ECLI:NL:RBOBR:2014:4314

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
01/855070-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 13-jarige verdachte, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De feiten vonden plaats op 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft omsingeld en meermalen heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn mededaders, het slachtoffer op een laffe manier heeft aangevallen, wat leidde tot een hersenschudding en een breuk in de oogkas van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van openlijke geweldpleging. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de jeugdreclassering. Daarnaast is de moeder van de verdachte veroordeeld tot het vergoeden van de schade aan het slachtoffer, die in totaal € 2.221,50 bedraagt, inclusief immateriële en materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/855070-13
Datum uitspraak: 28 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [2001],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2014 en 14 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een (zware) hersenschudding en/of geheugenverlies en/of een breuk in het oogkasbotje) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg - al dan niet terwijl hij in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen althans eenmaal in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of tegen het lichaam te schoppen.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres 2] en/of [adres 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit;
- het blokkeren van de doorgang voor en/of het omsingelen van die [slachtoffer] en/of;
- het achter die [slachtoffer] aanrennen en/of;
- het ten val brengen en/of tackelen en/of vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of;
- het meermalen althans eenmaal slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen alhans eenmaal schoppen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer].

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 9 september 2013 is [slachtoffer] te ’s-Hertogenbosch door een groep jongens geslagen en getrapt. Hij heeft daarbij een hersenschudding en een breuk in de oogkas opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden, waarbij zij de voorbedachte raad niet bewezen acht.
Verdachte heeft [slachtoffer] gestopt en een schoppende beweging gemaakt. Daarmee had hij een duidelijk aandeel in het geweld. Verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Direct na het gebeuren is [slachtoffer] naar het ziekenhuis gebracht, waar hij 3 dagen heeft gelegen. De diagnose van de arts is een hersenschudding en een oogkasfractuur. [slachtoffer] spreekt in zijn aanvullende verklaring van last van zijn kortetermijngeheugen en een scheurtje in de oogkas. Door de zware hersenschudding is hij nog steeds zijn kortetermijngeheugen kwijt en heeft hij het hele schooljaar gemist, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. Gelet op de fractuur, de duur van het herstel en de onduidelijkheid of hij volledig zal herstellen, is er sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Met de officier van justitie is hij van oordeel dat er geen sprake is van voorbedachte raad, nu verdachte geen deel heeft genomen aan eventueel gemaakte afspraken om te gaan vechten. De raadsman heeft voorts aangegeven dat hij moeite heeft met het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een klassiek voorbeeld van openlijke geweldpleging.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank stelt voorop dat zij met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel is dat er geen sprake is van voorbedachte raad.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de aandoeningen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
In de tenlastelegging is als feitelijke omschrijving van het zwaar lichamelijk letsel het volgende opgenomen:
- een (zware) hersenschudding;
- geheugenverlies;
- een breuk in het oogkasbotje.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Zij overweegt daarbij dat door.
Door de vakgroep Neurologie van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch is bij onderzoek van [slachtoffer] op 9 september 2013 de volgende diagnose gesteld: trauma capitis (= hoofd- en hersenletsel) met commotio cerebri (=hersenschudding) en fractuur maxilla (=bovenkaak) voorwand rechts. Ten aanzien van de fractuur wordt gesteld dat gedurende een week een snuitverbod in acht dient te worden genomen en dat er geen controle noodzakelijk is.
Gelet op hetgeen de rechtbank ter terechtzitting heeft vastgesteld omtrent de aard van de lichamelijke klachten, dat uit de medische informatie niet blijkt dat sprake is van een zware hersenschudding, het niet noodzakelijk zijn van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat de lichamelijke klachten niet zodanig zijn dat zij naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel zijn aan te merken.
De rechtbank wijst er in dit kader nog op dat de psychische klachten, waarvan wordt gesteld dat zij door het incident zijn veroorzaakt, niet kunnen worden aangemerkt als (zwaar) lichamelijk letsel, nu de wetgever zowel bij de totstandkoming van artikel 82 als bij latere wetswijzigingen nadrukkelijk (slechts) heeft gedoeld op het toebrengen van lichamelijk nadeel. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar een arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 30 maart 2001 (NJ 2001, 486).

De bewijsmiddelen.

Een dossier van de politie Brabant-Noord, met kenmerk PL21X0-2013117953, afgesloten d.d. 12 november 2013, aantal doorgenummerde bladzijden: 249.
Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden. Dit dossier houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.

