ECLI:NL:RBOBR:2014:3182

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
01/845175-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling na verkeersconflict met voorbedachte raad

Op 19 juni 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een zware mishandeling na een verkeersconflict. De zaak kwam aan het licht toen de medeverdachte, na een conflict met het slachtoffer, besloot om verhaal te halen. Samen met drie anderen heeft de verdachte het slachtoffer opgezocht op zijn werk, waar hij zwaar werd mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, maar sprak hem vrij van voorbedachte raad. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om de schade aan het slachtoffer te vergoeden. De rechtbank overwoog dat het geweld een grote impact had op het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling ernstige lichamelijke letsels had opgelopen, waaronder een klaplong en gebroken ribben. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de noodzaak van normhandhaving in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845175-14
Parketnummer vordering: 01/833078-12
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 april 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 juni 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2013 te Helmond tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk
letsel (een geperforeerde long en/of klaplong en/of een of meer gebroken
ribben), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig
overleg, althans opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) in/tegen
diens gezicht en/of lichaam te schoppen
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) in/tegen diens
gezicht en/of lichaam te slaan
en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met een elleboog) in/tegen diens
gezicht en/of lichaam te stoten/slaan
en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) een zogenaamd knietje in/tegen
diens gezicht en/of lichaam te geven;
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Helmond met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, [straat], in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld
bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen
op/tegen het oog, althans het gezicht van die [slachtoffer 2] en/of het meermalen, althans eenmaal schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2]
.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/833078-12 is aangebracht bij vordering van 28 april 2014, ingekomen ter griffie op 29 april 2014. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 27 augustus 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak t.a.v. feit 2.

De rechtbank is van oordeel dat, nu zich in het dossier verschillende verklaringen bevinden waaruit verschillende scenario’s naar voren komen en waarbij verschillende aantallen personen worden genoemd, niet kan worden vastgesteld van welk scenario moet worden uitgegaan en wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Gelet daarop acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen t.a.v. feit 1.

De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat voorbedachte raad noch opzet op de zware mishandeling kan worden bewezen. Er was volgens haar ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Het enkele feit dat verdachte is meegegaan naar binnen en één of enkele keren heeft geslagen op de schouder van [slachtoffer 1] maakt niet dat hij opzet had op de nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van zware mishandeling, aldus de raadsvrouwe. Een nauwe en bewuste samenwerking blijkt volgens haar in dit geval niet uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, doch enkel uit de aanwezigheid van verdachte bij het delict.
De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank daarom om verdachte vrij te spreken van dit feit.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 17 december 2013 heeft [medeverdachte 1] een verkeersconflict gehad met aangever [slachtoffer 1]. [medeverdachte 1] heeft daarop telefonisch contact gehad met [medeverdachte 2], waarbij is besproken dat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] mee zou gaan naar aangever en twee mannen zou meenemen. Uiteindelijk arriveren [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] bij het taxibedrijf in Helmond waar [slachtoffer 1] werkt.
Na aanbellen bij het taxibedrijf zijn alle vier de verdachten ([medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1]) naar binnen gestormd, waarna in de hal direct geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1] door in elk geval twee personen. Vervolgens gaan alle vier de verdachten aangever achterna tot in de kantine-/kantoorruimte, waar ook geweld is toegepast tegen aangever. Het toegepaste geweld bestond uit het veelvuldig en met kracht schoppen en slaan van aangever met voeten, handen (waaronder vuisten), knieën en ellebogen. Aangever en [getuige 1] hebben verklaard dat er met veel kracht/hard werd geslagen en dat er rake klappen werden uitgedeeld. Uit de medische informatie en de verklaringen van aangever blijkt dat aangever als gevolg daarvan (onder andere) een klaplong, een geperforeerde long en een gebroken rib heeft opgelopen. Aangever is ter zake opgenomen geweest in het ziekenhuis. De geschatte duur van de genezing was volgens de chirurg 4 tot 6 weken.
Medeplegen
Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk sprake is van medeplegen. Voornoemd feitencomplex, waarbij verdachten samen verhaal zijn gaan halen, het pand direct naar binnen zijn gegaan en vervolgens ook samen naar de kantine-/kantoorruimte zijn gegaan toen het conflict zich daarheen verplaatste, in samenhang beschouwd met het feit dat geen van de verdachten zich(tijdig) heeft gedistantieerd van het geweld, brengt met zich dat sprake is van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor genoemde letsel (een klaplong, een geperforeerde long en een gebroken rib, waarbij sprake was van een ziekenhuisopname en een geschatte genezingsduur van 4 tot 6 weken), als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Opzet
Gezien de intensiteit en de aard van het geweld kan redelijkerwijs worden aangenomen dat verdachte heeft beseft, dat zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] het te verwachten gevolg zou zijn van de handelingen die hij en/of zijn medeverdachten jegens [slachtoffer 1] pleegde(n) en dat hij dit letsel kennelijk bewust op de koop toe heeft genomen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient vast komen te staan dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn mededaders “verhaal gingen halen” dan wel aangever “bang gingen maken”, maar daaruit blijkt onvoldoende dat zij een vooropgezet plan hadden om aangever zwaar te mishandelen. Uit de feitelijke gang van zaken kort voorafgaand bij de deur van het taxibedrijf kan verder niet worden afgeleid dat sprake was van tijd en gelegenheid voor kalm overleg en bedaard nadenken. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van aangever [slachtoffer 1].
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 17 december 2013 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een geperforeerde long en klaplong en een gebroken rib), heeft toegebracht, door deze opzettelijk,
- meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) tegen diens lichaam te schoppen en
- meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) tegen diens gezicht en lichaam te slaan en
- meermalen (met kracht) met een elleboog tegen diens lichaam te stoten en
- meermalen (met kracht) een zogenaamd knietje tegen diens lichaam te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

  • Bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 1 (met voorbedachte raad) en 2;
  • Gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en het volgen van een CoVa(+)training;
  • Toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling, te weten 30 dagen jeugddetentie;
  • Gehele en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met wettelijk rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met drie anderen een man zwaar mishandeld. Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het geweld een grote indruk op het slachtoffer heeft gemaakt en dat hij nog steeds last heeft van het opgelopen letsel. Hij kan niet meer op zijn zij liggen omdat dat te pijnlijk is en traplopen gaat slecht omdat hij onvoldoende lucht heeft. Tevens kan hij zijn grote hobby, duiken, niet meer beoefenen. Door de klaplong hebben de artsen hem namelijk uitdrukkelijk verboden ooit nog te gaan duiken. Daarnaast geeft het slachtoffer aan sinds begin april 2014 regelmatig last te hebben van angstaanvallen zowel tijdens zijn werk als in zijn privéleven. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat verdachte het onderhavige strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd, te weten 18 jaar.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 2 en voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het feit tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het feit tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47, 63, 302.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/833078-12.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde, ziet de rechtbank aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, een taakstraf bestaande uit een werkstraf van na te melden duur te gelasten.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1:
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het onder feit 1 bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van zware mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1:
Gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 99 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering en zich zal melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- een CoVa(+)training zal volgen;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.118,00 subsidiair 31 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 2.118,-- (zegge: tweeduizendhonderdachttien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.800,-- immateriële schadevergoeding en EUR 318,-- materiële schadevergoeding.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het feit tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 2.118,-- (zegge: tweeduizendhonderdachttien euro), te weten EUR 1.800,-- immateriële schadevergoeding en EUR 318,-- materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het feit tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
In plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van de kinderrechter in het arrondissement Oost-Brabant, d.d. 27 augustus 2013 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, gelast de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 60 uur te vervangen door 30 dagen jeugddetentie indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht. Deze werkstraf dient te zijn verricht binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. P.A. Buijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 19 juni 2014.