In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juli 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 2009 ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor seksueel binnendringen van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. De officier van justitie had op 12 mei 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, welke vordering op 4 juli 2014 ter openbare terechtzitting werd behandeld. Tijdens deze zitting waren de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman mr. P.H.P. van Vugt, de deskundige mw. A.A. Goldhoorn van de kliniek, en de officier van justitie aanwezig.
In het dossier bevonden zich onder andere het verlengingsadvies van de kliniek, waarin werd gesteld dat de terbeschikkinggestelde sinds september 2013 onbegeleid verlof ondernam en sinds april 2014 in de transmurale behandelingsfase verbleef. De deskundigen gaven aan dat het risico van terugval in seksueel gewelddadig gedrag als laag werd ingeschat, maar dat bij voortijdige beëindiging van de terbeschikkingstelling een matig risico op herhaling bestond. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling eiste, en dat de reclassering betrokken moest worden bij het resocialisatietraject.
De rechtbank besloot de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en bepaalde dat de reclassering tijdig voor de volgende verlengingszitting moest onderzoeken of en onder welke voorwaarden voorwaardelijke beëindiging van de verpleging mogelijk was. De beslissing werd genomen door de rechters mr. T. van de Woestijne, mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.P.J. Scheele, in tegenwoordigheid van griffier M.P.M. van Goethem. Mr. Van de Woestijne was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen.