ECLI:NL:RBOBR:2014:3397

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
01/879027-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewaardeerde strafzaak met meerdere feiten van gewapende overval, woninginbraak en wapenbezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een complexe zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een gewapende overval op een avondwinkel, woninginbraken en het bezit van wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 5 februari 2014 een gewapende overval heeft gepleegd op de avondwinkel '[bedrijf 1]' in Veldhoven. Tijdens deze overval werd geweld gebruikt, waaronder het spuiten van pepperspray in het gezicht van een medewerker. De verdachte heeft ook deelgenomen aan andere inbraken en overvallen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gewapende overval en het bezit van wapens. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lage begaafdheid en jeugdige leeftijd. De vorderingen van benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard waar de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879027-14
Datum uitspraak: 26 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2014 en 12 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 februari 2014 te Veldhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit
avondwinkel "[bedrijf 1]", gelegen aan [adres 2]) een
afstortkluis (met inhoud) en/of een kassalade (met inhoud) en/of een of meer
sloffen en/of pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die avondwinkel, in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1]
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen, althans dat voorwerp, op
die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of
(daarbij) die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevraagd "hoe de kassa geopend moet
worden" en/of "wat de code van de afstortkluis is" en/of
- pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gespoten;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Veldhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit
cafetaria "[bedrijf 2]", gelegen aan [adres 3]) een wisselautomaat
(met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan dat
cafetaria en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededader(s) een koevoet aan die [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of een slaande
beweging (in de richting van die [slachtoffer 3]) met die koevoet heeft/hebben gemaakt
en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer 3] heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen, althans dat voorwerp, op die [slachtoffer 3]
heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) tegen
die [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Dit is een overval";
3.
hij op of omstreeks 12 januari 2014 te Veldhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit
cafetaria "[bedrijf 3]", gelegen aan [adres 4]) een kassalade (met
inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan dat
cafetaria en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, aan die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben getoond en/of dat
vuurwapen, althans dat voorwerp, op die [slachtoffer 6] heeft/hebben gericht en/of
(op haar) gericht heeft/hebben gehouden en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben geroepen: "Kassa, kassa, kassa" en/of "Kassa open";
4.
hij op of omstreeks 3 januari 2014 te Veldhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit
een woning en/of een stal, gelegen aan [adres 5]) een laptop van het merk
Dell en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een hoeveelheid geld (ongeveer
100 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de
echtgenote van [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld
en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 7],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer 7] heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen, althans dat voorwerp, op
die [slachtoffer 7] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of
(daarbij) naar/tegen die [slachtoffer 7] heeft/hebben geroepen: "Dit is een
overval" en/of "Naar binnen, naar binnen, waar is de kluis?" en/of "Liggen
blijven" en/of "Geld" en/of
- die [slachtoffer 7] op de grond heeft/hebben geduwd en/of die [slachtoffer 7] (met
geschoeide voet) tegen diens kaak/hoofd heeft/hebben geschopt;
5.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2013 tot en met 7 februari
2014, in elk geval op 7 februari 2014, te Veldhoven tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van
categorie III, te weten een semi-automatisch centraalvuur alarmpistool van het
merk Kimar (model 911, kaliber 8 millimeter knal, wapennummer 110712) en/of
een semi-automatisch centraalvuur alarmpistool van het merk BBM (model mini
Glock Auto Pistol, kaliber 8 millimeter knal) en/of (bijbehorende) munitie van
categorie III, te weten 17 centraalvuur knalpatronen van het kaliber 8
millimeter en/of 2 randvuur kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle en/of
11 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .45 ACP en/of 1 centraalvuur
kogelpatroon van het kaliber .32 auto (automatic colt pistol) en/of 1
centraalvuur knalpatroon van het kaliber 8 millimeter en/of 1 lege huls van
het kaliber 8 millimeter, en/of een wapen van categorie II, te weten een
spuitbusje CS gas, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
6.
hij op of omstreeks 29 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning (aan [adres 6]) een computer
(notebook) van het merk Apple en/of een computer (Notebook) van het merk Sony
en/of een I-pad van het merk Apple en/of een horloge en/of een (dames)tas
en/of een of meer sieraden en/of parfum en/of sigaretten en/of een of meer
reisdocumenten en/of een hoeveelheid geld (ongeveer 600 euro), in elk geval
enig goed, heeft weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7.
