ECLI:NL:RBOBR:2014:3691

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
01/855042-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met dodelijke afloop en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van brandstichting en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1999 en woonachtig in Helmond, werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een bedrijfspand op 10 mei 2013, waarbij een persoon om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk brand had gesticht in een leegstaand pand, waarbij levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte had moeten beseffen dat er mensen in het pand aanwezig konden zijn, gezien de omstandigheden waaronder de brandstichting plaatsvond. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 200 dagen, waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uren.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 6 maart 2014 in Eindhoven, waarbij hij samen met een ander een smartphone had weggenomen van een slachtoffer, vergezeld van geweld. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank weegt in haar oordeel de ernst van de feiten mee, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten pas 14 jaar oud was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de initiator was van de brandstichting, maar een uitvoerende rol had. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de gepleegde feiten, zowel voor de slachtoffers als voor de verdachte zelf, en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/855042-13 en 01/855010-14 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats 1] op [1999],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2013 en 30 juni 2014.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 30 juli 2013 en 02 juni 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juni 2014 is gewijzigd is aan verdachte onder parketnummer 01/855042-13 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2013 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement
's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur in perceel [adres 2] meerdere, althans een vuilniszak(ken), in elk geval brandbaar materiaal, in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor twee, althans één, in/op dat perceel verblijvende perso(o)n(en) te duchten was en het feit de dood van één van die in dat perceel verblijvende personen -namelijk [slachtoffer 1]-, ten gevolge heeft gehad;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2013 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in perceel [adres 2] een hoeveelheid brandbaar materiaal, zoals één of meer vuilniszak(ken), met open vuur in aanraking heeft gebracht, ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededader(s) schuld te wijten is geweest, dat die vuilniszak(ken) is/zijn verbrand, in elk geval dat er (in voormeld perceel) brand is ontstaan, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander of anderen in genoemd perceel verblijvende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, ontstond èn terwijl het feit iemands dood, namelijk die van [slachtoffer 1], ten gevolge heeft gehad;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/ sub 1 Wetboek van Strafrecht
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juni 2014 is gewijzigd is aan verdachte onder parketnummer 01/855010-14 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 maart 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een smartphone (te weten een Iphone 4S), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgehouden en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of (met geschoeide voet) heeft/hebben geschopt;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 maart 2014 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres 3], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het vasthouden van die [slachtoffer 2] en/of het meermalen, althans eenmaal (met kracht) slaan en/of (met geschoeide voet) schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Peugeot type S1C, [kenteken 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een bromfiets (merk Peugeot type S1C, [kenteken 1]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van bromfiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen snorfiets (merk Peugeot type Vivacity, [kenteken 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, een snorfiets (merk Peugeot, type Vivacity, [kenteken 2]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die snorfiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01/855010-14 feit 2 primair en feit 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Immers op basis van de voorhanden zijnde stukken, noch op basis van het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan worden bewezen dat verdachte op de dagen van de diefstal van de snorfiets en bromfiets enige betrokkenheid hierbij heeft gehad.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat verdachte op 20 februari 2014 nabij de in de tenlastelegging genoemde bromfiets en snorfiets in gebukte houding is aangetroffen, terwijl hij naar eigen zeggen voor € 5,- van iemand moest kijken of de sloten van deze voertuigen geopend waren, niet kan leiden tot het oordeel dat verdachte op dat moment deze voertuigen heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. Dat verdachte wel past in een uiterst summier en algemeen signalement van een persoon die tevoren op een van deze voertuigen zou hebben gereden, maakt dit niet anders. Verdachtes verklaring kan op basis van de voorhanden wettige bewijsmiddelen niet als volstrekt ongeloofwaardig of onwaarschijnlijk worden uitgesloten. De rechtbank zal verdachte derhalve ook van het ten laste gelegde feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair vrij spreken.

Bewijs.

Ten aanzien van parketnummer 01/855042-13: [1]
Op 10 mei 2013 is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar een leegstaand bedrijfspand aan de [adres 2] in [geboorteplaats 2] gegaan, omdat [medeverdachte 1] wilde kijken of hij daar nog meer wiet kon vinden. [medeverdachte 1] had immers de dag ervoor bij dit pand vuilniszakken met wietafval gevonden, die hij mee naar huis had genomen.
Verdachte heeft vervolgens samen met [medeverdachte 1] de kantoorruimte van dit pand op de begane grond via een raamkozijn, waarin geen ruit zat, betreden. [medeverdachte 2] heeft het pand via een andere ingang betreden en bevond zich in een andere ruimte van dit pand.
