ECLI:NL:RBOBR:2014:3699

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
01/865032-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor gewapende overval met geweld en bedreiging

Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval in Eindhoven op 12 september 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een mededader, met geweld en bedreiging met een mes en vuurwapen twee slachtoffers heeft gedwongen tot de afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij de slachtoffers ernstig zijn bedreigd en één van hen zelfs is gestoken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van 54 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die de gevolgen van de overval nog steeds ondervinden. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865032-13
Parketnummer vordering: 20/000004-12
Datum uitspraak: 15 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
geen bekende vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd te: PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 januari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 juli 2014 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Eindhoven, aldaar in een woning (locatie [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van twee, althans een, mobiele telefoon(s) en/of een rijbewijs en/of geld (800 euro) en/of rookwaren, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op dreigende wijze een mes en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of heeft/hebben geroepen dat hij en/of zijn mededader geld wilde(n) hebben en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben gesommeerd zich uit te kleden en/of (vervolgens) met die [slachtoffer 1] in een worsteling is/zijn geraakt en/of hem, [slachtoffer 1], met een mes in het lichaam heeft/hebben gestoken, althans gesneden;
en/of
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Eindhoven, aldaar in een woning (locatie [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een, mobiele telefoon(s) en/of een rijbewijs en/of geld (800 euro) en/of rookwaren, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op dreigende wijze een mes en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of heeft/hebben geroepen dat hij en/of zijn mededader geld wilde(n) hebben en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de grond heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben gesommeerd zich uit te kleden en/of (vervolgens) met die [slachtoffer 1] in een worsteling is/zijn geraakt en/of hem, [slachtoffer 1], met een mes in het lichaam heeft/hebben gestoken, althans gesneden.
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan, staat in de regels
4, 6, 9, 11 en 13‘[slachtoffer 1]’ vermeld in plaats van ‘[slachtoffer 1]’. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20/000004-12 is aangebracht bij vordering van de officier van justitie. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch d.d. 2 juli 2012. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bron.
Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, dossiernummer 2013127234, afgesloten d.d. 12 december 2013, aantal doorgenummerde pagina’s: 288. Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn gemaakt alsmede andere bescheiden.
Inleiding.
In de nacht van 11 op 12 september 2013 vindt rond middernacht een overval plaats in een woning aan [adres 1] in Eindhoven, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door twee personen worden beroofd van geld, mobiele telefoons, sleutels, sigaretten en een rijbewijs. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op dat moment in die woning omdat ze daar drugs willen kopen. Eén van de overvallers heeft een mes en de ander heeft een vuurwapen waarmee wordt gedreigd en er wordt geweld gebruikt. Tijdens een worsteling tussen één van de overvallers en [slachtoffer 1] wordt [slachtoffer 1] geraakt met het mes. Hij loopt een snijwond op in zijn zij waarvoor hij in het ziekenhuis moet worden behandeld.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte één van de twee overvallers was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat zij bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging op basis van de aangiftes, de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en de telefoongegevens.