Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het vonnis in het incident van 22 januari 2014 met de daarin vermelde processtukken, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 juni 2014.
2.De feiten in conventie en in reconventie
Op 13 april 2012 is het weiland aan [gedaagde]gegund voor een bedrag van om en nabij
€ 20.000,- (€ 13.000,- voor het weiland vermeerderd met kosten).
Op 29 mei 2012 zijn het proces-verbaal van de veiling, de akte van gunning en de akte van kwijting ingeschreven in het hypotheekregister.
16 februari 2011 vernietigd. De vorderingen van 3L zijn afgewezen. 3L heeft geen cassatieberoep ingesteld en de beslissing van het hof is onherroepelijk geworden.
3.Het geschil
in conventie
A. Een verklaring voor recht dat [eiser]eigenaar is van het weiland;
B. Veroordeling van [gedaagde]om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het weiland te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [eiser], op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde]in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
C. Waardeloos te verklaren de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 mei 2012 om 09:00 uur in register Onroerende Zaken Hyp4 in deel 61507 nummer 80 van
(i) de akte bijzondere veilingvoorwaarden beslagveiling, verleden door [naam 3]
(ii) het proces-verbaal van beslagveiling van [naam 3], notaris in de gemeente Sittard-Geleen, van 12 april 2012;
(iii) de akte van gunning, verleden door mr.[naam 4], kandidaat-notaris, als waarnemer van mr.[naam 4], notaris in de gemeente Valkenburg aan de Geul, op 13 april 2012;
(iv) de akte van kwijting, verleden door [naam 5], notaris in de gemeente Beek, op 25 mei 2012.
D. Veroordeling van [gedaagde]in de proceskosten, inclusief de beslagkosten.
I. [eiser]te gebieden binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot opheffing van het conservatoir beslag op het weiland op verbeurte van een dwangsom van
€ 25.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser]na betekening van het vonnis in gebreke blijft;
II. Veroordeling van [eiser]tot betaling, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 34.000,- aan schadevergoeding;
III. Veroordeling van [eiser]tot betaling, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot een bedrag van € 6.050,- inclusief BTW;
IV. Veroordeling van [eiser]in de overige proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.De beoordeling
in conventie
4.2. In het kader van bovenstaande vraag hebben partijen gediscussieerd over de vraag welke rechtsregels van toepassing zijn. Vastgesteld wordt dat zowel de regels van boek 3 BW als de regels van executoriale verkoop van onroerende goederen neergelegd in de artikelen 514 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing zijn. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2008, NJ 2008 / 66. Ook in het geval van een executoriale verkoop van onroerende goederen vindt de verkrijging plaats op grond van overdracht als bedoeld in artikel 3:80 lid 3 BW. Artikel 3:84 BW is dan ook van toepassing. Dit neemt niet weg dat Rv speciale regels omvat voor levering van bij executoriale verkoop verkochte (onroerende) goederen, in het bijzonder artikel 525 Rv.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de terugwerkende kracht van de vernietiging van het vonnis weliswaar mee dat in de verhouding tussen 3L en [eiser]de bevoegdheid tot executie ontbrak en maakt dat 3L op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad schadeplichtig jegens [eiser]voor de schadelijke gevolgen van de executie, maar daarmee is niet gegeven dat ook in verhouding jegens derden als [gedaagde]sprake was of is van een gebrek dat – achteraf bezien – aan eigendomsovergang in de weg staat. De vernietiging van het vonnis van de rechtbank Maastricht raakt naar het oordeel van de rechtbank – uitzonderlijke omstandigheden daargelaten – de door [gedaagde]verkregen eigendom niet, omdat in de verhouding tot [gedaagde]de bevoegdheid van 3L tot executie niet achteraf aan de hand van het tussen [eiser]en 3L gewezen arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 16 juli 2013, moet worden beoordeeld of bezien, maar slechts op het moment dat de eigendom ingevolge artikel 525 Rv overging, in casu dus op 29 mei 2012. Een ander oordeel zou in de verhouding ten opzichte van derden te zeer afbreuk doen aan het wettelijk systeem van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