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2013 tot en met 7 december 2013
te Eindhoven en/of op of omstreeks 9 december 2013 te Veldhoven en/of op of
omstreeks 30 december 2013 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, en/of op of
omstreeks 25 januari 2014 te Veldhoven (telkens) met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening (een) bromfiets(en) en/of (een) snorfiets(en) -
te weten in de periode van 6 december 2013 tot en met 7 december 2013 een
snorfiets van het merk Znen en/of op 9 december 2013 een een bromfiets van het
merk Fosti en/of op 30 december 2013 een snorfiets van het merk Peugeot en/of
op 25 januari 2014 een bromfiets van het merk Modena - heeft weggenomen, in
elk geval enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of
[slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2013 tot en met 7 februari 2014
te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, en/of te Veldhoven, in elk geval in
Nederland, een of meer bromfiets(en) en/of snorfiets(en) heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets(en) en/of snorfiets(en)
wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2, 3, 4, 7 primair en 7 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 2 merkt de rechtbank op dat het enkele feit dat verdachte [verdachte] ’s middags in cafetaria “[bedrijf 2]” bij een “voorverkenning” aanwezig is geweest, nog niets zegt over zijn aanwezigheid of rol bij de overval die later die avond op voornoemde cafetaria heeft plaatsgevonden. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat verdachte die avond bij de overval betrokken was.
Met betrekking tot feit 3 merkt de rechtbank op dat de bij verdachte tijdens de huiszoeking op 7 februari 2014 aangetroffen korte bivakmuts met twee ooggaten, onvoldoende specifiek is om te concluderen dat deze bij de overval op “[bedrijf 3]” door één van de daders is gebruikt. [medeverdachte] heeft in zijn eigen strafzaak op 22 mei 2014 verklaard dat hij met de jongen die bij de [bedrijf 1] pepperspray heeft gebruikt ook de andere overvallen heeft gepleegd. Nu hij echter ook uitdrukkelijk verklaart dat verdachte [verdachte] niet bij de overvallen is betrokken gebruikt de rechtbank zijn verklaring niet voor het bewijs. Andere bewijsmiddelen op grond waarvan de betrokkenheid van verdachte bij dit feit kan worden kan worden vastgesteld ontbreken.
Voor wat betreft feit 4 en feit 7 primair en subsidiair is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs – in de zin van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – bestaat om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, zodat verdachte van deze feiten behoort te worden vrijgesproken.
Tot slot merkt de rechtbank met betrekking tot feit 5 op dat een bewijsmiddel ontbreekt waaruit blijkt dat verdachte de bij [medeverdachte] aangetroffen wapens/munitie tezamen en in vereniging met hem voorhanden heeft gehad. Verdachte zal van dit onderdeel van feit 5 worden vrijgesproken.
Bewijs

Met betrekking tot feit 1:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat - onder meer - gelet op de aangifte, de camerabeelden, het peilbaken onder de scooter, die bij de overval zou zijn gebruikt en het aantreffen van een specifieke muts bij verdachte, die zou zijn gebruikt bij de overval, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van de daders is geweest van de overval op de [bedrijf 1].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Verdachte ontkent uitdrukkelijk en [medeverdachte] stelt dat verdachte niet bij deze overval aanwezig is geweest. Voorts spraken de overvallers volgens de aangever Marokkaans, terwijl verdachte geen Marokkaans spreekt. Het enkele feit dat er spullen bij verdachte zijn aangetroffen die wellicht te herleiden zijn tot de overval, zegt niets over zijn betrokkenheid bij de overval. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze spullen. Tot slot is het feit dat verdachte een spraakgebrek heeft (stottert) een contra-indicatie voor zijn betrokkenheid. De overvallers hebben verschillende volzinnen gesproken en dat lukt verdachte niet met zijn spraakgebrek.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang. Op 6 februari 2014 is aangifte gedaan door [slachtoffer 1]. In deze aangifte heeft aangever onder meer het volgende verklaard. [2]
Op 5 februari 2014 omstreeks 23.45 uur was ik werkzaam in de [bedrijf 1] aan [adres 2] te Veldhoven en zag ik drie personen rustig de winkel binnen komen lopen. Een persoon ging voor de verkoopbalie staan en richtte een vuurwapen gelijkend voorwerp op mij. De tweede persoon kwam er langs staan en spoot peperspray in mijn gelaat. Ik voelde direct pijn in mijn gezicht en in mijn oog. De eerste persoon is de gehele tijd voor mij blijven staan met op mij gericht een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De derde persoon pakte vanachter de toonbank sigaretten. De tweede persoon kwam bij mij achter de toonbank staan en vroeg aan mij hoe de kassa geopend kon worden. Ik hoorde dat de tweede persoon zei dat ik de kassa open moest maken. De tweede persoon heeft de kassa kunnen openen en vroeg toen aan mij de code van de afstortkluis. De tweede persoon wrikte met een koevoet de afstortkluis los en nam de afstortkluis mee. De derde persoon was nog bezig met het wegnemen van de sigaretten. De personen renden de winkel uit en ik zag hen 20 tot 30 seconden later met een bromfiets wegrijden met zijn drieën. De overval heeft 2 tot 3 minuten geduurd. De tweede persoon had een muts op zijn hoofd met meerdere kleuren: blauw en wit, een soort ijsmuts met flappen over de oren.