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Meer in het bijzonder stelt zij zich op het standpunt dat de aangiftes en de verklaringen van getuigen onbetrouwbaar zijn. Voorts stelt zij dat er geen positieve herkenning heeft plaatsgevonden door één van de aangevers en dat de mastgegevens niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Ook stelt zij dat van medeplegen geen sprake is omdat er niet is gebleken dat er een bewuste en nauwe samenwerking bestond tussen de twee overvallers.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op woensdag 11 september 2013 omstreeks 23.00 uur was [slachtoffer 1] samen met [slachtoffer 2] in een woning aan de [adres 1] te Eindhoven waar hij wiet wilde kopen. Eerder die avond heeft hij telefonisch contact opgenomen met een meisje genaamd [naam 1], [naam 2] of [naam 3], hij weet haar naam niet meer precies. Hij noemt haar [naam 1]. Zij is een meisje dat hem een week daarvoor haar [telefoonnummer 1] heeft gegeven, omdat zij goedkope drugs kan leveren. [slachtoffer 1] vraagt [naam 1] in het telefoongesprek of hij langs kan komen en zij vertelt hem waar hij precies moet zijn. Aldaar worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] binnengelaten door de huiseigenaar en ze lopen naar de woonkamer waar ook [naam 1] is. Een paar minuten later wordt er op het raam geklopt en komt er een neger de kamer binnenlopen. Deze man is ongeveer 1.80-1.85 meter groot, heeft een pikzwarte huidskleur, kort donker haar, lange donkere/zwarte vingers, een normaal tot atletisch figuur, praat Nederlands met een Antilliaans accent, draagt een zwarte broek, een dikkere zwarte jas tot net op zijn heup en hij heeft een klein mutsje op zijn hoofd. De neger geeft [slachtoffer 1] een henneptop om een testjoint te draaien. Nadat ze de testjoint hebben gerookt, laat [slachtoffer 1] de man € 400,- zien. De man gaat weg om wiet te halen en zegt dat hij over 5 minuten terug is. Na 20 minuten vindt [slachtoffer 1] dat het wel lang duurt, waarna [naam 1] de man een paar keer belt en smst. Als de man (
hierna telkens VE1)na ongeveer 3 kwartier terugkomt met een tasje in zijn hand is [naam 1] in de keuken en gaat de huiseigenaar ook direct naar de keuken en sluit de deur. [slachtoffer 1] is dan samen met [slachtoffer 2] en VE1 in de woonkamer. [slachtoffer 1] ziet dat er 2 seconden later een tweede man (
hierna telkens VE2)met een pistool in zijn rechterhand binnenkomt die zegt dat hij geld wil. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zitten dan nog aan tafel en VE2 blijft “geld, geld” roepen. [slachtoffer 1] ziet dat VE1 een mes uit zijn tasje haalt en daarmee dreigend op hem afloopt en tegen hem ([slachtoffer 1]) zegt dat hij geld wil hebben. [slachtoffer 1] moet op de grond gaan liggen en voelt dat VE1 hem en zijn broek aftast (en naar beneden trekt: p. 105) op zoek naar geld. VE2 trekt [slachtoffer 2] van zijn stoel af en roept dat hij geld wil. Op het moment dat VE1 bij de tafel staat te rommelen in spullen van [slachtoffer 1] trapt hij ([slachtoffer 1]) tegen VE1 aan waardoor deze naar voren valt. [slachtoffer 1] staat vervolgens direct op en ziet dat VE1 op hem afloopt, waarna [slachtoffer 1] de haldeur tegen hem aangooit. [slachtoffer 1] wil het mes afpakken van VE1 en er ontstaat een worsteling waarbij [slachtoffer 1] in zijn zij wordt gestoken. VE1 en VE2 rennen dan de woning uit. [slachtoffer 1] ziet dat VE1 zijn mes in de woonkamer heeft laten vallen en pakt het mes op om zichzelf te verdedigen. Hij ziet dat [naam 1] en de huiseigenaar uit de keuken naar de woonkamer komen en roept dat zij hem genaaid hebben en dat hij geript is. [slachtoffer 1] rent vervolgens de straat op en ziet dat hij gestoken is. Buurtbewoners zorgen ervoor dat de politie komt. Vervolgens wordt hij met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar blijkt dat hij een oppervlakkige steekwond heeft net onder de ribben in zijn linkerzij. De volgende goederen zijn weggenomen: een geldbedrag van € 800,-, een rijbewijs, een mobiele telefoon (Samsung Galaxy) en twee kleine zakjes wiet
(p. 91-96).
