verdachte]. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] heb ik de jongen zien slaan en schoppen.
[verdachte] had een geel Barcelona jack aan.
(blz. 219-231) Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], afgelegd op 17 en 18 september 2013 en op 8 oktober 2013:
Op 9 september 2013 blokkeerde [medeverdachte 2] de bleke jongen
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]), [medeverdachte 2] stopte met zijn fiets voor de bleke jongen. Ik stond bij [medeverdachte 2] in de buurt, ook voor die bleke jongen. Ik heb die bleke jongen samen met [medeverdachte 2] laten stoppen.
Ik zag dat [medeverdachte 1] de bleke jongen met een platte hand tegen zijn gezicht sloeg. Beide jongens stapten van hun fiets af. Daarna zag ik dat [medeverdachte 1] hem twee keer trapte op zijn kuit.
[medeverdachte 4] sloeg de bleke jongen met een vuist tegen zijn onderkaak. Daarna rende de bleke jongen verder. Ik zag een paar mensen achter hem aanrennen, ik zag [verdachte] en [medeverdachte 1] achter hem aan rennen. Ik zag dat [verdachte] hem een klap op zijn oog gaf en daarna gaf [verdachte] hem nog een knie. Ik zag dat [verdachte] hiervoor op de bleke jongen af rende en toen sprong en zijn knie in de zijkant van de bleke jongen stootte. Toen zag ik de bleke jongen vallen.
Ik heb toen een schoppende beweging naar [slachtoffer] gemaakt, wij noemen dat shokken, op die manier wilde ik hem laten schrikken. Ik hem daarbij niet geraakt.
Toen trapte [medeverdachte 4] hem en gaf hem één of twee klappen. [verdachte] gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog en toen een flink knietje in zijn zij, waardoor [slachtoffer] viel.
Ik heb [medeverdachte 1] ook zien slaan, hij heeft als eerste geslagen.
De volgende dag op school vertelde [verdachte] heel stoer: ‘Hebben jullie gezien dat ik hem een klap op zijn oog gegeven heb?’ en [verdachte] zei: ‘Ik heb hem flink geraakt’.

(blz. 196-199) Verklaring van [medeverdachte 1], afgelegd op19 september 2013:

Ik heb hem 3 keer geschopt. Ik heb hem 3 keer op hetzelfde been op dezelfde plek geschopt, daarna werd hij mishandeld.
Ik heb hem met de vlakke hand in zijn gezicht geslagen, dat was niet hard. Dat deed ik voordat ik hem 3 trappen op zijn been gaf.
[slachtoffer] rende hierna weg met die andere jongens achter hem aan.
Ik ben als eerste 1 op 1 begonnen met die vlakke hand en trappen. [medeverdachte 4] gaf [slachtoffer] 1 op 1 een lowkick op zijn been. Meer heb ik niet gezien.
De volgorde weet ik niet precies, maar ik heb [medeverdachte 5] een soort van rustige trap zien geven op de voet van [slachtoffer], waardoor hij viel. Dit was ergens op het einde.
[verdachte] heb ik [slachtoffer] alleen een vliegende knie zien geven ergens aan de zijkant van zijn lichaam. Dit was tijdens de mishandeling, net nadat [medeverdachte 4] hem die lowkick gaf.
[medeverdachte 3] heb ik alleen die trap zien geven, die mis was. [medeverdachte 2] heb ik een vliegende trap zien geven, zelfde als [medeverdachte 3], maar die was ook mis.
Ik denk dat [verdachte] die harde klap heeft gegeven. Omdat de volgende dag op school, [verdachte] tegen mij zei: “Ik heb hem een klap gegeven op zijn oog, van achteren.” Ik zag dat hij toen een beweging maakte, een ‘hoek-stoot”, volgens mij met zijn rechterhand maakte hij dit gebaar.
(blz. 159-173) Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4], afgelegd op 11, 12 en 19 september 2013:
Op 9 september 2013 heb ik [slachtoffer] een lowkick gegeven op zijn rechterbeen.
Ik heb [slachtoffer] een platte hand gegeven. Ik heb hem met mijn vlakke hand op zijn kaak geslagen. Dit deed ik na de lowkick.
Toen het groepje kwam, sloeg [verdachte] [slachtoffer] met zijn vuist in [slachtoffer] zijn gezicht. Toen ik [slachtoffer] de lowkick had gegeven en hem met mijn vlakke hand had geslagen, rende het groepje achter [slachtoffer] aan. [verdachte] sloeg [slachtoffer] toen. [verdachte] stond toen achter [slachtoffer]. [verdachte] sloeg hem in een hoek, waardoor hij hem aan de zijkant raakte. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] een paar trappen gegeven. Ik weet het niet zeker, in ieder geval 1 trap.