Verdachte zag in het pand onder meer lege bierblikjes en vuilniszakken met “rotzooi” liggen. Op het moment dat verdachte en [medeverdachte 1] zich in bedoelde kantoorruimte op de begane grond bevonden, zei [medeverdachte 1] tegen verdachte: “ Gooi dat in de fik”of “Kom we gooien het in de fik”. Verdachte heeft toen met een aansteker een vuilniszak in de brand gestoken en [medeverdachte 1] heeft een houten plaat met een aansteker in brand gestoken en op het ontstane vuur een soort van tapijt of stof gegooid, waardoor er twee vuurtjes ontstonden.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben hierop voormelde kantoorruimte van het pand via dezelfde raampartij verlaten en zijn in eerste instantie samen met [medeverdachte 2], die zich inmiddels ook buiten het pand bevond, op enige afstand, aan de voorzijde van het pand gaan kijken naar de brand. Zij zagen hoge vlammen en veel rook vanuit de kantoorruimte op de begane grond komen. Op dat moment zagen zij een man op de bovenverdieping van het pand uit een raam hangen. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn hierop weggerend en hebben vervolgens aan de overkant van het kanaal staan kijken naar de uitslaande brand. [2] [medeverdachte 1] heeft vervolgens om 12.43 en 12.44 uur naar een vriend sms’jes gestuurd die de navolgende teksten bevatten:
-“We hebben kraak pand aan gestoken”
-“Kom daar heen er zijn nog 2 KK junkies binnen en alles staat in de fik”
-“Bij grote ah bij die kanaal heb je tog die junkies huis” [3] , [4]
Omstreeks 12.40 uur kwam bij de meldkamer de melding binnen dat voornoemd bedrijfspand in brand zou staan. [5]
Bij aankomst van de brandweer op voornoemd adres trof men een uitslaande brand aan; de vlammen kwamen boven het dak uit en het hele pand stond in brand. Vanaf de eerste verdieping van dit pand werd een man door de brandweer in veiligheid gebracht. [6] Nadat deze man vanaf het balkon van het pand in veiligheid was gebracht, verklaarde hij dat er nog een persoon tijdens deze brand in het pand aanwezig was.
Nadat de brand was geblust werd er door de brandweer rechts achter in een kantoorruimte aan de voorzijde van het pand een dode man aangetroffen. Het bleek te gaan om [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats 2]. [7]
Op het stoffelijk overschot van het slachtoffer is sectie verricht en er heeft toxicologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het verrichte onderzoek bleek onder meer dat veel roetachtig materiaal aanwezig was tot diep in de luchtwegen en de slijmvliezen van de luchtwegen tekenen toonden van inademing van hete gassen. Volgens de arts, patholoog, geeft dit aan dat de man bij het begin van de brand nog in leven was. Voorts bleek bij toxicologisch onderzoek in het bloed van het slachtoffer een koolmonoxidegehalte van 83 procent aanwezig te zijn. Dit is zonder meer een dodelijke concentratie, waarmee het overlijden volledig kan worden verklaard. De arts, patholoog, concludeert dat het slachtoffer als gevolg van koolmonoxidevergiftiging door een brand is overleden. [8]
Uit forensisch technisch onderzoek is gebleken dat de brand in het kantoorgedeelte op de begane grond van het pand destructief is geweest. Het plafond, de ramen en de scheidingswand waren door de inwerking van het vuur niet meer aanwezig. [9]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie heeft verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander gepleegd. Volgens de officier van justitie was het levensgevaar voor anderen te duchten, nu dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de eerdere verklaringen van verdachte bij de politie leidt de officier van justitie af dat hij ten tijde van de brandstichting wel degelijk wist dat er mensen in het pand verbleven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van het ten laste gelegde feit vrij te spreken omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Voor een buitenstaander als verdachte was, was immers niet te voorzien dat op het moment van de brandstichting iemand in dit leegstaande bedrijfspand aanwezig was. Daarnaast is het gemeen gevaar voor goederen als weergegeven in de tenlastelegging niet nader uitgewerkt, aldus de raadsvrouw.