[slachtoffer 2] verklaart dat hij op de late avond van 11 september 2013 samen met zijn vriend [slachtoffer 1] in een pand aan de [adres 1] te Eindhoven was met nog 2 personen die hij niet kent als er omstreeks 00.20 uur op het raam wordt geklopt. Iemand maakt de deur open en er komt een man binnen met een donkere huidskleur. Hij is gekleed in een zwarte gewatteerde jas tot op zijn heupen. De man is ongeveer 190 cm lang, maar in ieder geval groter dan 175 cm. Boven op zijn hoofd is hij donker. Deze man (
hierna telkens VE1)belt op enig moment, waarbij hij spreekt in een buitenlandse taal. Daarna komt er plotseling een tweede man de woning binnen (
hierna telkens VE2). Die man heeft een capuchon op zijn hoofd die hij aan de voorzijde van zijn gezicht zo bij elkaar heeft getrokken dat zijn gezicht bijna niet meer zichtbaar is. Deze man heeft een witte jas aan. Als VE1 en VE2 binnenkomen, lopen de onbekende man en de vrouw de kamer uit. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zitten op dat moment nog op de stoelen waar ze bij binnenkomst zijn gaan zitten. [slachtoffer 2] ziet dat VE2 iets van een pistool in zijn hand heeft en VE1 een mes. Hij voelt dat VE2 tegen zijn borst duwt waardoor hij achterover op de grond valt. Hij hoort dat VE2 zegt dat hij zich moet omdraaien en gaat met zijn buik op de grond liggen. [slachtoffer 2] voelt dat VE2 spullen uit de zakken van zijn broek en vest haalt: een gsm, sleutels, sigaretten en een autosleutel. Daarna hoort hij [slachtoffer 1] schreeuwen dat ze weg zijn en dat hij ([slachtoffer 1]) gestoken is. [slachtoffer 2] heeft gezien dat [slachtoffer 1] ook op de grond heeft gelegen, maar als hij schreeuwt staat hij al weer. Nadat ze zijn opgestaan, kijken ze eerst of VE1 en VE2 nog binnen zijn. Als dat niet zo is, gaat [slachtoffer 1] als eerste naar buiten waar [slachtoffer 2] hem hoort roepen dat hij gestoken is en dat er politie en een ambulance moet komen. Even later arriveert de politie.
(p. 123-124)
[getuige 2] heeft verklaard dat op 11 september 2013 ’s avonds in de woning van [getuige 1] aan de [adres 1] in Eindhoven twee jongens zitten. Die jongens vragen of zij iemand weet die wiet verkoopt. [getuige 2] belt vervolgens [naam 4] die tegen haar zegt dat hij wiet heeft en dat hij eraan komt. Even later komt [naam 4] binnen en zegt tegen de jongen die wiet wil kopen dat hij even moetenwachten omdat iemand anders de wiet komt brengen
(p. 271). De jongen die een paar honderd gram wiet wil hebben laat op een gegeven moment € 400,- zien
(p. 273).[naam 4] gaat dan even weg. De jongen die de wiet wil kopen, wordt op een bepaald moment onrustig omdat het nogal lang duurt.
(p. 271)
[getuige 2] heeft [naam 4] diverse malen gebeld om te vragen waar hij blijft.
(p. 281)
Als [naam 4] terugkomt, is [getuige 2] net in de keuken, waar ze hoort dat er van alles gebeurt in de woonkamer. Ze hoort dat er nog iemand bij [naam 4] is, maar die persoon heeft zij zelf niet gezien omdat ze zich van angst in de wc heeft verstopt. Ze hoort dat één van de twee roept: ”op de grond, kleren uit” en dat de jongen die drugs komt kopen heel erg bang klinkt. Ze hoort gillen: “niet doen, niet doen”. Als het rustiger wordt in de woning krijgt ze het idee dat [naam 4] en die andere jongen weg zijn. In de woonkamer ziet ze dat de jongen die drugs wil kopen met een mes staat te zwaaien. (
p. 271).