Forward / Huber), alsmede onder meer Hoge Raad 12 juli 2013, NJ 2014/273 dat wijzigingen in de rechtstoestand als gevolg van de executie als voormeld geëerbiedigd moeten worden en dat de vernietiging van het vonnis van de rechtbank Maastricht daarom niet tot gevolg kan hebben dat [gedaagde]de eigendom niet heeft verkregen. Indien een tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis succesvol ingesteld hoger beroep aan [gedaagde]zou kunnen worden tegengeworpen, loopt [gedaagde]het risico dat het op een later moment wegvallen van de bevoegdheid tot executie in de verhouding tussen 3L en [eiser]met zich meebrengt dat hij gehouden is het weiland (om niet) aan [eiser]terug te geven, omdat [eiser]zich dan met succes op zijn eigendomsrecht zou kunnen beroepen. In deze situatie zou het recht dat [gedaagde]na inschrijving heeft verworven op het weiland te zeer worden beperkt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de eisen van het rechtsverkeer en de rechtszekerheid meebrengen dat de rechten van veilingkopers als [gedaagde], die geen specifieke wettelijke bescherming genieten – artikel 3:88 BW vindt in dit geval geen toepassing, omdat het niet gaat om ongeldigheid van een vroegere overdracht en de bepalingen omtrent de executoriale verkoop van onroerende zaken in Rv geven evenmin bescherming aan de veilingkoper – dienen te worden beschermd. Daarbij is niet van belang of [gedaagde]ten tijde van de koop op de veiling wist of moest weten dat hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van 16 februari 2011.
4.8. Uit het bovenstaande volgt dat aan alle eisen voor overdracht is voldaan conform artikel 525 Rv juncto artikel 3:84 BW. [gedaagde]is dan ook op 29 mei 2012 eigenaar geworden van het weiland. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser]worden afgewezen.
De kosten aan de zijde van [gedaagde]worden begroot op:
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
4.12. Uit hetgeen in conventie is vastgesteld, volgt dat het door [eiser]gestelde recht – het eigendomsrecht op het weiland – niet bestond op het moment dat hij beslag heeft gelegd op het weiland. Het beslag is dan ook ten onrechte gelegd. [eiser]heeft hiermee toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde]. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel op dit punt zouden moeten leiden. [eiser]is dan ook in beginsel gehouden de schade te vergoeden die [gedaagde]heeft geleden als gevolg van het op het weiland gelegde beslag.
stelt dat hij het weiland op 2 mei 2013 heeft verkocht aan [naam 6] voor een bedrag van € 45.000,-. Door het beslag kon [gedaagde]het weiland niet op de overeengekomen datum van 1 oktober 2013 leveren waardoor [naam 6] aanspraak heeft gemaakt op de overeengekomen contractuele boete van 20% van de koopsom, in totaal
€ 9.000,-, en de koopovereenkomst heeft ontbonden. Door de ontbinding is hij de winst die hij had kunnen maken van € 25.000,- misgelopen, aldus [gedaagde].
[eiser]betwist de gestelde koopovereenkomst. Volgens hem is de overeenkomst vals. [eiser]voert hiertoe aan dat de raadsman van [gedaagde]bij confraternele brief van
12 september 2013 enkel vage mededelingen heeft gedaan over de koopovereenkomst, dat de overeenkomst tekst bevat die alleen kan zijn opgesteld door een notaris terwijl het kennelijk een onderhandse akte betreft, dat de naam en handtekening van de echtgenote van [gedaagde]ontbreken terwijl dat volgens artikel 8 van de overeenkomst wel vereist is,
dat in artikel 5 lid 3 van de overeenkomst staat vermeld dat [gedaagde]geen 20% maar 10% aan contractuele boete is verschuldigd en ten slotte dat het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde]een leverdatum van zes maanden na de verkoopdatum afspreekt. [eiser]betwist verder de schadeberekening van de gemiste winst. Ten slotte doet [eiser]een beroep op het handelen in strijd met de schadebeperkingsplicht door [gedaagde].
