ECLI:NL:RBOBR:2014:4050

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
C/01/273450 / EX RK 14-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgesteld ruilplan voor herverkaveling van landbouwgrond

In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende te Breda, beroep ingesteld tegen een door het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant vastgesteld ruilplan voor een herverkavelingsblok. Het ruilplan, vastgesteld op 25 november 2013, werd door verzoekers betwist op basis van verschillende gronden, waaronder het niet voldoen aan de vereiste concentratie van 70% van de grond bij de bedrijfsgebouwen en de kwaliteit van de toegewezen kavels. De verzoekers exploiteren een melkveebedrijf en stelden dat de toedeling van de kavels niet in overeenstemming was met de uitgangspunten van de herverkaveling, wat hen zou benadelen in hun bedrijfsvoering.

De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2014 behandeld, waarbij zowel verzoekers als verweerder aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigden. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers besproken, waaronder de afstand van de toegewezen veldkavels ten opzichte van de bedrijfskavel en de kwaliteit van de toegewezen grond. De rechtbank oordeelde dat de toedeling van de kavels, hoewel niet ideaal, voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de verzoekers niet konden aantonen dat de toedeling hen onterecht benadeelde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. J.K.B. van Daalen en openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/273450 / EX RK 14-11
Beschikking van 24 juli 2014
in de zaak van