[medeverdachte] heeft bekend dat hij één van de drie overvallers is. [3] Zijn telefoon is door het onderzoeksteam uitgelezen en daaruit blijkt - onder meer - het volgende: [4]
  • Op 4 februari 2014 te 21.12 uur is door de gebruiker van deze telefoon gezocht op internet via google naar de website van de nachtwinkel Veldhoven;
  • Op 4 februari 2014 te 23.11 uur werd door de gebruiker van dit toestel naar de webpagina van de nachtwinkel, gelegen aan [adres 2] te Veldhoven gegaan en hierop zijn de openingstijden zichtbaar. De sluitingstijd van de nachtwinkel van 4 februari 2014 op 5 februari 2014 was 1.00 uur ’s nachts.
  • Op 4 februari 2014 werden op verschillende tijdstippen door de gebruiker van dit toestel tekstberichten gezonden naar telefoonnummer [telefoonnummer] (uit onderzoek blijkt dat dit nummer in gebruik is bij verdachte [verdachte]
Om 23.10.11 uur: Heey
Om 23.10.24 uur: Me moeder laat me ni weg man
Om 23.10.27 uur: Klote
Om 23.14.05 uur: en die ding is tot 1 ope
Op 5 februari 2014, de dag dat de overval plaatsvindt, vindt er om 20.32 uur een telefoongesprek plaats dat door de politie wordt afgeluisterd tussen [medeverdachte] en verdachte ([naam 1]). Besproken wordt onder meer het volgende: [6]
(…)
[medeverdachte]: Probleem is is het dan…ntv [naam 2]…ntv..aan mij niet geven
[naam 1]: Jij kan…ntv pistool niet…ik nee, nee
(…)
[naam 1]: Moet ik het pakken…of jij?
Verdachte heeft ter zitting d.d. 12 juni 2014 verklaard dat hij ook wel [naam 1] wordt genoemd.
Op de brommer waarop [medeverdachte] op 5 februari 2014 rijdt is een peilbaken bevestigd. Uit het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot bakengegevens blijkt -onder meer - het volgende: [7]
Op 5 februari 2014 omstreeks 21.00 uur staat de bromfiets voorzien van een GPS-baken, op [straatnaam 1] te [gemeente] ( = woonadres van [medeverdachte]). Om 21.26 uur is de brommer op [straatnaam 2] te [gemeente] (= woonadres verdachte). [8]
Om 23.05 uur verlaat de bromfiets [straatnaam 2]. [9]
Omstreeks 23.12 uur lopen twee personen het pand uit en stappen in de rode [merk auto], welke het woonwagenkamp afrijdt. [10]
Omstreeks 23.30 uur staat de bromfiets op [straatnaam 3] (hangplek jongeren) en daarna om 23.48 uur op de [straatnaam 4] (= locatie overval). Om 23.52 is de brommer in [straatnaam 5]. (Om 01.07 uur peilt de brommer uit op [straatnaam 6], [gemeente]). [11]
Omstreeks 23.58 uur stopt de rode[merk auto] voor de woning van [verdachte] en er stappen drie personen uit die met versnelde pas de woning van verdachte [verdachte] binnenlopen. De bijrijder droeg in zijn hand een op een tas gelijkend voorwerp. [12]
Raadpleging in het politiesysteem levert het gegeven op dat [verdachte] gebruik maakt van een rode [merk auto] voorzien van kenteken [kenteken] Dit voertuig werd ook aangetroffen voor zijn woning tijdens de aanhouding van verdachte [verdachte] [13] .
Verdachte verklaart niet waarom zijn auto van 23.12 uur tot 23.58 uur het kamp heeft verlaten.
