ECLI:NL:RBOBR:2014:4080
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.H. Dworakowski-Kelders
- D.J. Hutten
- J.M.H. Rijken-Lie
- Rechtspraak.nl
Oordeel over bestuurlijke boetes op grond van de Meststoffenwet en de afwijzing van matiging
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een akkerbouwer, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De eiser had bestuurlijke boetes opgelegd gekregen van in totaal € 5.150,50 wegens het overschrijden van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2012 de gebruiksnorm met 96 kilogram stikstof en de fosfaatgebruiksnorm met 455 kilogram heeft overschreden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boetes, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de staatssecretaris.
Tijdens de zitting op 17 juni 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser voerde aan dat de omstandigheden, zoals het feit dat zijn loonwerkers varkensdrijfmest in plaats van rundveemest hebben aangevoerd, aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de boetes. Ook stelde hij dat hij niet eerder was beboet en dat zijn geringe draagkracht een reden zou moeten zijn om de boetes te verlagen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze argumenten niet voldoende zijn om de boetes te matigen. De rechtbank benadrukte dat eiser als opdrachtgever verantwoordelijk is voor de afname van de juiste mestsoorten en dat hij niet aan de voorwaarden voor fosfaatverrekening voldoet.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de opgelegde boetes te matigen en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.