(blz. 121-122) Aangifte [slachtoffer], op 10 september 2013:

Ik ben maandag 9 september 2013, omstreeks 15.00 uur, samen met een vriend van mij genaamd [getuige 1] (
de rechtbank leest: [getuige 1])naar huis gefietst.
Wij zijn in de richting van de [adres 3] (
de rechtbank begrijpt: te ’s-Hertogenbosch)gefietst. Toen wij daar net onder het fietstunneltje bij de Heinis waren, werd ik door jongens met hun fietsen geblokkeerd. Ik bedoel daarmee dat zij met hun fietsen om mij heen stonden en mij als het ware omsingelden. Ik ben toen van mijn fiets afgestapt en ben weggerend. Toen ik wegrende voelde ik dat iemand tegen mijn rechterschouder trapte. Ik ben toen op de grond gevallen. Ik werd toen door een jongen bij mijn armen vastgepakt. Ik werd toen door een stuk of vier jongens in mijn gezicht geslagen. Ik zag dat zij mij met hun handen sloegen en mij met hun voeten schopten. Ik werd het meest in mijn gezicht geslagen en een paar keer over mijn gehele lichaam geschopt. Ik voelde pijn in mijn gezicht. Het waren ongeveer 4 à 5 jongens die mij sloegen.

(blz. 131-134) Nadere verklaring aangever, afgelegd op 17 september 2013:

Ik fietste richting huis. Op de [adres 3] hield een van die jongens van de groep mij tegen. Deze jongen is klein, hij is ongeveer 1.65 meter lang. Ik fietste voor mijn vriend, want ik wilde snel naar huis en mijn vriend moest een andere kant op. Toen kwam die jongen die ik zojuist beschreef mij voorbij gefietst en hij stopte ineens voor mij. Ik kon niets anders doen dan stoppen. Toen kwam die hele groep er ineens aan. Ik stapte van mijn fiets af en ik rende weg. Ik rende naar de stoplichten toe richting [adres 2]. Toen werd ik tegen mijn schouder aan getrapt. Dit was een vechtsporttrap, omdat ik rende en iemand kan niet zomaar tijdens het rennen zo’n hoge harde trap geven. [medeverdachte 1] gaf mij die trap. Dit weet ik, omdat ik omkeek toen ik die trap kreeg en hij de enige was die achter mij liep. Door die trap viel ik tegen de grond aan. Toen zijn ze allemaal om me heen gaan staan en hebben ze mij geschopt en geslagen.
[medeverdachte 1] heeft mij van achteren getrapt en die jongen met dat zwarte jasje die heeft mij op mijn oog geslagen, met zijn volle vuist erop. [medeverdachte 1] heeft mij ook geslagen. Ze hebben mij allemaal wel geschopt en geslagen, maar [medeverdachte 1] en die jongen met het zwarte jasje hebben het meeste gedaan. Ik lag op de grond. Ik voelde dat ik op diverse plaatsen op mijn lijf geraakt werd, maar op mijn hoofd het meeste.
(blz. 139-140) Verklaring van de [getuige 1], afgelegd op 10 september 2013:Op 9 september (
de rechtbank leest: 2013)zijn [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer])en ik de school uit gefietst. Ter hoogte van [bedrijf] werden wij ingehaald door een kleine Marokkaan op de fiets. Ik zag dat deze persoon ons inhaalde. Ik zag dat hij naast [slachtoffer] ging fietsen. Ik zag dat de jongen vervolgens aan de fiets van [slachtoffer] trok. Hierdoor kwam [slachtoffer] tot stilstand. Ik zag dat er vervolgens een groep van ongeveer
8 à 10 man aankwamen. Ik zag dat het allemaal Marokkanen waren. Ik zag dat de jongen met het grijze vest [slachtoffer] een keer of 3 tegen zijn been schopte. [slachtoffer] rende weg. Bij het bruggetje richting [adres 2] (
de rechtbank begrijpt: te ’s-Hertogenbosch)werd [slachtoffer] ingehaald. Hij werd door iemand onderuit getrapt. Vervolgens kwam de jongen met het gele jack aanrennen. Ik zag dat deze jongen [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg. [slachtoffer] werd vervolgens onderuit getrapt. Toen hij op zijn knieën op de grond zat, is [slachtoffer] nog meerdere malen geschopt en geslagen.

