Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 april 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2013.
2.De feiten
“[project]”het volgende bericht aan [gedaagden]:
- een cap op de stichtingskosten van 10.500.000;
- stelpost W-installatie van 200 euro/m2 en de ambitie om deze zo ver mogelijk te reduceren zonder grote concessies te doen aan kwaliteit of waarde van het pand;
- een verdere “stofkam-exercitie” om te kijken waar we nog meer kunnen besparen door intelligent zuinig te zijn;
- uitgangspunt 90% bancaire financiering en de rest tegen marktconforme condities met risico-opslag door [eiseres] beschikbaar te stellen;
- [naam 5] van RABO wist ons te vertellen dat hij inderdaad wel mogelijkheden ziet voor 90%-financiering met een nader te bespreken looptijd. Hij voegde daar aan toe dat hij wel wat comfort zoekt in de nieuw op te richten BV die het pand koopt, hetgeen waarschijnlijk neerkomt op een soort eigen vermogen/achterstelling van het deel dat [eiseres] doet;
- een bijdrage van [eiseres] van 50K in de lichtreclame;
- alarminstallatie in de bouw inbegrepen;
- programma van eisen cq gedetailleerde omschrijving van het gebouw op zeer korte termijn samen verder uit te werken;
- concrete bieding op de grond onder voorbehoud van onvoorziene tegenvallers/problemen ten aanzien van de zendmast van KPN of de nabijheid van de snelweg.
“voorzieningen/afwerkings-niveau van de kantoorruimte”op pagina 2 een
“alarminstallatie”is toegevoegd en dat onderaan de brief het volgende staat:
- Stelpost W-installatie van € 200,00 per m² kantoor en de ambitie om deze zo ver mogelijk te reduceren zonder grote concessies te doen aan de kwaliteit of de waarde van het pand
- Een verdere ‘stofkam-exercitie’ om te kijken waar er nog meer bespaard zou kunnen worden
- Indien nodig zal [eiseres] € 1.000.000,00 à € 1.500.000,00 ter beschikking stellen gedurende maximaal 3 jaar tegen een markconforme rente en condities met een risico opslag
- Een bijdrage van [eiseres] van € 50.000,00 voor de lichtreclame”
“akte van levering onder ontbindende voorwaarden”staat onder meer het volgende:
“aangepast concept van de ontwikkelingsovereenkomst”aan [naam 4] toegezonden (productie 15 bij dagvaarding). Bij e-mails van 15 en 18 februari 2011 heeft [naam 4] gereageerd op dit concept (productie 5 bij CvA). In eerstgenoemde mail verzoekt [naam 4] om de hoofdcomponenten van de bouw nader te benoemen en de (prijs)consequenties daarvan door te spreken en in laatstgenoemde mail verzoekt [naam 4] onder meer:
“begroting toevoegen, stofkamexercitie opnemen en vergunningen/termijnen benoemen”.
“alle wijzigingen waarover we afspraken hebben gemaakt tijdens onze bespreking wel degelijk [zijn] doorgevoerd”.
“schriftelijk de onjuiste stelling terug te nemen (…) inhoudende dat uw cliënte niet meer gebonden zou zijn aan de in de overeenkomst van 9 februari 2010 neergelegde ontwikkelprijs en dat deze prijs substantieel zou dienen te worden verlaagd wegens een vermeend gekozen ander/goedkoper ontwerp, bij gebreke waarvan cliënte uw cliënte in rechte zal betrekken”(productie 31 bij CvA).
3.Het geschil
primair,
subsidiair,
meer subsidiair meer meer subsidiairen
meer meer meer subsidiair) telkens ook hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. om aan [eiseres] te voldoen € 6.546,-- aan buitengerechtelijke kosten, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten.
4.De beoordeling
€ 10.500.000,-- betreft een maximumprijs omdat partijen gezamenlijk op zoek zouden gaan naar besparingen. In de leveringsakte van 18 juni 2010 staat dat koper ([gedaagde 2]) enkel
“voornemens is ter zake nadere sloop- en aannemingsovereenkomsten te sluiten met [eiseres]”, met bijkomende ontbindende voorwaarden. Uit die ontbindende voorwaarden blijkt wat de bedoeling van partijen is geweest. Partijen zouden proberen om vóór 1 januari 2011 een gedetailleerde en voor beiden aanvaardbare overeenkomst te sluiten, waarvoor de overeenkomst van 9 februari 2010 de esprit en intenties van partijen weergeeft, en waarbij nog nadere overeenstemming moet worden bereikt over een groot aantal zaken, onder meer begroting en het technisch en praktisch programma van eisen. Daaruit blijkt ook duidelijk dat de prijs geenszins vast staat. Dit brengt mee dat indien partijen geen overeenstemming bereiken, de koper na 31 december 2012 is ontslagen van zijn bouwverplichting. Bovendien was de brief van 9 februari 2010 gebaseerd op de schets van [naam 7], terwijl eerst daarna is overgestapt naar het goedkopere ontwerp van [naam 6]. De intentie van dit eenvoudiger ontwerp was dat hiermee een aanzienlijke kostenreductie zou kunnen worden gerealiseerd. Nu partijen uiteindelijk geen overeenstemming hebben bereikt, was [gedaagden] c.s. bevoegd om de onderhandelingen op 20 juli 2011 af te breken, aldus [gedaagden] c.s.