[getuige 2] denkt dat [getuige 1] de deur heeft opengedaan. [getuige 1] doet de deur normaal gesproken ook altijd open op het moment dat er op het raam geklopt wordt. (
p.276)
Wanneer aan [getuige 2] door verbalisanten een foto van verdachte wordt getoond, herkent zij daarop de persoon die zij [naam 4] noemt: “Als ik in mijn verklaringen over [naam 4] spreek dan is dat de man op de foto. Ik herken hem”
. (p. 276 en foto p. 279)
Het telefoonnummer van [naam 4] staat volgens [getuige 2] in haar telefoon onder de naam ‘[naam 4]’: “De telefoon die ik bij mijn aanhouding bij mij had, is de telefoon die u mij nu toont en daar staat zijn nummer ook onder de naam [naam 4] in. U toont mij nu een lijst van mijn contacten. Ik zie daar de naam [naam 4] bij staan. Dat is de [naam 4] die ik bedoel. Bij zijn naam staat nummer [telefoonnummer 2]”
(p. 281).
[getuige 1] is de hoofdbewoner van de woning aan de [adres 1]. Hij heeft verklaard dat de jongens op de avond van de overval rond half 12 bij hem binnen zijn gekomen. [getuige 2] heeft hem verteld dat deze jongens haar gevraagd hebben of ze iemand kent die wiet voor hen kan regelen. Hij weet dat zij vervolgens aan het bellen is gegaan om een dealer te vinden. De jongens zaten aan tafel te wachten op degene die het spul komt brengen als [naam 4] op een bepaald moment binnenkomt. [getuige 1] kent [naam 4], omdat hij wel eens cocaïne van hem heeft gekocht. [naam 4] gaat zitten en [getuige 1] hoort dat hij met de jongens praat over of het goed spul is en hoe lang het nog zou duren voordat iemand anders het spul komt brengen. De jongens willen één ons wiet kopen en [getuige 1] hoort bedragen van 300 à 400 euro voorbij komen. De jongens roken ook nog een jointje. Na ongeveer een half uur komt er een man binnenstormen met een muts over zijn hoofd en een vuurwapen in zijn hand. [getuige 1] ziet in een flits dat hij met gestrekte arm binnen komt stormen met een vuurwapen in zijn hand of iets wat er op lijkt.
(p. 136)
[naam 4] praat een beetje opschepperig, met een Antilliaanse tongval. Zijn huidskleur is vrij donker, meer donker bruin. Hij is niet licht. De andere persoon heeft lichtkleurige kleding aan. Hij heeft een capuchon op die het grootste gedeelte van zijn gezicht bedekt.Op het moment dat [getuige 1] de tweede man binnen ziet stormen loopt hij snel via de keuken naar buiten en draait de deur op slot.
(p. 137)
[getuige 1] weet vanaf dat moment niet meer wat er zich binnen afspeelt. Hij hoort alleen een hoop geschreeuw van de overvallers en hij hoort ook de twee jongens schreeuwen. De overval duurt nog geen vijf minuten. Als het stil is, gaan hij en [getuige 2] weer naar binnen waar ze de jongens aantreffen. [getuige 1] ziet dat ze bang en in paniek zijn. Eén van de jongens heeft een mes in zijn handen. De jongen die gestoken is, roept uit alle macht “politie, politie”.
(p. 138)
Verbalisant [getuige 3] woont in [adres 1] te Eindhoven en hoort op 12 september 2013 omstreeks 00.15 uur een intens geschreeuw. Hij stapt uit bed en ziet als hij naar buiten kijkt dat er twee personen via de voordeur van de woning aan de [adres 1] te Eindhoven naar buiten komen gerend. Deze twee personen rennen over het trottoir aan de zijde van [adres 1], steken vervolgens de weg schuin over en rennen verder in de richting van de [adres 2] in Eindhoven. Als ze onder een lantaarnpaal door rennen, ziet hij de twee personen goed. Hij ziet dat de persoon die voorop loopt een negroïde man is met een normaal postuur. De man draagt een witte trui met een capuchon. Hij is tussen de 20 en 30 jaar. De man die enkele meters achter de eerste man loopt, is een negroïde man met een normaal postuur, draagt donkere kleding en is tussen de 20 en 30 jaar oud. Op het moment dat hij de mannen uit het oog verliest, loopt hij naar beneden en belt hij 112.