(blz. 196-199) Verklaring van [medeverdachte 2], afgelegd op19 september 2013:

Ik heb hem 3 keer geschopt. Ik heb hem 3 keer op hetzelfde been op dezelfde plek geschopt, daarna werd hij mishandeld.
Ik heb hem met de vlakke hand in zijn gezicht geslagen, dat was niet hard. Dat deed ik voordat ik hem 3 trappen op zijn been gaf.
[verdachte] heeft zelf nog geprobeerd [slachtoffer] te schoppen trouwens. [slachtoffer] rende hierna weg met die andere jongens achter hem aan. Daar ergens heeft [verdachte] ook die trap gegeven, die mis was.
Ik ben als eerste 1 op 1 begonnen met die vlakke hand en trappen. [medeverdachte 3] gaf [slachtoffer] 1 op 1 een lowkick op zijn been. Meer heb ik niet gezien.
De volgorde weet ik niet precies, maar ik heb [medeverdachte 4] een soort van rustige trap zien geven op de voet van [slachtoffer] waardoor hij viel. Dit was ergens op het einde.
[medeverdachte 1] heb ik [slachtoffer] alleen een vliegende knie zien geven ergens aan de zijkant van zijn lichaam. Dit was tijdens de mishandeling, net nadat [medeverdachte 3] hem die lowkick gaf.
[verdachte] heb ik alleen die trap zien geven, die mis was. [medeverdachte 5] heb ik een vliegende trap zien geven, zelfde als [verdachte], maar die was ook mis.
Ik denk dat [medeverdachte 1] die harde klap heeft gegeven. Omdat de volgende dag op school, [medeverdachte 1] tegen mij zei: “Ik heb hem een klap gegeven op zijn oog, van achteren.” Ik zag dat hij toen een beweging maakte, een ‘hoek-stoot”, volgens mij met zijn rechterhand maakte hij dit gebaar.
(blz. 159-173) Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], afgelegd op 11, 12 en 19 september 2013:
Op 9 september 2013 heb ik [slachtoffer] een lowkick gegeven op zijn rechterbeen.
Ik heb [slachtoffer] een platte hand gegeven. Ik heb hem met mijn vlakke hand op zijn kaak geslagen. Dit deed ik na de lowkick.
Toen het groepje kwam, sloeg [medeverdachte 1] [slachtoffer] met zijn vuist in [slachtoffer] zijn gezicht. Toen ik [slachtoffer] de lowkick had gegeven en hem met mijn vlakke hand had geslagen, rende het groepje achter [slachtoffer] aan. [medeverdachte 1] sloeg [slachtoffer] toen. [medeverdachte 1] stond toen achter [slachtoffer]. [medeverdachte 1] sloeg hem in een hoek, waardoor hij hem aan de zijkant raakte. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] een paar trappen gegeven. Ik weet het niet zeker, in ieder geval 1 trap.
(blz. 174-181) Verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], afgelegd op 11 en 12 september 2013:
Op 9 september 2013 hoorde ik dat [medeverdachte 2] en [slachtoffer] ruzie hadden. Ik zag dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] begon te schoppen op zijn bovenbeen, 2 à 3 keer. Ik zag dat [slachtoffer] opeens wegfietste richting de fietsbrug. Ik zag dat iedereen achter hem aan fietste, ik ook. Toen we onder de fietsbrug waren, stopten [medeverdachte 5] en de onbekende jongen met het groene jasje hem op het fietspad. Ik zag dat [medeverdachte 3] ook naar hen toe liep en [slachtoffer] met de vlakke hand in het gezicht sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 3] [slachtoffer] hierop een vuistslag in zijn gezicht gaf en een lowkick op zijn bovenbeen. Ik zag dat [slachtoffer] toen begon te rennen en dat [slachtoffer] tijdens het rennen een vuistslag naar achteren gaf. Ik zag dat [slachtoffer] hiermee de onbekende jongen met het groene jasje raakte. Hierop rende ik ook naar [slachtoffer] toe en gaf hem een knie op zijn bovenbeen of in zijn zij. Heel de groep begon [slachtoffer] te slaan en schoppen. Alles ging door elkaar, iedereen sloeg en schopte hem. Dat waren dus de onbekende jongen met het groene jasje, [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Hierna gaf volgens mij [medeverdachte 4] een trap op de voet van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] door deze trap op de grond viel. Ik zag dat volgens mij alleen [medeverdachte 5] hem nog schopte toen [slachtoffer] op de grond lag, volgens mij een keer. Ik zag in ieder geval dat [medeverdachte 5] hem ergens boven zijn benen raakte.
Ik heb [medeverdachte 4] wel zeker zien trappen, maar ik heb niet gezien dat [slachtoffer] hierdoor viel. Maar toen ik thuis kwam, kreeg ik een app van [medeverdachte 4], waarin hij zei dat hij [slachtoffer] gevloerd had met zijn trap.
[medeverdachte 4] trapte hem en toen viel [slachtoffer] op de grond. Iemand anders trapte [slachtoffer] toen hij op de grond lag. Dat is volgens mij [medeverdachte 5] geweest.
(blz. 219-231) Verklaring van verdachte, afgelegd op 17 en 18 september 2013 en op8 oktober 2013:
Op 9 september 2013 blokkeerde [medeverdachte 5] de bleke jongen
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]), [medeverdachte 5] stopte met zijn fiets voor de bleke jongen. Ik stond bij [medeverdachte 5] in de buurt, ook voor die bleke jongen. Ik heb die bleke jongen samen met [medeverdachte 5] laten stoppen.
Ik zag dat [medeverdachte 2] de bleke jongen met een platte hand tegen zijn gezicht sloeg. Beide jongens stapten van hun fiets af. Daarna zag ik dat [medeverdachte 2] hem twee keer trapte op zijn kuit.
[medeverdachte 3] sloeg de bleke jongen met een vuist tegen zijn onderkaak. Daarna rende de bleke jongen verder. Ik zag een paar mensen achter hem aanrennen, ik zag [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter hem aan rennen. Ik zag dat [medeverdachte 1] hem een klap op zijn oog gaf en daarna gaf [medeverdachte 1] hem nog een knie. Ik zag dat [medeverdachte 1] hiervoor op de bleke jongen af rende en toen sprong en zijn knie in de zijkant van de bleke jongen stootte. Toen zag ik de bleke jongen vallen.
Ik heb toen een schoppende beweging naar [slachtoffer] gemaakt, wij noemen dat shokken, op die manier wilde ik hem laten schrikken. Ik hem daarbij niet geraakt.
Toen trapte [medeverdachte 3] hem en gaf hem één of twee klappen. [medeverdachte 1] gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog en toen een flink knietje in zijn zij, waardoor [slachtoffer] viel.
Ik heb [medeverdachte 2] ook zien slaan, hij heeft als eerste geslagen.
De volgende dag op school vertelde [medeverdachte 1] heel stoer: ‘Hebben jullie gezien dat ik hem een klap op zijn oog gegeven heb?’ en [medeverdachte 1] zei: ‘Ik heb hem flink geraakt’.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch met anderen, op of aan de openbare weg, [adres 2] en [adres 3], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit;