1.[verzoeker 1] en

2.
[verzoeker 2],
beiden wonende te Breda,
verzoekers,
advocaat mr. A.M.H.C. Coppens te Deurne,
en
Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant,
zetelend te ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.T.L. Thijssen te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Bij besluit van 25 november 2013 heeft verweerder het ruilplan voor het herverkavelingsblok[plaats 1] vastgesteld.
1.2.
Bij verzoekschrift van 11 januari 2014, ingekomen ter griffie van deze rechtbank bij telefaxbericht van 13 januari 2014, hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het ruilplan. De grieven van verzoekers houden het volgende in:
  • De uitgangspunten herverkaveling[plaats 1] zijn niet in acht genomen, omdat geen 70% van de grond bij de bedrijfsgebouwen is geconcentreerd, terwijl dat in casu mogelijk is.
  • Er is niet voldaan aan de rangorde van artikel 15 lid 2 van het Besluit herverkaveling reconstructie concentratiegebieden, omdat de toegedeelde veldkavel op grotere afstand ligt ten opzichte van de bedrijfskavel dan de inbrengpercelen.
  • De kwaliteit van de toedeling is slechter dan de inbreng. Met name de toegedeelde veldkavel 006058 is van slechte kwaliteit.
  • Verzoekers hebben een alternatief ruilvoorstel gemaakt en verzoeken, onder gegrondverklaring van het beroep, te bepalen dat het ruilplan overeenkomstig dit voorstel wordt gewijzigd.
1.3.
Het beroep van verzoekers is op 12 juni 2014 ter zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A.M.H.C Coppens. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Thijssen voornoemd. Deze werd bijgestaan door[betrokkene 1] van het Kadaster en[betrokkene 2]van de Dienst Landelijk Gebied te [plaats 2]. Tevens zijn verschenen de belanghebbenden [belanghebbende 1] [belanghebbende 2] en[belanghebbende 3], bijgestaan door hun gemachtigde[gemachtigde 1] en [belanghebbende 4]. Tevens is verschenen[gemachtigde 2]als gemachtigde van belanghebbende[belanghebbende 5]De opgeroepen belanghebbenden [belanghebbende 6] en[belanghebbende 7] zijn niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Ter zitting is de door verzoekers voorgestelde alternatieve toedeling besproken, waarbij de belanghebbenden [belanghebbende 1], [belanghebbende 2],[belanghebbende 3],[belanghebbende 5] en [belanghebbende 4], [belanghebbende 6] en[belanghebbende 7] zijn betrokken. De verschenen belanghebbenden alsmede[gemachtigde 2]namens belanghebbende [belanghebbende 5] hebben te kennen gegeven niet met deze alternatieve toedeling te kunnen instemmen. In der minne kan dus geen overeenstemming worden bereikt over het alternatief. De rechtbank zal daarom dienen te beoordelen of en in hoeverre het beroep van verzoekers gegrond is.
2.2.
Verzoekers exploiteren een melkveebedrijf. Het melkveebedrijf is gelegen buiten het blok aan de[adres 1] te [plaats 3]. De inbreng van verzoekers binnen het blok bestaat uit een bedrijfskavel aan de [adres 2] met een oppervlakte van 1.74.70 en zes veldpercelen. Twee van deze veldpercelen liggen aan de [adres 2], één tegenover de bedrijfskavel en één daarnaast. De totale inbreng heeft een oppervlakte van 8.83.55 ha. In de toedeling wordt een kavel van 1.80.65 ha aangelegd aan de bedrijfskavel, met dien verstande dat er een waterloop, met daarin een duiker, ligt tussen de bedrijfskavel en de toegedeelde kavel. De overige veldkavels worden in de toedeling samengevoegd tot één veldkavel van 5.22.50 ha op enige afstand van de bedrijfskavel. De totale toedeling heeft een oppervlakte van 8.77.85 ha.
2.3.
Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of verweerder als uitgangspunt heeft genomen dat verzoekers een melkveebedrijf uitoefenen aan de [adres 2] of niet. Volgens verzoekers heeft verweerder dat niet meegewogen en zou de toedeling anders zijn geweest, indien dit wel zou zijn meegewogen. Volgens de belanghebbenden[belanghebbende 3] (de zus van verzoekster [verzoeker 1]) en haar echtgenoot [belanghebbende 2] is thans geen sprake van een melkveebedrijf aldaar en was ook op de peildatum voor de herverkaveling (1 oktober 2011) geen sprake van een melkveebedrijf. Dit is door verzoekers erkend. Zij stellen echter dat zij per 1 april 2015 het bedrijf als zodanig willen gaan exploiteren en dat zij beschikken over de benodigde vergunningen. Wat er zij van dit alles, uit de verslaglegging van de behandeling van de zienswijzen van verzoekers blijkt dat de bestuurscommissie net als verzoekers ervan is uitgegaan dat sprake is van een melkveehouderij. Dat betekent echter niet dat verweerder verplicht was ten minste 70% van de grond te concentreren bij de bedrijfsgebouwen. Blijkens de door verweerder geformuleerde uitgangspunten, is slechts sprake van een streven. Of daaraan kan worden voldaan is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de rechten en belangen van derden. Het is niet aan de rechtbank om al deze factoren opnieuw te wegen. De rechtbank dient met name te beoordelen of de toedeling de vergelijking met de inbreng kan doorstaan.
De concentratie van gronden bij de bedrijfskavel
2.4.
Verzoekers voeren het volgende aan. De ingebrachte percelen aan de overzijde van de [adres 2] hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.23.65 ha. Door de toedeling van alleen kavel 005045 wordt de oppervlakte die voor het vee bereikbaar is vanaf de bedrijfskavel verkleind. Deze kavel is slechts bereikbaar via een duiker in de waterloop. Als deze kavel wordt gerekend tot de bedrijfskavel, dienen ook de ingebrachte kavels aan de overzijde van de [adres 2] tot de bedrijfskavel te worden gerekend. Deze percelen zijn makkelijk voor het vee bereikbaar. Er is dus sprake van verkleining van de bedrijfskavel. Voor melkveebedrijven dient juist te worden gestreefd naar zoveel mogelijk grond aansluitend aan de bedrijfsgebouwen. De toedeling is dus lijnrecht in strijd met dit uitgangspunt, aldus verzoekers.
2.5.