“een voorstel”gedaan voor
”een nieuw op maat te ontwikkelen bedrijfsgebouw”waarin de kenmerken van dit gebouw in grote lijnen is weergegeven en een prijs is genoemd van € 10.500.000,--. In deze brief staat ook:
“Deze aanbieding zal na acceptatie worden uitgewerkt in een overeenkomst waarin alle overige relevante aspecten worden vastgelegd”.
“afspraken”worden
“bevestigd”van een kort daarvoor gevoerd overleg tussen partijen. Tot deze
“afspraken”behoort ook dat voor de W-installatie een stelpost van
€ 200,-- per m² geldt, waarbij partijen “
gezamenlijk (…) een goedkoper alternatief [zullen] zoeken”, waarbij de “
minderkosten worden verrekend”en dat partijen
“gezamenlijk [met de aannemer] diverse onderdelen met de ‘stofkam’ [zullen] bekijken”, waarbij bezuinigingen zullen worden verrekend
.
een cap op de stichtingskosten van 10.500.000”, “de ambitie om de stelpost voor de W-installatie zo ver mogelijk te reduceren”(met behoud van kwaliteit) en
“een verdere “stofkam-exercitie” om te kijken waar we nog meer kunnen besparen door intelligent zuinig te zijn”.
”de ambitie om deze zo ver mogelijk te reduceren”en een
“stofkam-exercitie om te kijken waar er nog meer bespaard zou kunnen worden”. Ook in deze brief staat opnieuw vermeld:
“Deze aanbieding zal na acceptatie worden uitgewerkt in een overeenkomst waarin alle overige relevante aspecten worden vastgelegd”.
”ter zake nadere sloop- en aanneemovereenkomsten te sluiten met verkoper”(artikel 1) en als ontbindende voorwaarde (artikel 11) dat partijen voor 1 januari 2011 er niet in slagen “
een gedetailleerde en voor beiden aanvaardbare ontwikkelings-/aannemingsovereenkomst te ondertekenen”waarvan onder meer deel zal uitmaken
“tijdspad, facturatieschema’s, technisch en practisch programma van eisen alsook de uiteindelijke begroting”.
“een cap op de stichtingskosten van 10.500.000”. Voorts zijn in diezelfde verklaring uitgangspunten genoemd om (i) de stelpost voor de W-installatie zo ver mogelijk te reduceren (met behoud van kwaliteit) en (ii) een verdere
“stofkam-exercitie”om aanvullende besparingen te realiseren. Hieruit blijkt dat [gedaagden] c.s. heeft bedoeld dat voornoemd bedrag een maximumbedrag betreft voor de realisatie van het kantoorgebouw. Nu deze uitgangspunten ook zijn neergelegd in zowel de e-mail van [eiseres] van 1 februari 2010 als de door haar opgestelde brief van 9 februari 2010, diende [eiseres] dan ook redelijkerwijs te begrijpen dat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over een vaste ontwikkelprijs. Dit geldt te meer nu in de leveringsakte van 18 juni 2010 als onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraken is vermeld dat partijen nog nadere overeenstemming dienen te bereiken over een nog te sluiten overeenkomst, waar ook
“de uiteindelijke begroting”deel van zal uitmaken, zonder dat verwezen wordt naar het eerdergenoemde bedrag van € 10.500.000,--. Bovendien geldt dat [gedaagden] c.s. – nadat bijna een half jaar na deze levering [eiseres] een technische omschrijving en een conceptovereenkomst had toegezonden – kort daarop per e-mail van 14 december 2010 aan [eiseres] heeft laten weten dat zij in voornoemde stukken de intentie mist om besparingen te realiseren op het begrote totaalbedrag. Anders dan [eiseres] stelt (dagvaarding, 30 en 64) heeft [gedaagden] c.s. dus niet eerst op 30 maart 2011
“plotsklaps”en als
“donderslag bij heldere hemel”de ontwikkelprijs ter discussie gesteld. [eiseres] heeft echter sindsdien en tot op heden in de onderhavige procedure haar standpunt gehandhaafd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door haar genoemde vaste ontwikkelprijs van € 10.500.000,-- (waarover zij overigens ook niet meer wenst te onderhandelen).