(blz. 200-207) Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5], afgelegd op 17 en18 september 2013:

Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat iedereen hem achterna begon te rennen en ik zag dat iedereen hem begon te slaan.
Van [medeverdachte 1] en [verdachte] weet ik zeker dat ze achter [slachtoffer] aan renden en hem sloegen. [medeverdachte 2] weet ik niet zeker, maar ik denk dat hij de derde persoon was, het was in ieder geval iemand met dezelfde lengte als [medeverdachte 2].
Wie uiteindelijk die klap in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven, heb ik niet gezien, maar iedereen zegt [verdachte]. Dat zeiden ze de volgende dag op school, ik heb [verdachte] dat zelf ook horen zeggen.

(blz. 174-181) Verklaring van verdachte, afgelegd op 11 en 12 september 2013:

Op 9 september 2013 hoorde ik dat [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ruzie hadden. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] begon te schoppen op zijn bovenbeen, 2 à 3 keer. Ik zag dat [slachtoffer] opeens wegfietste richting de fietsbrug. Ik zag dat iedereen achter hem aan fietste, ik ook. Toen we onder de fietsbrug waren, stopten [medeverdachte 2] en de onbekende jongen met het groene jasje hem op het fietspad. Ik zag dat [medeverdachte 4] naar hen toe liep en [slachtoffer] met de vlakke hand in het gezicht sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 4] [slachtoffer] een vuistslag in zijn gezicht gaf en een lowkick op zijn bovenbeen. Ik zag dat [slachtoffer] toen begon te rennen. Ik rende ook naar [slachtoffer] toe en gaf hem een knie op zijn bovenbeen of in zijn zij. Heel de groep begon [slachtoffer] te slaan en schoppen. Alles ging door elkaar, iedereen sloeg en schopte hem. Dat waren dus de onbekende jongen met het groene jasje, [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4]. Hierna gaf volgens mij [medeverdachte 5] een trap op de voet van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] door deze trap op de grond viel. Ik zag dat volgens mij alleen [medeverdachte 2] hem nog schopte toen [slachtoffer] op de grond lag, volgens mij een keer. Ik zag in ieder geval dat [medeverdachte 2] hem ergens boven zijn benen raakte.
Ik heb [medeverdachte 5] wel zeker zien trappen, maar ik heb niet gezien dat [slachtoffer] hierdoor viel. Maar toen ik thuis kwam, kreeg ik een app van [medeverdachte 5], waarin hij zei dat hij [slachtoffer] gevloerd had met zijn trap.
[medeverdachte 5] trapte hem en toen viel [slachtoffer] op de grond. Iemand anders trapte [slachtoffer] toen hij op de grond lag. Dat is volgens mij [medeverdachte 2] geweest.

(blz. 182) Verklaring van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op13 september 2013:

Ik was bij de vechtpartij aanwezig op 9 september 2013. Ik ken het slachtoffer [slachtoffer] niet, maar [slachtoffer] sloeg mijn vriend en toen werd ik boos. Ik ben naar hem toe gerend en heb hem een knietje gegeven. Dat knietje kwam volgens mij op zijn bovenbeen of zij. U vraagt mij hoe mijn vriend heet die door [slachtoffer] werd geslagen. Hij heet [medeverdachte 3], zijn achternaam weet ik niet. Ik droeg die dag een geel trainingsjack. [medeverdachte 4] heeft ook gevochten. Hij heeft het slachtoffer geslagen, zowel met een platte hand als met zijn vuist. Hij heeft hem ook een trap gegeven. [medeverdachte 1] was er ook bij. Hij heeft [slachtoffer] een trap tegen zijn bovenbeen gegeven.

Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2014:

