ECLI:NL:RBOBR:2014:4311

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
01/821478-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Versturen van aanstotelijke afbeeldingen via chatprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meermalen naaktfoto's van zichzelf naar een jonge vrouw heeft gestuurd via een chatprogramma. De tenlastelegging betrof het verzenden van afbeeldingen met een ontbloot geslachtsdeel aan de benadeelde partij, zonder dat zij hierom had verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat deze afbeeldingen aanstotelijk waren voor de eerbaarheid. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 13 juni 2014, en de zitting vond plaats op 14 juli 2014. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een taakstraf van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren eiste, toegewezen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet aannemelijk was dat zij geestelijke schade had geleden. De rechtbank overwoog dat een nadere onderbouwing van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard op basis van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in zijn vervolging kon worden ontvangen. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, omdat de rechtbank oordeelde dat de betreffende afbeeldingen niet aanstotelijk waren voor de eerbaarheid. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821478-13
Datum uitspraak: 28 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1954],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 juni 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2013 tot en met 30 augustus 2013
te 's-Hertogenbosch, althans in de provincie Brabant, in elk geval in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal afbeeldingen, te weten
- meerdere, althans een (digitale) afbeelding(en)/foto('s) waarop hij,

verdachte, met ontbloot (boven)lichaam is afgebeeld, en/of

- meerdere, althans een (digitale) afbeelding(en)/foto('s) waarop hij,
verdachte, met ontbloot geslachtsdeel is afgebeeld
aan iemand, te weten [slachtoffer], anders dan op haar/diens verzoek, heeft
toegezonden (via [naam], althans een chatpogramma), terwijl hij wist of (een)
ernstige reden(en) had om te vermoeden dat die afbeelding(en)/foto('s)
aanstotelijk voor de eerbaarheid was/waren.
art 240 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie, gelet op de handelwijze door en de motieven van aangeefster geen respectabel belang had om in deze zaak te vervolgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat op grond van artikel art. 167 Sv het openbaar ministerie beslist of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Op grond van artikel 262 Sv kan de verdachte binnen acht dagen na de betekening een bezwaarschrift tegen de dagvaarding indienen bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat dit niet is gebeurd. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich voorts slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Tevens heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat in de jurisprudentie slechts weinig soortgelijke zaken bekend zijn en vergelijkbare zaken doorgaans (kennelijk) buitengerechtelijk worden afgedaan. Hoewel niet met zoveel woorden bepleit, vat de rechtbank dit verweer op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt mag uit de beperkte hoeveelheid gepubliceerde rechtspraak inzake artikel 240 Sr zaken niet zonder meer worden afgeleid dat de officier van justitie in vergelijkbare zaken doorgaans niet pleegt te dagvaarden. Dat betekent dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds hierom, bij gebrek aan feitelijke grondslag, moet worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 3 Sv zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2014, inhoudende, zakelijk weergegeven, dat hij in de periode van 23 juli 2013 tot en met 30 augustus 2013 meermalen foto’s van zichzelf met ontbloot geslachtsdeel aan [slachtoffer] heeft toegezonden via het chatprogramma [naam], terwijl zij daarom niet had gevraagd en terwijl hij wist dat de foto’s aanstotelijk waren voor de eerbaarheid;
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer], p. 9 ev;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 6-7;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 15;
  • de afbeeldingen, bijlagen 1.4 en 2.2 (betreffende twee enveloppen met inhoud).

Partiële vrijspraak.

Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor het eerste ten laste gelegde gedachtenstreepje met betrekking tot het toesturen van foto’s waarop hij met ontbloot bovenlichaam staat afgebeeld, dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dat bedoelde foto’s, gelet op de hedendaagse onder een belangrijke meerderheid van de Nederlandse bevolking op dit punt levende opvattingen, niet aanstotelijk waren voor de eerbaarheid.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 23 juli 2013 tot en met 30 augustus 2013 in Nederland,
meermalen afbeeldingen, te weten meerdere digitale afbeeldingen/foto's waarop hij,
verdachte, met ontbloot geslachtsdeel is afgebeeld aan iemand, te weten [slachtoffer], anders dan op haar verzoek, heeft toegezonden (via [naam]), terwijl hij wist dat die afbeeldingen/foto's aanstotelijk voor de eerbaarheid waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een taakstraf gevorderd van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is toepassing van artikel 9a Sr bepleit en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf. De raadsman acht een verplicht reclasseringscontact niet noodzakelijk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ongevraagd naaktfoto’s van zichzelf aan een jonge vrouw gestuurd terwijl zij meermalen had aangegeven daarvan niet gediend te zijn.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het recht van aangeefster om verschoond te blijven van dergelijke ongewenste en – naar verdachte bekend was - aanstootgevende afbeeldingen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat het feit gezien moet worden als een eenmalige misstap.
Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn handelen inziet.
De rechtbank zal een taakstraf opleggen met een voorwaardelijk deel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr geen recht doet aan de ernst van het feit.
Aangezien verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inmiddels zijn persoonlijk leven beter op orde heeft en veel steun krijgt van zijn echtgenote om niet in herhaling te vallen, aan welke verklaring de rechtbank geloof hecht, acht de rechtbank een verplicht reclasseringscontact niet noodzakelijk.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 200,- gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen omdat niet aannemelijk is geworden dat benadeelde schade heeft geleden.
Beoordeling.
Dat de benadeelde partij geestelijke schade heeft geleden als gevolg van het handelen door verdachte is, mede in ogenschouw genomen de inhoud van haar eigen verklaring niet aannemelijk geworden op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de beschikbare processtukken. Een nadere onderbouwing van de beweerdelijk geleden schade en een nader debat hierover met en tussen de procespartijen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten die aan de zijde van verdachte zijn gemaakt, tot heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 240.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem na het eerste gedachtenstreepje (ontbloot bovenlichaam) is ten laste gelegd bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Verklaart het ten laste gelegde voor het overige bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
wetende dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Een
taakstrafvoor de duur van
80 urensubsidiair 40 dagen hechtenis waarvan
40 uren
subsidiair 20 dagen hechtenis
voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die aan de zijde van verdachte zijn gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 28 juli 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politieregio Brabant-Noord, genummerd PL21T4-2013076449.