Het oordeel van de rechtbank.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht is met straf bedreigd onder andere degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Om het levensgevaar voor een ander of anderen als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang. Uit de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie op 16 mei 2013 blijkt dat hij zag dat de ramen van het pand kapot waren en dat er in het pand bierflessen, afval en viezigheid lag. [10] Ook ter terechtzitting van 30 juni 2014 heeft verdachte verklaard dat hij op het moment dat hij het pand betrad, lege bierblikjes in het pand zag liggen. Hij dacht toen: “er zijn hier mensen geweest”. Tevens zag hij in het pand vuilniszakken met “rotzooi” liggen. Over de in of nabij het pand aantroffen vuilniszakken met hennepafval, die door onder meer [medeverdachte 1] de dag ervoor waren meegenomen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard: “dat deze daar natuurlijk niet vanzelf komen”. Uit het vorenstaande en uit de verklaring van verdachte, waaruit blijkt dat hij en [medeverdachte 1] door een raam zonder ruit naar binnen waren gegaan en dat [medeverdachte 2] het pand via een andere ingang betreden had, leidt de rechtbank af dat het pand vrij toegankelijk was. Dit alles in samenhang bezien betekent dat er rekening mee gehouden moest worden dat zich andere personen in het pand konden bevinden.
Op grond van deze verklaringen van verdachte en het feit dat het pand vrij toegankelijk was voor eenieder is de rechtbank van oordeel dat het levensgevaar voor een ander of anderen voor verdachte voorzienbaar is geweest.
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, slachtofferonderzoek en berging slachtoffer d.d. 28 mei 2013, kan worden vastgesteld dat met de door verdachte en [medeverdachte 1] gepleegde brandstichting tevens gemeen gevaar voor goederen was te duchten. Immers door het in brand steken met een aansteker van een vuilniszak en houten plaat is een grote brand ontstaan waarbij een groot deel van het pand en de goederen daarin zijn beschadigd dan wel vernietigd. [11]
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.
De rechtbank zal het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde [getuige 1] alsnog als getuige te horen, afwijzen, aangezien zijn verklaring niet tot het bewijs is gebezigd.
Ten aanzien van parketnummer 01/855010-14, feit 1: [12]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Volgens de officier van justitie heeft verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht met de officier van justitie, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] [13] en de bekennende verklaring van verdachte [14] , waaruit blijkt dat hij het feit samen met een ander heeft gepleegd, het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 01/855042-13:
primair
op 10 mei 2013 in de gemeente Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar
opzettelijk door middel van open vuur in perceel [adres 2] een vuilniszak, in elk geval brandbaar materiaal, in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen, te weten voor twee, in/op dat perceel verblijvende personen, te duchten was en het feit de dood van één van die in dat perceel verblijvende personen -namelijk [slachtoffer 1]- ten gevolge heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 01/855010-14:
1.
primair
op 06 maart 2014 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een smartphone (te weten een Iphone 4S), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader voornoemde [slachtoffer 2] hebben vastgehouden en/of voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, (met kracht) hebben geslagen en/of (met geschoeide voet) hebben geschopt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder parketnummer 01/855042-13 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 01/855010-14 feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde:
Een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie gekoppeld de bijzondere voorwaarde: begeleiding door de jeugdreclassering gedurende de proeftijd, ook indien dit inhoudt het vervolgen van de individuele behandeling bij de GGzE, het volgen van MST vanuit Vincent van Gogh (instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg) en het voortzetten van het HKA-traject,
zoals voorgesteld in het advies van de jeugdreclassering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de rol van verdachte, zijnde een uitvoerende, in tegenstelling tot zijn oudere [medeverdachte 1] die een initiërende rol had. Voorts dient volgens de raadsvrouw rekening te worden gehouden met de stigmatisering van verdachte, onder andere in de pers en op school. Verdachte wordt sinds het gebeuren op school apart behandeld en zit al geruime tijd in een zorgklas, hetgeen onder meer zijn studieresultaten niet ten goede is gekomen.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast kan aan verdachte eventueel een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals de jeugdreclassering in het advies heeft voorgesteld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum (in geval van een jeugdige die ten tijde van het begaan van een misdrijf de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, geldt een maximale jeugddetentie voor de duur van 12 maanden) en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander opzettelijk brand gesticht in een pand ten gevolge waarvan een persoon om het leven is gekomen. Het leven van dit slachtoffer is op een afschuwelijke manier geëindigd. Daardoor is tevens groot en onherstelbaar leed berokkend aan de naasten van het slachtoffer, met name aan zijn kinderen en kleinkinderen. Dit kan ook worden opgemaakt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de dochters van het slachtoffer die ter terechtzitting zijn voorgelezen.
Door de brandstichting is daarnaast levensgevaar ontstaan voor een andere persoon die zich op dat moment ook in het pand bevond. Deze persoon is ternauwernood aan de dood ontsnapt. Het pand is ook grotendeels verloren gegaan.