- het blokkeren van de doorgang voor en het omsingelen van die [slachtoffer] en
- het achter die [slachtoffer] aanrennen en
- het ten val brengen en/of tackelen van die [slachtoffer] en
- het meermalen slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] en;
- het meermalen schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf voor de duur van 80 uur en drie maanden jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde verzoekt de officier van justitie dat er toezicht van de jeugdreclassering wordt opgelegd, ook als dit inhoudt continuering van het MST-traject, meewerken aan een groepstraining opgezet door de jeugdreclassering met name gericht op een adequate agressieregulatie, individuele begeleiding bijvoorbeeld EMDR en indien nodig eventueel andere geïndiceerde hulp (bijvoorbeeld: psycho-educatie).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de straf voor verdachte te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden andere richtlijnen voor de straftoemeting. Bij de strafoplegging wordt meegewogen wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer. Toen het slachtoffer na schooltijd naar huis wilde fietsen, werd hem de doorgang geblokkeerd en werd hij omsingeld door een groep jongens. Op het moment dat het slachtoffer weg wilde rennen, werd hij ten val gebracht, waarna hij op de grond terecht is gekomen. Hij is meermalen geschopt en geslagen door de groep jongens. Een grote groep jongens tegen één jongen alleen. Een laffe daad en een zeer beangstigende ervaring voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft als gevolg van het geweld behoorlijk ernstig letsel opgelopen. Naast het feit dat een slachtoffer van een dergelijk strafbaar feit nog langdurig psychische nasleep kan ondervinden, wat ook blijkt uit de slachtofferverklaring die de zus van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgedragen, versterkt het ook de al in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 23 december 2013, opgemaakt door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog. Uit deze rapportage blijkt dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 juli 2014, opgemaakt door S. Hendriks, raadsonderzoeker.
Uit deze rapportage blijkt dat de kans op recidive door de Raad als hoog wordt ingeschat.
Met betrekking tot de strafoplegging adviseert de Raad om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Verder adviseert de Raad om als bijzondere voorwaarde de jeugdreclasseringsmaatregel toezicht en begeleiding voor de duur van 2 jaar op te leggen, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, ook als dit betekent dat hij dient mee te werken aan de continuering van het MST-traject, een groepstraining opgezet door de jeugdreclassering met name gericht op een adequate agressieregulatie, individuele begeleiding bijvoorbeeld EMDR en, indien nodig geacht, eventuele andere geïndiceerde hulp (bijvoorbeeld psycho-educatie).
Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte naar aanleiding van dit feit van school is gestuurd. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en dat hij ten tijde van het delict nog erg jong was te weten 13 jaar.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan jeugddetentie voor de duur van één maand. De rechtbank zal deze jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
Verder wordt aan verdachte een werkstraf van 80 uur opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De officier heeft voor alle verdachte dezelfde straf gevorderd. Niet elke verdachte heeft echter evenveel geweld toegepast. De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het aandeel van elke afzonderlijke verdachte in de geweldpleging.
Verdachte behoort tot de groep die het minste geweld heeft gebruikt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 19.892,79 kan worden toegewezen. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 6.000,=.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de door de ouders gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de door de benadeelde partij gestelde problemen met het kortetermijngeheugen onvoldoende zijn onderbouwd. Er is geen sprake van een medische eindtoestand. Verder is de gestelde PTSS niet vastgesteld. De aangehaalde uitspraken uit de smartengeldgids zijn niet vergelijkbaar met deze zaak en daarom niet passend. De raadsman verzoekt de rechtbank een veel lager en reëler deel als voorschot toe te wijzen, bijvoorbeeld een bedrag van € 1.000,-. Het overige deel van de vordering dient in een civiele procedure nader te worden onderzocht.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten:
- immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
- materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten tot een bedrag van € 100,=, telefoonkosten, parkeerkosten, dagvergoeding opname ziekenhuis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten de gevorderde materiële schadevergoeding voor het annuleren van de catering, nu dit geen rechtstreekse schade voor verdachte betreft.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De post schoenen. Dit deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd, er blijkt niet wat de schade is en uit het dossier blijkt overigens ook niet dat er aan de schoenen schade is toegebracht.
De kosten van de reparatie van de fiets. Ook in dit geval blijkt niet uit het dossier dat er schade aan de fiets is toegebracht.
De kosten voor het opvragen van medische gegevens. Deze post is niet onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde vergoeding voor de schade wegens studievertraging, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de moeder van verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de moeder van verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij (dan wel hun wettelijk vertegenwoordigers) jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 141.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
T.a.v. het primair ten laste gelegde:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
T.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf :

