Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser],
1.[gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 februari 2014,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2014.
2.De feiten
3.Het geschil
- voor recht verklaart dat[gedaagde ] en/of Vehedo (stelselmatig) inbreuk hebben gemaakt, en thans nog maken, op het non-concurrentiebeding als neergelegd in de tussen partijen op 1 juli 2009 gesloten aandeelhoudersovereenkomst;
- [gedaagde] en/of Vehedo, zo mogelijk hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om aan [eiser] en Daro te voldoen een bedrag van € 100.000,00, althans een bedrag van € 50.000,00, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
- [gedaagde] en/of Vehedo, zo mogelijk hoofdelijk, veroordeelt in de kosten van de procedure.
- Diverse malen kleding heeft ingekocht bij [naam 2] en deze vervolgens heeft verkocht en geleverd aan onder meer de winkels [naam 3] in [plaats 1] en [naam 4] in[plaats 2].
- Kleding heeft ingekocht bij [naam 2] onder de aan [naam 1] Mode toebehorende handelsnaam[naam 6] en deze inkopen door [naam 2] heeft laten factureren op naam van [naam 1] Mode, waarna deze facturen zijn betaald door Vehedo.
- Diverse folders heeft verspreid in en rond de zorgcentra waar [naam 1] Mode haar activiteiten verricht en in en om deze zorgcentra heeft geadverteerd met betrekking tot blouses uit eigen atelier, welke eveneens in [naam 3] te Veghel te koop zijn aangeboden.
4.De beoordeling
‘overeenkomsten tussen ondernemingen (…) die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvanwordtbeperkt, of vervalst’.
PbEUL 102/1), behoeft geen bespreking.
‘soortgelijk’aan die van [naam 1] Mode doordat[gedaagde ] c.s. ‘slechts’ seniorenkleding aan winkels hebben geleverd en niet – zoals [naam 1] Mode pleegt te doen – aan particulieren via zorgcentra, bejaardentehuizen en seniorenflats e.d. Onder een
‘soortgelijk’bedrijf moet naar het oordeel van de rechtbank mede worden verstaan de verkoop van seniorenkleding aan winkels. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verkoop via winkels in de nabijheid van de verkooppunten van [naam 1] Mode, tegen een lagere verkoopprijs als die welke door [naam 1] Mode wordt gehanteerd, de omzet van [naam 1] Mode nadelig zal beïnvloeden. De stelling van[gedaagde ] c.s. dat hij er – ondanks de bewoordingen van het beding – op mocht vertrouwen dat de verkoop via winkels daaronder niet was begrepen, volgt de rechtbank niet. Indien partijen hadden beoogd[gedaagde ] c.s. slechts te verbieden seniorenkleding te verkopen via verkooppunten soortgelijk aan die via welke [naam 1] Mode haar kleding afzet, hadden zij in het non-concurrentiebeding kunnen volstaan met de omschrijving “het uitoefenen van een bedrijf gelijk aan”. De rechtbank wijst er in dit verband verder nog op dat partijen uitvoerig hebben onderhandeld over het non-concurrentiebeding en dat ook in artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst van 1 juli 2009 uitdrukkelijk wordt gesproken van “ondernemingen met een doelstelling en/of feitelijke werkzaamheden gelijk aan of
verwant aandat van de onderneming”. Dit leidt tot de conclusie dat (in elk geval) het via winkels verkopen van seniorenkleding van (onder meer) [naam 2] moet worden aangemerkt als activiteiten waarmee[gedaagde ] c.s. het concurrentiebeding heeft overtreden.
5.De beslissing
30 juli 2014voor uitlating door[gedaagde ] c.s. of hij (tegen)bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2014 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,