ECLI:NL:RBOBR:2014:3849

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
01/845260-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na diefstal met braak

Op 18 juli 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met braak. De verdachte, geboren in 1969 en preventief gedetineerd in Vught, werd beschuldigd van het stelen van een Apple IMac computer uit een kunstgalerij in 's-Hertogenbosch. De tenlastelegging betrof een diefstal gepleegd in de nacht van 18 op 19 november 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot het pand heeft verschaft door middel van braak en dat hij de diefstal heeft bekend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de ISD-maatregel op te leggen, gegrond verklaard. De verdachte had een aanzienlijk strafblad en was eerder veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank overwoog dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de recidive van de verdachte te voorkomen en de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en bepaalde dat er een tussentijdse beoordeling zou plaatsvinden. Tevens werden twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen, omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging in het licht van de op te leggen ISD-maatregel niet wenselijk achtte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845260-14
Parketnummer vorderingen: 01/845105-13 en 20/003112-12
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
preventief gedetineerd te Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2013 tot en met 19 november 2013
te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een (bedrijfs)pand gelegen aan [adres] heeft weggenomen een computer (Apple IMac), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845105-13 is ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 2 juni 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter Oost-Brabant te 's-Hertogenbosch d.d. 22 juli 2013.
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 20/003112-12 is ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 5 juni 2013. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 20 juni 2013.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding en de vorderingen tenuitvoerlegging geldig zijn.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde en de vorderingen kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 19 november 2013 werd door [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met braak uit zijn kunstgalerij / ontwerpbureau, gelegen aan [adres] te
[gemeente]. Aangever verklaarde dat hij op maandag 18 november 2013 omstreeks 21.00 uur de zaak in onbeschadigde toestand verlaten had en dat hij op 19 november 2013 omstreeks 08.00 uur ontdekte dat aan de zijkant van het pand de ruit was ingeslagen, dat er was ingebroken en dat zijn Apple Imac computer was weggenomen.
In het bedrijf werden tijdens forensisch onderzoek op de eerste verdieping bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen werden bemonsterd en veiliggesteld. Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek het op de plaats delict veilig gestelde dna te matchen met het dna van de verdachte [verdachte].
Op 11 april 2014 is verdachte buiten heterdaad aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Referte ten aanzien van de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Verdachte bekent – ook ter terechtzitting van de rechtbank – de tenlastegelegde diefstal op 19 november 2013 te hebben gepleegd. Gelet op artikel 359, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen nu verdachte het tenlastegelegde heeft bekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aangifte van [slachtoffer] (p. 21-23) en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie (p. 16-17) en de rechtbank, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 19 november 2013 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan [adres] heeft weggenomen een computer (Apple IMac), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
-Primair: gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport is opnieuw plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (de ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar noodzakelijk, zonder aftrek van voorarrest.
Afwijzing van beide vorderingen tenuitvoerlegging.
-Subsidiair: referte voor wat betreft de strafmodaliteit en volledige tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijk opgelegde straffen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair betoogd dat – kort gezegd – de rechtbank niet de ISD-maatregel kan opleggen aan verdachte omdat de vordering van het openbaar ministerie tot het opleggen van die maatregel in strijd is met de toepasselijke Richtlijnen. Verdachte kan op grond van de in de Richtlijn met nummer 2009R004 gegeven definitie niet als een ‘zeer actieve veelpleger’ worden aangemerkt. Deze Richtlijn is op 1 januari 2014 vervangen door de Richtlijn met nummer 2013R017. Gelet op de datum van tenlastegelegde feit, 18 november 2013, is de oude Richtlijn op de zaak van verdachte van toepassing. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzet zich bovendien tegen toepassing van de nieuwe Richtlijn. Nu geen ISD-maatregel kan worden opgelegd, zou moeten worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, aldus de verdedigingDe vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845105-13 moet worden afgewezen en met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20/003112-12 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Meer subsidiair, voor het geval de rechtbank wel tot oplegging van de ISD-maatregel komt, dan bepleit de verdediging de oplegging van die maatregel voor ten hoogste één jaar.
Uiterst subsidiair verzoekt de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen na te gaan of er van verdachte meer dan tien processen-verbaal zijn opgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van een passende afdoening heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, te weten diefstal met braak. Verdachte heeft daarbij niet alleen een computer (Apple IMac) weggenomen, maar hij heeft ook schade toegebracht aan het bedrijfspand waar hij heeft ingebroken. Door dit brutale en ergerlijke feit is financiële schade ontstaan voor de gedupeerden.