“om de eventueel nog openstaande punten in overeenstemming met wat reeds was overeengekomen tot volkomenheid te brengen”(dagvaarding, 86) te worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat de overige stellingen die [eiseres] aan haar primaire en subsidiaire vorderingen ten grondslag heeft gelegd, evenals de verweren van [gedaagden] c.s. daartegen, geen beoordeling meer behoeven.
“stofkam-exercitie”. Echter, [eiseres] heeft zich tijdens de onderhandelingen weliswaar bereid getoond om over diverse onderdelen van de overeenkomst te onderhandelen, maar ten aanzien van de prijs heeft zij zich telkens op het standpunt gesteld dat partijen reeds op 9 februari 2010 overeenstemming hadden bereikt over een in beginsel vaste ontwikkelprijs. Niet gebleken is dat [eiseres] op enig moment concrete bereidheid heeft getoond om bijvoorbeeld via aanpassing van (onderdelen van) het ontwerp de door [gedaagden] c.s. gewenste besparingen op de maximumprijs te realiseren. Door deze onwrikbare houding ten aanzien van de totale ontwikkelprijs/aanneemsom aan te nemen en daaraan tot op heden vast te houden, heeft [eiseres] het in feite aan zichzelf te wijten dat de onderhandelingen niet tot enigerlei overeenkomst hebben geleid. Daar komt bij dat partijen ook over andere als niet ondergeschikt aan te merken onderdelen van de overeenkomst uiteindelijk geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, zoals aansprakelijkheid, garanties en de wijze waarop en de voorwaarden waaronder [eiseres] voor de financiering
“een bedrag van € 1.000.000,00 à € 1.500.000,00 ter beschikking [zou] stellen”. Onder deze omstandigheden stond het [gedaagden] c.s. vrij om op 20 juli 2011 de onderhandelingen af te breken. Van gerechtvaardigd vertrouwen van [eiseres] in de totstandkoming van de overeenkomst kon op dat moment geen sprake zijn. Overigens verdient hierbij nog opmerking dat [gedaagden] c.s. vanaf december 2011 de onderhandelingen met [eiseres] weer heeft hervat, maar tot op heden zonder dat alsnog een overeenkomst tot stand is gekomen.
“het beste van twee werelden”bereiken (dagvaarding, 75). Uit de door beide partijen ondertekende brief van
9 februari 2010 en hetgeen partijen blijkens de leveringsakte van 18 juni 2010 nadien zijn overeengekomen, blijkt dat partijen uitdrukkelijk ervoor hebben gekozen om het perceel reeds te leveren aan [gedaagde 2] (en later [gedaagde 3]), zonder dat op dat moment zekerheid bestond dat partijen wilsovereenstemming zouden bereiken ten aanzien van een definitieve ontwikkelings-/aannemingsovereenkomst. Uit de in artikel 11 van de leveringsakte ontbindende voorwaarden volgt dat partijen de mogelijkheid onder ogen hebben gezien dat zij alsnog geen overeenstemming zouden bereiken over de ontwikkelings-/aannemingsovereenkomst, in welk geval het koper vrijstond om een beroep te doen op de ontbindende voorwaarde en het perceel terug te leveren aan [eiseres], maar ook om bij het uitblijven van wilsovereenstemming daarvan af te zien en het perceel te behouden. Hierbij is ook van belang dat niet gebleken is dat [gedaagden] c.s. zich tijdens de onderhandelingen onredelijk heeft opgesteld, dan wel deze niet te goeder trouw zou hebben gevoerd. Aldus is deze door [eiseres] ongewenst geachte consequentie – het perceel is geleverd, maar [eiseres] is niet de ontwikkelaar – inherent aan de wijze waarop partijen hun rechtsverhouding vorm hebben gegeven en geen onaanvaardbaar gevolg van het afbreken van de onderhandelingen.
(“personeelsinzet”) van € 150.000,-- zal worden afgewezen nu dit deel van de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd of gespecificeerd. Verder zullen de gevorderde kosten van juridische bijstand van € 27.460,47 worden afgewezen nu deze facturen niet zijn gespecificeerd en vrijwel geheel bij [eiseres] in rekening zijn gebracht door dezelfde advocaat die haar ook heeft bijgestaan in de onderhandelingen met [gedaagden] c.s. die hebben geleid tot de onderhavige procedure. Niet kan worden vastgesteld of deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de onderhandelingen, dan wel ter instructie van de zaak.
€ 3.875,--