Contractuele boete4.15. Uit artikel 3 van de overeenkomst volgt dat [gedaagde]het weiland op 1 oktober 2013 had moeten leveren. Indien hij daarmee in verzuim raakt, is hij volgens artikel 5 lid 3 van de overeenkomst een contractuele boete verschuldigd. In de tekst van artikel 5 lid 3 is een contractuele boete van 10% (
tien procent) uitgeschreven terwijl tussen haakjes daarachter een percentage van 20% staat vermeld. Ter comparitie heeft [gedaagde]verklaard dat hij wegens de lage verkoopprijs een contractuele boete van 20% met [naam 6] heeft afgesproken en dat het feit dat het niet helemaal correct staat verwoord in de overeenkomst is veroorzaakt door het feit dat hij gebruik heeft gemaakt van een standaardakte waarbij alleen de getallen zijn gewijzigd. De stelling van [gedaagde]dat een boete van 20% is afgesproken, wordt ondersteund door de door hem overgelegde brieven van [naam 6] d.d. 2 oktober 2013 en 23 oktober 2013, de inhoud waarvan door [eiser]niet, althans onvoldoende, is betwist. Uit de brieven blijkt dat [naam 6] aanspraak maakt op de contractuele boete tot een bedrag van € 9.000,-. Vastgesteld wordt dan ook dat [gedaagde]
dat tussen [gedaagde]en [naam 6] een contractuele boete van 20% van de koopsom, in totaal een bedrag van € 9.000,- is afgesproken en dat [gedaagde]deze verschuldigd was als gevolg van het niet kunnen leveren van het weiland op 1 oktober 2013. Uit het door [gedaagde]overgelegde en door [eiser]niet betwiste betalingsbewijs blijkt verder dat [gedaagde]het bedrag van € 9.000,- heeft betaald aan [naam 6].
Omdat het niet kunnen leveren van het weiland op 1 oktober 2013 in rechtstreeks verband staat met het door [eiser]ten onrechte gelegde beslag, is [eiser]gehouden het bedrag van
€ 9.000,- aan [gedaagde]te vergoeden. Dit onderdeel van de vordering is dan ook toewijsbaar.
Gemiste winst4.16. De wijze van schadeberekening van [gedaagde]met betrekking tot de gestelde gemiste winst, inhoudende berekening van het verschil tussen aankoopprijs en overeengekomen verkoopprijs, wordt niet gevolgd. Zoals hiervoor overwogen gaat het bij de schadevaststelling om vergelijking van de situatie waarin [gedaagde]daadwerkelijk verkeert als gevolg van de beslaglegging met de situatie waarin beslaglegging niet zou hebben plaatsgevonden. De situatie waarin [gedaagde]daadwerkelijk verkeert is dat de verkoop van het weiland niet is doorgegaan en hij geen bedrag van € 45.000,- heeft ontvangen. Aan de andere kant is hij nog steeds eigenaar van het weiland en bevindt het weiland zich nog in zijn vermogen. De situatie waarin beslaglegging niet zou hebben plaatsgevonden, zou er toe hebben geleid dat [gedaagde]een bedrag van € 45.000,- zou hebben ontvangen voor het weiland en dat hij niet langer eigenaar van het weiland was geweest. Om de schade vast te stellen die [gedaagde]eventueel heeft geleden, dient te worden vastgesteld wat de actuele waarde is van het weiland. Deze waarde dient vervolgens te worden vergeleken met de overeengekomen verkoopprijs van € 45.000,-. Dit om vast te stellen of [gedaagde]schade heeft geleden en zo ja, tot welk bedrag.
1. Wat is de actuele verkoopwaarde in het economisch verkeer van het weiland?
2. Welke factoren zijn van belang (geweest) bij de waardebepaling en in hoeverre zijn deze factoren daarin meegewogen?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
(overweging 4.9.).
5.De beslissing
20 augustus 2014voor het nemen van een akte door [gedaagde]over hetgeen is vermeld onder 4.17., 4.18. en 4.19., waarna de wederpartij op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,