In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 juni 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die eerder ter beschikking was gesteld na het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaar. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 28 juni 2012 en de officier van justitie heeft op 12 mei 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar. Tijdens de openbare terechtzitting zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsvrouwe, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling beoordeeld aan de hand van het advies van de kliniek waar de terbeschikkinggestelde verblijft. Dit advies benadrukt het belang van forensisch psychiatrisch toezicht en de noodzaak van een goede samenwerking met begeleiders, vooral als de terbeschikkinggestelde zou willen overgaan naar een transmurale woonvoorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling noodzakelijk is om de veiligheid van anderen te waarborgen, gezien het recidiverisico van de terbeschikkinggestelde. De deskundigen hebben aangegeven dat de terbeschikkinggestelde momenteel niet bereid is tot behandeling en dat er een verhoogd risico op terugval in delictgedrag bestaat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, toegewezen. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veiligheid van anderen voorop staat. De rechtbank heeft de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd, en deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, met de griffier aanwezig.