Op 9 september 2013 was ik aanwezig bij de vechtpartij aan de [adres 2] en de [adres 3] te ’s-Hertogenbosch. Ik heb [slachtoffer] toen een knie gegeven op de heup. Dat deed ik toen ik achter hem aan rende.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch met anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 2] en [adres 3], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het blokkeren van de doorgang voor en het omsingelen van die [slachtoffer] en
- het achter die [slachtoffer] aanrennen en
- het ten val brengen en/of tackelen van die [slachtoffer] en
- het geven van een zogenaamd knietje en
- het meermalen slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] en
- het meermalen schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een leerstraf (Tools4you) voor de duur van 20 uur, een werkstraf voor de duur van 30 uur en 3 maanden jeugddetentie, met aftrek, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarde verzoekt de officier van justitie dat er toezicht van de Jeugdreclassering wordt opgelegd, ook als dit inhoudt meewerken aan een groepstraining.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangegeven dat de gevorderde straf redelijk is en dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Wel verzoekt zij om de voorwaardelijke jeugddetentie iets te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden andere richtlijnen voor de straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer. Toen het slachtoffer na schooltijd naar huis wilde fietsen, werd hem de doorgang geblokkeerd en werd hij omsingeld door een groep jongens. Op het moment dat het slachtoffer weg wilde rennen, werd hij ten val gebracht, waarna hij op de grond terecht is gekomen. Hij is meermalen geschopt en geslagen door de groep jongens. Een grote groep jongens tegen één jongen alleen. Een laffe daad en een zeer beangstigende ervaring voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van het geweld behoorlijk ernstig letsel opgelopen. Naast het feit dat een slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit nog langdurig psychische nasleep kan ondervinden, wat ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de zus van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgedragen, versterkt het ook de al in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 23 december 2013, opgemaakt door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog. Uit deze rapportage blijkt dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juni 2014, opgemaakt door F. Sabel, raadsonderzoeker. Met betrekking tot de strafoplegging adviseert de Raad om een taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie Tools4You (regulier) en een voorwaardelijke jeugddetentie. Verder adviseert de Raad om als bijzondere voorwaarde de jeugdreclasseringsmaatregel toezicht en begeleiding voor de duur van 2 jaar op te leggen, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, ook als dit betekent meewerken aan geïndiceerde hulp zoals een (groeps)training.
Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte naar aanleiding van dit feit van school is gestuurd en gedurende ongeveer vier maanden huisarrest opgelegd heeft gekregen. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ten tijde van het delict nog erg jong was, te weten 13 jaar.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie voor de duur van drie maanden. De rechtbank zal deze jeugddetentie voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
Ook wordt aan verdachte een taakstraf opgelegd, bestaande uit een werkstraf van 30 uur en een leerstraf van 20 uur. De leerstraf bestaat uit het volgen van de gedragsinterventie Tools4you (regulier).
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 19.892,79 kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 6.000,=.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de kosten die zijn gemaakt voor het annuleren van de catering geen directe kosten zijn en dat de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ook ten aanzien van de ter terechtzitting aangevulde post met betrekking tot de kosten van het verschaffen van medische informatie dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze post is onvoldoende onderbouwd.
Voor wat betreft de post studievertraging is het maar de vraag of dit het directe gevolg is van het strafbare feit. Deze post zou nu niet aan de orde moeten komen. Daarom dient de benadeelde partij ook ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde immateriële kosten zijn gebaseerd op de toekomst. Het gevorderde bedrag is op dit moment niet reëel. Wat wel passend zou zijn, gelet op vergelijkbare uitspraken in de smartengeldgids, is een bedrag tussen de € 500,= en € 1.000,=.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten:
- immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
- materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten tot een bedrag van € 100,=, telefoonkosten, parkeerkosten, dagvergoeding opname ziekenhuis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het volgende onderdeel van de vordering afwijzen, te weten de gevorderde materiële schadevergoeding voor het annuleren van de catering, nu dit geen rechtstreekse schade voor verdachte betreft.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De post schoenen. Dit deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd, er blijkt niet wat de schade is en uit het dossier blijkt overigens ook niet dat er aan de schoenen schade is toegebracht.
De kosten van de reparatie van de fiets. Ook in dit geval blijkt niet uit het dossier dat er schade aan de fiets is toegebracht.
De kosten voor de informatie van medische gegevens. Deze post is niet onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde vergoeding voor de schade wegens studievertraging, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de ouders van verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder worden de ouders van verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij (dan wel hun wettelijk vertegenwoordigers) jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 77i, 77l, 77m, 77n,77x, 77y, 77z, 77za, 141.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
T.a.v. het primair ten laste gelegde:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
T.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
Leerstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Deze leerstraf bestaat uit het volgen van de gedragsinterventie Tools4you (regulier) en dient te zijn verricht binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Deze werkstraf dient te zijn verricht binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarde(n)dat de veroordeelde:
zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem in het kader van jeugdreclassering te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Oude Vlijmensweg 112 te ’s-Hertogenbosch, ook als deze inhouden meewerken aan een training/interventie eventueel in groepsverband;
Geeft opdracht aan de Stichting Bureau Jeugdzorg tot het verlenen van hulp en
steun ter naleving van de bijzondere voorwaarde.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de civiele vordering van EUR 2.221,50 toe.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de ouders van verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
EUR 2.221,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdeenentwintig euro en vijftig
cent ), te weten EUR 2.000,= immateriële schadevergoeding en EUR 221,50 materiële
schadevergoeding (post reiskosten, telefoonkosten, dagvergoeding opname ziekenhuis en parkeerkosten).
Het toegewezen bedrag betrekking hebbende op de materiële schadevergoeding te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der
algehele voldoening en het toegewezen bedrag betrekking hebbende op de immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De ouders van verdachte zijn niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) de wettelijk vertegenwoordigers van de mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover deze betrekking heeft op het annuleren van de catering.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt de ouders van verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de ouders van verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 11 oktober 2013 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong voorzitter, tevens kinderrechter
mr. R.J. BokhorstA.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.M. Kooijmans-de KortR.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2014.