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
Werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n)dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem in het kader van jeugdreclassering te geven door of namens het Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Oude Vlijmenseweg 112 te ’s-Hertogenbosch, ook als deze inhouden meewerken aan de
continuering van MST-traject, de groepstraining opgezet door de jeugdreclassering met name gericht op adequate agressieregulatie, individuele begeleiding bijvoorbeeld EMDR en indien nodig geacht eventueel andere geïndiceerde hulp (bijvoorbeeld psycho-educatie).
Geeft opdracht aan voornoemd Bureau tot het verlenen van hulp en steun ter naleving van de bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde
voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr. uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Toewijzing van de civiele vordering van EUR 2221,50

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de moeder mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.221,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdeenentwintig euro en vijftig cent), te weten EUR 2.000,= immateriële schadevergoeding en EUR 221,50 materiële schadevergoeding (post reiskosten, telefoonkosten, dagvergoeding opname ziekenhuis en parkeerkosten).
Het toegewezen bedrag betrekking hebbende op de materiële schadevergoeding te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der
algehele voldoening en het toegewezen bedrag betrekking hebbende op de
immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De moeder van verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van)
de wettelijke vertegenwoordigers van de mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij af voor zover deze betrekking heeft op het annuleren van de catering.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt de moeder van verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de moeder van verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van J.C. de Steur, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2014.