De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Immers, naast de materiële schade en de overlast die een inbraak voor de benadeelde met zich brengt, versterkt een inbraak de gevoelens van angst en onveiligheid bij de benadeelde en bij anderen. Verdachte heeft zich om dit alles kennelijk niet bekommerd. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans goederen.
Uit het 32 pagina’s tellend strafblad van verdachte blijkt dat hij veelvuldig voor vermogens- delicten is veroordeeld en ten tijde van het bewezen verklaarde feit tevens in twee proeftijden liep. Verdachte is onder meer in 2007 veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Deze veroordelingen hebben niet het gewenste effect bereikt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het veelplegersdocument van politie Oost-Brabant d.d. 26 maart 2014. Hieruit blijkt het volgende.
Aan verdachte is op 27 juni 2012 de status als geprioriteerde veelpleger bekend gemaakt.
Binnen het werkgebied van politie Oost-Brabant zijn tijdens een periodiek justitieel casusoverleg, waaraan vertegenwoordigers van politie Oost-Brabant, het openbaar ministerie, reclassering Nederland /Novadic Kentron, justitiële verslavingszorg en justitieel casemanagement deelnemen, afspraken zijn gemaakt over de aanpak van de individuele veelpleger welke aansluiten bij de beleidsprioriteiten die zijn vastgesteld door het openbaar ministerie te ’s-Hertogenbosch in samenspraak met de netwerkpartners. Doelstelling van deze afspraken is het terugdringen van het aantal als veelpleger aangemerkte personen en het verminderen van de door deze veelplegers gepleegde delicten.
Tijdens de laatste detentie van verdachte van vier maanden in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught is een behandel/zorgplan opgesteld door de behandelcoördinator en de psychiater. Uit dit behandel/zorgplan komt onder andere de diagnose: psychotische stoornis NAO en afhankelijkheid van cocaïne en heroïne.
Door de partners van het casusoverleg veelplegers werd op 4 maart 2014 met betrekking tot verdachte het advies uitgebracht bij een volgende gelegenheid de ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron d.d. 2 juni 2014 betreffende verdachte. De reclassering heeft in haar advies (opnieuw) oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd. De reclassering rapporteert onder meer dat zij van mening is dat extra inzet nodig is om verdachte te motiveren tot deelname aan interventies en/of behandeling, omdat verdachte niet is geneigd naar zichzelf te kijken of een eigen aandeel in het verloop van zijn leven onder ogen te zien. Het vergroten van de motivatie is een belangrijk onderdeel van het traject binnen de ISD-maatregel. Daarnaast adviseert de reclassering binnen de ISD-maatregel een onderzoek plaats te laten vinden naar de mogelijkheden van verdachte voor klinische opname binnen een forensische setting. Dit gezien de verslavings- en psychiatrische problematiek en mogelijk daaraan gerelateerde delictpleging van verdachte. Volgens de reclassering zijn er geen contra-indicaties voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank ziet zich mede naar aanleiding van het zijdens verdachte gevoerde verweer voor de vraag gesteld of de ISD-maatregel, hoewel wellicht wenselijk, ook juridisch gezien thans aan verdachte kan worden opgelegd. Zij overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechter die de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel oplegt, in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder zal hij met zoveel woorden tot uitdrukking dienen te brengen dat de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid onder 2° en 3° zijn vervuld.
Het door verdachte gepleegde strafbare feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit, ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Het bewezen verklaarde feit is ook begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op voormeld reclasseringsadvies, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, waartoe wordt verwezen naar het feit dat verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en de frequente oplegging van vrijheidsstraffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt. Aldus is voldaan aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden.
Voorts moet worden vooropgesteld dat ingevolge artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de rechter de ISD-maatregel slechts kan opleggen op vordering van het openbaar ministerie. In welke gevallen het openbaar ministerie de ISD-maatregel kan vorderen wordt met ingang van 1 januari 2014 beheerst door de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) (2013R017) Stcrt. 2013, 35061; hierna: de Richtlijn).
Deze Richtlijn is een aanwijzing als bedoeld in artikel 130, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). De Richtlijn moet worden beschouwd als 'recht' in de zin van artikel 79 van de Wet RO. De Richtlijn bevat immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakt regels omtrent de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het openbaar ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. Gelet daarop, alsmede op de strikte afgrenzing die de Richtlijn aanbrengt ten aanzien van de gevallen waarin plaats is voor het vorderen van de ISD-maatregel, staan beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg dat de rechter, die vaststelt dat een dergelijke vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn, niettemin de ISD-maatregel oplegt. Dat betekent dat de rechtbank zal dienen te toetsen of de vordering van het openbaar ministerie in deze zaak in overeenstemming is met de Richtlijn.