(p. 133)
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op de avond van 11 september 2013 telefonisch contact heeft gehad met [getuige 2] om te vragen of zij drugs voor hem kon regelen. Bij de politie laat hij een belspecificatie
(p. 204)zien waaruit blijkt met wie hij heeft gebeld op
11 en 12 september 2013. Hij wijst daarbij het nummer [telefoonnummer 1] aan als het nummer van [naam 1]
(p. 92).
[getuige 2]’s nummer wordt vervolgens bevraagd en daaruit blijkt dat zij met het nummer
[telefoonnummer 1] op 11 en 12 september 2013 meermalen belt met het telefoonnummer
[telefoonnummer 2]. Op de avond van 11 september 2013 tussen 21.00 uur en 24.00 uur is er
60 keer contact tussen haar (uitgaand) met dit nummer. Voorts blijkt dat steeds na een inkomend gesprek van [slachtoffer 1] ([telefoonnummer 3]) een uitgaand gesprek volgt met het nummer [telefoonnummer 2].
(p. 213-232)
Uit tapgesprekken blijkt dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] ‘[naam 4]’ wordt genoemd.
(p.186-189). Voorts wordt de stem van de persoon die zich in de getapte gesprekken [naam 4] noemt of zo wordt genoemd door een verbalisant herkend als de stem van verdachte
(p. 152)
Verdachte heeft zelf - onder meer ter terechtzitting d.d. 1 juli 2014 - verklaard dat hij inderdaad [naam 4] wordt genoemd. Bovendien wordt bij verdachtes aanhouding een gsm met nummer [telefoonnummer 2] aangetroffen, met de vermelding ‘mi numero’
(p. 17)
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] destijds toebehoorde aan verdachte.
De rechtbank ziet - anders dan de raadsvrouwe - geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], noch aan de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1]. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de aangiftes heel kort na het incident zijn afgelegd en op essentiële onderdelen met elkaar overeenstemmen en elkaar versterken.
Voorts worden de aangiftes ondersteund en versterkt door de hiervoor uitgeschreven verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], die op hun beurt ook weer op essentiële punten met elkaar overeenstemmen.
[getuige 2] verklaart dat [naam 4] de overval heeft gepleegd met een tweede persoon. Zij kent [naam 4], omdat hij haar dealer was. [getuige 2] bevestigt dat de persoon die zij kent als [naam 4] dezelfde persoon is als de persoon op de foto die haar door de politie wordt getoond. [getuige 1] verklaart onder meer dat [naam 4] - hem bekend als dealer - naar zijn huis kwam en één van de daders is van de overval.
Verder overweegt de rechtbank dat de aangiftes en de getuigenverklaringen worden ondersteund door de objectieve bevindingen met betrekking tot de telefooncontacten en door de verklaring van verbalisant [getuige 3] met betrekking tot het signalement van de twee mannen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich sschuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en dat hij dat heeft gedaan tezamen en in vereniging met een ander.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
omstreeks 12 september 2013 te Eindhoven, aldaar in een woning (locatie [adres 1]) tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons en een rijbewijs en geld (800 euro) en rookwaren, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in
vereniging met zijn mededader die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op dreigende wijze een mes en een vuurwapen heeft getoond en voorgehouden en heeft geroepen dat hij en zijn mededader geld wilden hebben en die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de grond
heeft geduwd en heeft gesommeerd zich uit te kleden en (vervolgens) met die [slachtoffer 1] in een worsteling is geraakt en hem, [slachtoffer 1], met een mes in het lichaam heeft gestoken, althans gesneden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal ook hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 54 maanden, met aftrek van de periode dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en de tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 20/000004-12 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden. De in beslag genomen goederen kunnen teruggegeven worden aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Het ging om een ripdeal waarbij verdachte en zijn mededader hebben gedreigd met een mes en een vuurwapen hebben getoond. Verdachte en zijn mededader hebben geweld en bedreiging met geweld daarbij niet geschuwd. Zij hebben de slachtoffers geduwd en/of gedwongen om op de grond te gaan liggen en geld en andere goederen uit hun kleding weggenomen. Bovendien is verdachte op een bepaald moment met één van de slachtoffers in worsteling geraakt, waarbij hij dit slachtoffer ([slachtoffer 1]) met een mes in diens zij heeft geraakt. [slachtoffer 1] heeft als gevolg daarvan een nacht ter observatie in het ziekenhuis doorgebracht.