Op 19 februari 2014 heeft [medeverdachte] een verklaring afgelegd die onder meer inhoudt: [14]
Ik heb de overval op de [bedrijf 1] gepleegd samen met twee anderen.(…)We zijn met zijn drieën naar binnengegaan. Ik had het vuurwapen vast
.(…) De andere twee leegden de kassa in een tas, volgens mij een geel/rode Nettorama tas. Ik moest opletten.
De andere twee hebben de afstortkluis opengemaakt, met een koevoet. We hebben ook sigaretten meegenomen. Die heb ik niet mee naar huis genomen, maar die heeft een andere persoon meegenomen. We hebben ongeveer 300 euro buit gemaakt. Dit hebben we verdeeld over ons drieën.
[medeverdachte] heeft in zijn eigen strafzaak op 22 mei 2014 verklaard dat er pakjes Marlboro en Pall Mall zijn buitgemaakt.
Verbalisanten hebben de camerabeelden, van de camera’s welke zich in de [bedrijf 1] bevinden, van de bewuste avond van de overval bekeken en hebben -onder meer- het volgende gerelateerd: [15]
  • Persoon 1 richt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de medewerker, welke achter de toonbank zit;
  • Persoon 2 spuit een vloeistof in het gelaat van de medewerker, die vervolgens in elkaar kruipt en met zijn trui in zijn ogen wrijft;
  • Persoon 3 pakt pakjes sigaretten uit de schappen, vermoedelijk van de merken Marlboro en Pall Mall;
  • Persoon 2 tracht met het breekijzer de kassalade open te breken en de afstortkluis;
  • Persoon 1 verlaat als eerste de winkel met het wapen in de hand;
  • Persoon 3 als tweede met de tas met inhoud;
  • Persoon 2 als laatste met het breekijzer en de afstortkluis in de hand;
  • Persoon 2 heeft een muts op met donkerkleurige en witte accenten en flappen die over de oren vallen en aan de voorzijde een korte klep, verder over het gelaat een soort doek: blauw/groen van kleur met aan de onderzijde een donkerkleurige band en voorzien van ooggaten en een mondgat.
Tijdens een huiszoeking bij verdachte [verdachte] op [adres 1] werd
-onder meer- inbeslaggenomen: [16]
- 1 muts, Hema, blauw/wit van kleur, links en rechts en flap welke over de oren valt, wit van kleur aan binnenkant en klep aan voorzijde van de muts [17]
- 1 onderbroek, geblokt groen en zwart van kleur voorzien van zwarte band met oog- en mondgaten; [18]
- 29 pakjes sigaretten, Pall Mall;
- een geel-rode Nettoramatas.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de daders is geweest van de overval op de [bedrijf 1] op 5 februari 2014 te Veldhoven.
Met betrekking tot deze bij hem aangetroffen zaken heeft verdachte ter zitting verklaard dat [medeverdachte] deze bij hem thuis had afgegooid omdat hij bang was dat hij opgepakt zou worden. De sigaretten stelde verdachte te hebben gekocht; verdachte wilde geen antwoord geven op de vraag waar hij deze had gekocht.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte één van de daders is van de onder feit 1 ten laste gelegde overval wordt versterkt door het feit dat de hiervoor weergegeven alternatieve verklaring van verdachte, met betrekking tot de bij hem aangetroffen goederen (blauw/witte muts, “zelfgemaakte” groen/geblokte bivakmuts en 29 pakjes Pall Mall) niet geloofwaardig wordt geacht. Dat bij verdachte sprake is van cognitieve beperkingen -waarop door de verdediging in dit verband een beroep is gedaan - maakt dit niet anders. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte geeft eerst ter zitting een alternatieve lezing, maar deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank kent anders dan de verdediging geen doorslaggevend belang toe aan het gegeven dat de overvallers Marokkaans zouden hebben gesproken, reeds omdat de identiteit van de derde overvaller onbekend is.

Met betrekking tot feit 5:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, inclusief de bij [medeverdachte] aangetroffen wapens.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich voor wat betreft feit 5 aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de bij [medeverdachte] aangetroffen wapens. Van het in bezit hebben van laatstgenoemde wapens, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Tijdens een doorzoeking op 7 februari 2014 op [adres 1] (= woonadres verdachte) werd -onder meer- het volgende aangetroffen:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het wapen was voorzien van opschrift: “Kimar 911”; [19]
- een doosje met 17 patronen; [20]
- een spuitbusje met opschrift CS-gas [21]
Op 13 maart 2014 werd een proces-verbaal onderzoek wapen opgemaakt door [verbalisant] waarin -onder meer- het volgende is gerelateerd: [22]
 alarmpistool: semi-automatisch centraalvuur alarmpistool van merk Kimar, model 911, kaliber 8 mm knal, wapennummer 110712: had gedeeltelijk open loop, kon knalpatronen bevatten van kaliber groter dan 6 mm.