In artikel 3.1.2 van de Richtlijn wordt tot uitgangspunt genomen dat de ISD-maatregel alleen kan worden gevorderd door het openbaar ministerie bij stelselmatige daders. In artikel 2, aanhef en onder c, wordt een definitie gegeven van het begrip ‘stelselmatige dader’, te weten een persoon die op grond van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking komt voor een ISD-maatregel en die bovendien valt onder de definitie van een ‘zeer actieve veelpleger’. Onder b wordt vervolgens de ‘zeer actieve veelpleger’ gedefinieerd, te weten een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijf-feiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf-feit.
Dat verdachte voldoet aan de definitie van ‘zeer actieve veelpleger’ blijkt rechtstreeks uit het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 mei 2014. De rechtbank benadrukt daarbij dat volgens de Richtlijn bepalend is het aantal misdrijffeiten waarvoor een proces-verbaal is opgemaakt dat is ingestuurd aan het openbaar ministerie en dat slechts zaken die door het openbaar ministerie zijn afgedaan met een technisch sepot en feiten waarvoor de betrokkene is vrijgesproken van deze categorie zijn uitgezonderd. Dat betekent dat de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot oplegging van de ISD-maatregel in overeenstemming is met de Richtlijn.
De raadsman heeft betoogd dat te dezen niet de hiervoor bedoelde Richtlijn van toepassing is, maar de ten tijde van de pleegdatum van het tenlastegelegde feit geldende Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (w.o. vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders) (2009R004) (Stcrt. 2009, 10579) aangezien deze als voor de verdachte meest gunstige richtlijn in de zin van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt. De rechtbank volgt de verdediging niet in dat betoog. In de eerste plaats niet omdat een wijziging van de te dezen toepasselijke richtlijnen niet wordt beheerst door artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals dat voorschrift in inmiddels bestendige jurisprudentie wordt uitgelegd. In de tweede plaats faalt het betoog van de raadsman, omdat in de meest recente Richtlijn wat betreft het overgangsrecht wordt bepaald dat de Richtlijn van toepassing is op gevallen waarin de vervolging van misdrijven gepleegd door meerderjarige stelselmatige daders op of na 1 januari 2014 plaatsvind en dus – gelet op de aanhouding van verdachte op 11 april 2014, het bevel tot voorlopige hechtenis van 14 april 2014 en de dagvaarding van verdachte van 28 mei 2014 – ook op de zaak van verdachte. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat verdachte ook onder de definitie van zeer actieve veelpleger valt zoals die definitie in de oude Richtlijn is geformuleerd. Het verweer wordt dan ook verworpen. Bij gebreke van enige aldus gebleken noodzaak om te onderzoeken of sprake is van meer dan tien processen-verbaal – de rechtbank stelt dat immers hierboven vast – wordt het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die formeel aan toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel in de weg staan.
De rechtbank ziet zich, gelet op de strekking van het opleggen van een ISD-maatregel, te weten de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, vervolgens voor de vraag gesteld of het ook zinvol is om aan verdachte voor een tweede maal een ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op voormeld veelplegersdocument en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat het opnieuw opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Oplegging van de ISD-maatregel is de meest geëigende mogelijkheid om verdachte van het plegen van vermogensdelicten te weerhouden en te proberen verandering in de situatie van verdachte te brengen. Of deze keer wel succes zal worden bereikt hangt voor een belangrijk deel af van de opstelling en motivatie van verdachte om tot verandering te komen. In elk geval kan verdachte gedurende de termijn van de ISD-maatregel niet voor maatschappelijke overlast zorgen.
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel, niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
In de duur van de op te leggen maatregel ziet de rechtbank evenwel aanleiding om te bepalen dat een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel wenselijk of noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de raadsman ter terechtzitting naar voren gebrachte alternatief (dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van één jaar) onvoldoende om verdachtes problematiek het hoofd te bieden. Uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies van Novadic-Kentron blijkt dat de problematiek van verdachte omvangrijk en hardnekkig is. Het daartoe door de raadsman gedane verzoek wijst de rechtbank dan ook af.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de rechtbank de tenuitvoerlegging in het licht van de op te leggen ISD-maatregel niet wenselijk acht.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende maatregel.
- Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
- Beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie uiterlijk negen maanden na aanvang van de
tenuitvoerlegging van de maatregel, op de voet van artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank bericht over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.
Beslissing na voorwaardelijke veroordelingen.
- Afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01/845105-13.
- Afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 20/003112-12.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 18 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtelijke Opsporing ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL21XO-2013120375.