Het voorval heeft de plaatselijke gemeenschap aangegrepen en draagt bij aan de versterking van de in de maatschappij bestaande gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank neemt aan dat verdachte de dood van het slachtoffer nimmer heeft gewild, maar daar staat tegenover dat verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, rekening had moeten houden met het feit dat er zich personen in het leegstaande pand konden bevinden op het moment van de brandstichting. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op verschillende plekken naar de brand heeft staan kijken, terwijl hij op die momenten reeds wist dat zich minimaal één man in het brandende pand bevond, en toen geen hulp heeft ingeroepen.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een smartphone waarbij verdachte en zijn medeverdachte geweld jegens het slachtoffer hebben gebruikt. Verdachte heeft dit feit gepleegd terwijl op dat moment zijn voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 01/855042-13 was geschorst. Verdachte heeft zich aldus door die schorsing op geen enkele wijze laten weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit de over verdachte opgemaakte rapportages door de psycholoog en psychiater blijkt dat verdachte goed weet wat wel en niet mag, maar dat hij in een groep eerder naar de norm van de groep zal handelen uit de behoefte zich stoer voor te doen en niet onder te doen voor een ander. Er is volgens de gedragsdeskundigen sprake van enige mate van gebrek aan empathie waardoor hij zich onvoldoende laat leiden door de mogelijke negatieve effecten van zijn gedrag op anderen en dan kan komen tot grensoverschrijdend en/of delinquent gedrag.
De rechtbank weegt dit, mede gelet op de zeer jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de delicten, in strafmatigende zin mee. In dat verband dient ook te worden bezien de omstandigheid dat hij ten tijde van de brandstichting in het gezelschap verkeerde van een jongen die enkele jaren ouder was dan hij. Verdachte was op dat moment net 14 jaar oud. Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank hierbij niet de initiator van de brandstichting, maar had een uitvoerende en volgende rol. Voorts houdt de rechtbank rekening bij het bepalen van de straf met het feit dat hij als gevolg van de brandstichting sinds augustus 2013 in een zogenaamde “zorgklas” zit, waardoor hij tijdens de pauzes niet naar buiten mag en deze situatie van invloed is geweest op zijn studieresultaten. Voorts telt mee dat aan verdachte gedurende een lange tijd huisarrest is opgelegd waardoor zijn vrijheden flink zijn ingeperkt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen.
De rechtbank zal deze jeugddetentie voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zal na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 01/855010-14 feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair en feit 3 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 01/855042-13 primair en onder 01/855010-14 1 primair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/855042-13 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
T.a.v. 01/855010-14 feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. 01/855042-13 primair, 01/855010-14 feit 1 primair:
Jeugddetentie voor de duur van 200 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te gegeven in het kader van jeugdreclassering door of namens het Buro Jeugdreclassering van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, ook indien dit inhoudt het vervolgen van de individuele behandeling bij de GGzE, het volgen van MST vanuit Vincent van Gogh (instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg) en het voortzetten van het HKA-traject;
waarbij het Buro Jeugdreclassering van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, Wal 20, 5211 GG te Eindhoven, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. 01/855042-13 primair, 01/855010-14 feit 1 primair:
Werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
Deze werkstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid en dient te zijn verricht binnen een jaar na onherroepelijk worden van dit vonnis.
Opheffing van het tegen verdachte onder parketnummer 01/855042-13 verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 17 juli 2013 reeds geschorst.
Opheffing van het tegen verdachte onder parketnummer 01/855010-14 verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 04 april 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.M. Hettinga en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 14 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Peelland, met registratienummer BVH 2013063145, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 juni 2014 en verklaring van verdachte d.d. 16 mei 2013, proces-verbaal pag. 200-202..
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 01 juli 2013, proces-verbaal pag. 101.
4.Verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 12 mei 2013, proces-verbaal pag. 218
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2013, proces-verbaal pag. 98.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2013, proces-verbaal pag. 69
7.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, slachtofferonderzoek en berging slachtoffer d.d. 28 mei 2013, proces-verbaalnummer PL2219 2013063145-40, blad 2-3.
8.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” d.d. 17 mei 2013, proces-verbaal pag. 91-92.
9.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, slachtofferonderzoek en berging slachtoffer d.d. 28 mei 2013, proces-verbaalnummer PL2219 2013063145-40, blad 9.
10.Verklaring van verdachte d.d. 16 mei 2013, proces-verbaal pag. 200-201.
11.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, slachtofferonderzoek en berging slachtoffer d.d. 28 mei 2013, proces-verbaalnummer POLITIE 2219 2013063145-40, blad 5-10
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het proces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, met onderzoeksnummer 2014030973 en afgesloten op 9 maart 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.
13.Verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 06 maart 2014, proces-verbaal pag. 36-38.
14.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 juni 2014.