Dit is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie
 Munitie: 17 centraalvuur knalpatronen van kaliber 8 mm voorzien van groen kunststof sluitplaatje
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met boven omschreven alarmpistool merk Kimar, model 911.
Op 14 maart 2014 werd een proces-verbaal onderzoek wapen opgemaakt door [verbalisant]: [23]
* CS-gasbusje: spuitbusje CS-gas. Dit voorwerp is bestemd voor het treffen van personen door middel van een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof.
Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde misdrijf heeft gepleegd. De rechtbank acht -evenals de raadsman- niet bewezen dat verdachte de bij hem aangetroffen wapens tezamen en in verenging met een ander of anderen voorhanden heeft gehad. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de aan verdachte tenlastegelegde, maar bij [medeverdachte] aangetroffen wapens, nu niet kan worden gezegd dat verdachte deze wapens tezamen en in vereniging voorhanden heeft gehad.

Met betrekking tot feit 6:

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de DNA-match met verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte refereert zich voor wat deze bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Op 29 december 2013 heeft [slachtoffer 8] aangifte gedaan. In deze aangifte heeft aangeefster
-onder meer- het volgende verklaard: [24]
Op 29 december 2013 omstreeks 17.00 uur heb ik mijn woning aan [adres 6] te Eindhoven geheel afgesloten, netjes en intact achtergelaten. Omstreeks 20.00 uur deed ik de voordeur open en zag dat de hal helemaal overhoop lag. Ik zag dat er lades en kasten opengetrokken waren en de spullen die daarin zaten, lagen verspreid op de grond. Mijn laptop en Ipad, die op eettafel lagen, waren weg.
Mijn tas met pasjes, geld en reisdocumenten was weg. Ik zag dat in de keuken naast de tuindeur een raampje aan de bovenzijde opengebroken was. De hefboom was verbroken. Ik zag bloed aan de binnenzijde van het kozijn. Dit bloed is niet afkomstig van mij. Ik zag dat aan de buitenzijde van de openslaande tuindeuren ook braakschade zat. Deze deur hebben de daders niet open gekregen. Ik zag bij het raampje dat opengebroken was dat de kliko tegen de muur aan stond.
Weggenomen zijn: [25]
  • Apple Air Notebook;
  • Sony Notebook;
  • Apple Ipad;
  • een horloge;
  • een damestas;
  • twee sieraden van Swarovski en een hanger;
  • twee parfums;
  • een slof sigaretten;
  • een reisdocument;
  • € 600,-.
In de woning aan [adres 6] te Eindhoven vond op 30 december 2013 een sporenonderzoekplaats waarbij -onder meer- het volgende naar voren kwam: [26]
Aan de binnenzijde op het kozijn van het uitzetraam werd een druppel bloed aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van de dader. Het spoor werd veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN-nummer: AAEY1653NL.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 22 januari 2014 een rapport opgesteld waarin het volgende is opgenomen: [27]
Van het DNA in het sporenmateriaal AAEY1653NL#01 is een DNA-profiel verkregen dat op 20 januari 2014 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn bij het NFI geregistreerd onder DNA-profielcluster 27228. Het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AAEY1653NL#01 uit DNA-profielcluster 27228 kan afkomstig zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan een op een miljard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank - evenals de officier van justitie (de raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank) - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 6 ten laste gelegde misdrijf heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 5 februari 2014 te Veldhoven tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit avondwinkel "[bedrijf 1]", gelegen aan [adres 2] een afstortkluis met inhoud en een kassalade met inhoud en pakjes sigaretten, toebehorende aan die avondwinkel, heeft weggenomen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die
[slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en dat vuurwapen, althans dat voorwerp, op
die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben gehouden en
daarbij die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevraagd hoe de kassa geopend moet
worden en wat de code van de afstortkluis is en
- pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gespoten
op 7 februari 2014, te Veldhoven een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch centraalvuur alarmpistool van het merk Kimar (model 911, kaliber 8 millimeter knal, wapennummer 110712) en
bijbehorende munitie van categorie III, te weten 17 centraalvuur knalpatronen van het kaliber 8 millimeter en
een wapen van categorie II, te weten een spuitbusje CS gas, voorhanden heeft gehad
op 29 december 2013 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening uit een woning aan [adres 6] een computer
(notebook) van het merk Apple en een computer (Notebook) van het merk Sony
en een I-pad van het merk Apple en een horloge en een (dames)tas
en sieraden en parfum en sigaretten en een reisdocument en een hoeveelheid geld (ongeveer 600 euro), heeft weggenomen, toebehorende aan [slachtoffer 8], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren, met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf veel te hoog is. Deze straf zou fors gematigd moeten worden gelet op de verzochte vrijspraken
en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier blijken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich – kortgezegd - schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een gewapende overval op een winkel, waarbij pepperspray is gebruikt, een woninginbraak en het bezitten van een wapen van categorie III, munitie van categorie III en een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie.