Een dergelijke diefstal met geweld is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Niet zelden lijden deze slachtoffers vaak langdurig onder de psychische gevolgen van een dergelijke ingrijpende en traumatische gebeurtenis. De schriftelijke verklaringen van de slachtoffers geven ook blijk van de negatieve impact van de overval op hun leven. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld vanwege vermogensdelicten, waaronder met geweld. Verdachte is op 2 juli 2012 nog veroordeeld voor (onder meer) een soortelijk feit, waarvoor hij tot begin augustus 2013 gedetineerd heeft gezeten. Tevens liep hij voor deze veroordeling in een proeftijd. Vastgesteld moet worden dat de eerdere veroordelingen niet het gewenste effect hebben gehad en verdachte er niet van hebben weerhouden om opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de aard, de ernst van het onderhavige strafbare feit en de omstandigheid dat verdachte binnen een maand nadat hij is vrijgekomen na het uitzitten van een aanzienlijke gevangenisstraf voor een soortgelijk feit opnieuw een dergelijk feit pleegt, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.865,-, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair voert de verdediging ten aanzien van de gevorderde materiële schade aan dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering voor zover deze ziet op het weggenomen geldbedrag en de beschadigde kleding, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts verzoekt de verdediging de gevorderde immateriële schade te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding (€ 1.500,-) en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.535,47, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten de materiële schadevergoeding voor zover deze een bedrag van € 1.535,47 te boven gaat. De rechtbank overweegt daartoe dat er een bedrag van € 554,84 is gevorderd voor schade aan kleding, maar dit bedrag is niet nader onderbouwd door middel van aankoopbonnen. De rechtbank acht het desondanks wel aannemelijk dat er als gevolg van het feit schade aan de kleding is ontstaan en schat deze schade in op een bedrag van € 250,-.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.239,-, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de verdediging de gevorderde immateriële schade te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding (€ 900,-) en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 81,14 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten de materiële schadevergoeding voor zover deze een bedrag van € 81,14 te boven gaat. De rechtbank overweegt daartoe dat er een bedrag van € 458,65 is gevorderd voor schade in verband met sleutels. Nu deze sleutels niet in de tenlastelegging zijn opgenomen en dus ook niet de diefstal van deze sleutels bewezen is verklaard, komt de rechtbank tot het oordeel dat deze schade niet in causaal verband staat tot het tenlastegelegde. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit onderdeel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 20/000004-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen.
* Gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrekovereenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

* Maatregel van schadevergoeding van € 3.035,47 subsidiair 40 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.035,47 (zegge: drieduizendvijfendertig euro en zevenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 1.500,00 immateriële schadevergoeding (post 2) en € 1.535,47 materiële schadevergoeding (post 1).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

* Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.035,47 (zegge: drieduizend euro en zevenenveertig eurocent), te weten
€ 1.500,00 immateriële schadevergoeding (post 2) en € 1.535,47 materiële schadevergoeding (post 1). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

* Maatregel van schadevergoeding van € 981,14 subsidiair 19 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]van een bedrag van
€ 981,14(zegge: negenhonderdeenentachtig euro en veertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 900 immateriële schadevergoeding en
€ 81,14 materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

* Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 981,41(zegge: negenhonderdeenentachtig euro en veertien eurocent), te weten € 900,00 immateriële schadevergoeding en € 81,14 materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 6 maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 2 juli 2012, gewezen onder parketnummer 20/0000004-12.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. J. Leyenaar-Holleman en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2014.