De rechtbank deelt niet het standpunt van verzoekers dat de ingebrachte kavels aan de overzijde van de [adres 2] tot de bedrijfskavel moeten worden gerekend. Op grond van artikel 1 van het Besluit herverkaveling reconstructie concentratiegebieden, aan te halen als Besluit inrichting landelijk gebied (BILG) is de bedrijfskavel een kavel met een gebouw of een complex van gebouwen, dienende voor de uitoefening van een landbouwbedrijf. De aan de overzijde van de [adres 2] gelegen kavels worden van de bedrijfskavel gescheiden door de [adres 2] en zijn niet zelfstandig voor vee te bereiken. Kavel 005045 wordt slechts van de bedrijfskavel gescheiden door een waterloop en is via de duiker over eigen grond bereikbaar. Het vee kan die kavel aldus wel zelfstandig bereiken. De huidige bedrijfskavel heeft een oppervlakte van 1.74.70 ha. Doordat kavel 005045 met een oppervlakte van 1.80.65 ha wordt aangelegd, is sprake van een aanzienlijke uitbreiding van het bedrijfscomplex. In dat opzicht is sprake van een verbetering van de toedeling ten opzichte van de inbreng. Dit onderdeel van het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Afstand veldkavel ten opzichte van bedrijfskavel
2.6.
Verzoekers hebben bezwaar tegen het feit dat de toegedeelde veldkavel op grotere afstand ligt van de bedrijfskavel dan de ingebrachte veldkavels, die allemaal op kortere afstand van de bedrijfskavel liggen.
2.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 15 lid 1 BILG dient de toedeling van de kavels zodanig plaats te vinden dat een doelmatig gebruik wordt bevorderd. Blijkens de nota van toelichting op de BILG heeft een zo groot mogelijke concentratie van kavels voorrang boven afstandsverkorting. Door de toedeling van één grote veldkavel is hieraan voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan de toedeling op dit punt de vergelijking met de inbreng doorstaan. Dit onderdeel van het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Kwaliteit veldkavel
2.8.
Verzoekers stellen dat aan kavel 006058 ten onrechte ruilklasse 2 is toegekend. Verder bevindt zich aan de achterzijde van de kavel een houtwal. In de inbreng bevindt zich geen houtwal. Ook liggen in de kavel onbruikbare beregeningsleidingen, die de waarde van het perceel verminderen en in de toekomst milieuschade geven, aldus verzoekers.
2.9.
Verweerder voert aan dat uit het bodemkundig rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het beroep van verzoekers (bijlage 11 bij het verweerschrift) blijkt, dat een deel van de kavel terecht als ruilklasse 2 is gekwalificeerd. Het gedeelte waar voorheen een kas heeft gestaan is ten onrechte als ruilklasse 3 gekwalificeerd in plaats van ruilklasse 4. Uit bijlage 12 bij het verweerschrift, de berekening van de gemiddelde ruilklasse van de inbreng en de gemiddelde ruilklasse van de toedeling, blijkt dat ook na aanpassing van de ruilklasse ter plaatse van de kas, per saldo sprake is van een verschil van minder dan 1 ruilklasse, aldus verweerder.
2.10.
De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 52, lid 3 Wet inrichting landelijk gebied (WILG) is bepaald dat aan iedere eigenaar grond wordt toegedeeld van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als door hem is ingebracht. Omtrent de uitvoering daarvan worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. De gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming worden ingevolge artikel 15 van de Regeling inrichting landelijk gebied (RILG) bepaald. Met in achtneming van de artikelen 16 tot en met 20 RILG wordt de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming bepaald en op de ruilklassenkaart vermeld. Bij besluit van 14 februari 2012 heeft verweerder deze ruilklassenkaart vastgesteld. Eerder al, op 15 februari 2011, heeft verweerder op grond van artikel 4 BILG uitgangspunten voor de herverkaveling vastgesteld. In deze uitgangspunten heeft zij onder 5 beslissingen genomen met betrekking tot enkele wettelijke bepalingen. Met betrekking tot artikel 52, lid 1 en 3 WILG en artikel 19 BILG heeft verweerder bepaald dat sprake is van grond van een andere hoedanigheid of gebruiksbestemming, indien tussen inbreng en toedeling per saldo een verschil (verslechtering) van meer dan 1 ruilklasse sprake is. Met andere woorden is geen sprake van grond van een andere hoedanigheid of gebruiksbestemming indien het verschil tussen inbreng en toedeling per saldo kleiner is dan 1 ruilklasse. De rechtbank constateert dat blijkens de door verweerder als bijlage 12 overgelegde berekening, die door verzoekers niet is betwist, de inbreng een gemiddelde ruilklasse heeft van 2,9, terwijl de toedeling een gemiddelde ruilklasse heeft van 3,1. Het verschil in ruilklasse bedraagt derhalve per saldo 0,3, zodat is voldaan aan de voorwaarde in artikel 52, lid 3 WILG. Het geconstateerde kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling kan bij de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) ter sprake worden gebracht, maar vormt geen grond voor wijziging van het ruilplan.
2.11.
Voor wat betreft de op de kavel aanwezige houtwal geldt dat ingevolge artikel 18 RILG met een dergelijk element geen rekening wordt gehouden bij de bepaling van de gelijke hoedanigheid van de gronden. Eventuele schade als gevolg van de houtwal kan ook bij de LGR ter sprake worden gebracht, maar vormt evenmin grond voor wijziging van het ruilplan.
2.12.
Verweerder voert voorts aan dat er in kavel 006058 is geboord, om te onderzoeken of er leidingen aanwezig zijn, zoals verzoekers stellen. Er zijn bij die boringen geen leidingen aangetroffen. Dat wil niet zeggen dat er geen leidingen aanwezig zijn. Mocht alsnog blijken dat er wel leidingen aanwezig zijn, dienen verzoekers dit te melden aan verweerder. Verweerder heeft toegezegd alsdan een oplossing te zullen zoeken.
2.13.
Gelet op een en ander zal ook dit onderdeel van het beroep ongegrond worden verklaard.
2.14.
Nu het beroep in zijn geheel ongegrond is, bestaat er geen aanleiding om verweerder te gelasten het ruilplan te wijzigen zoals door verzoekers voorgesteld.
2.15.
De rechtbank ziet in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren op na te melden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het beroep ongegrond,
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.