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Het ongecontroleerde bezit van een wapen verhoogt het risico op een geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van wapens.
Voorts is de woning bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast brengt een woninginbraak voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten 1 en 6 gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit als onder 1 bewezenverklaard werd veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee:
  • dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport door drs. A. Laurijssen-Timmers, kinder- en jeugdpsycholoog NIP van 22 april 2014 blijkt, dat bij verdachte sprake is van een zeer lage begaafdheid, welke een rol lijkt te hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde;
  • de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte vrijspreekt van een groot aantal aan hem ten laste gelegde feiten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] dient volledig te worden toegewezen, te weten een bedrag van € 2.796,05, met daarbij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en het toekennen van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de gevorderde vrijspraak. Subsidiair merkt de raadsman op dat de benadeelde partij in haar vordering verwijst naar de uitspraak van de rechtbank, maar dat deze uitspraak vervolgens niet is bijgevoegd.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7].
Het standpunt van de officier van justitie.
Nu de officier van justitie de rechtbank verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de gevorderde vrijspraak. Subsidiair merkt de raadsman op dat de overall terug had kunnen worden gegeven aan aangever.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11].
Het standpunt van de officier van justitie.
Nu de officier van justitie de rechtbank verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de gevorderde vrijspraak.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 310, 311, 312
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 2, feit 3, feit 4, feit 7 primair, feit 7 subsidiair:
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 2, 3, 4, 7 primair en 7 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
T.a.v. feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
T.a.v. feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 5, feit 6:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
T.a.v. feit 4:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 7], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
T.a.v. feit 7 primair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 11], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: EUR 215,- .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. H.M. Hettinga, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 26 juni 2014.
Mr. Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Nationale politie Oost-Brabant, afdeling Gezamenlijke Recherche, OPS-dossiernummer: PL2233 2013173163, afgesloten d.d. 11 april 2014, aantal doorgenummerde pagina’s: 607 (hierna: PV)
2.PV, aangifte [slachtoffer 1], p. 326-329
3.PV, verklaring [medeverdachte], p. 62-64.
4.PV, onderzoek telefoon [medeverdachte], p. 598
5.PV, onderzoek identiteit gebruiker, p. 590 en 591
6.PV, tapgesprek p. 362
7.PV, Bakengegevens, p. 341, 342,
8.PV, Bakengegevens, p. 347.
9.Weergegeven in pv camerabeelden woning [verdachte] (p. 600-601) met een verwijzing naar de bakengegevens.
10.Pv camerabeelden woning [verdachte], p. 600-601.
11.Pv bakengegevens, p. 347.
12.PV, Pv camerabeelden woning [verdachte], p. 600-601
13.PV, Pv camerabeelden woning [verdachte], p. 600-601
14.PV, verklaring [medeverdachte], p. 62-64
15.PV, proces-verbaal van bevindingen, p. 337, 338 en 339
16.PV, proces-verbaal bevindingen, p. 494 en 495
17.PV, foto 10, p. 514
18.PV, foto 8, p. 512
19.PV, proces-verbaal bevindingen, p. 354 en 355
20.PV, foto op p. 359
21.PV, foto op p. 358
22.PV, proces-vervaal onderzoek wapens, p. 365 en 366
23.PV, proces-verbaal onderzoek wapen, p. 386
24.PV, aangifte door [slachtoffer 8], p. 428 en 429
25.PV, bijlage goederen, p. 431 en 432
26.PV, sporenonderzoek, p. 437 en 438
27.PV, rapport NFI, p.440 en 441