ECLI:NL:RBOBR:2014:3181

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
01/825478-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door echtgenoot met mes en wurging

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ervan beschuldigd werd zijn echtgenote te hebben geprobeerd te doden. De feiten vonden plaats op 14 september 2011, toen de verdachte in de vroege ochtend zijn echtgenote in hun woning aanviel. Hij stak haar meermalen met een mes in het hoofd, de nek en de borst, en probeerde haar vervolgens te wurgen met een handdoek en een stuk plastic. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat het hem niet lukte om het leven van zijn echtgenote te beëindigen, wel degelijk opzettelijk en met geweld heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verdachte welbewust een levensbedreigend gevaar voor zijn echtgenote heeft gecreëerd en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit heeft gemaakt. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat resulteerde in een vrijspraak voor dat strafverzwarende element. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de echtgenote, toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 7.630,00. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, zodat de verdachte opnieuw in voorlopige hechtenis zal verblijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/825478-11
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2011, 14 maart 2012, 7 juni 2012, 30 augustus 2012, 19 november 2012, 14 februari 2013, 22 april 2013, 28 mei 2013, 12 september 2013, 5 december 2013, 28 februari 2014 en 11 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij (voorlopige) dagvaarding van 6 december 2011. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 juni 2014 is gewijzigd conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2011 tot en met 14 september
2011 te [plaats], gemeente [plaats], ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade (zijn levensgezel) [slachtoffer] van het leven te beroven, (telkens)
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen (met
kracht) in haar hoofd en/of hals en/of nek en/of borst en/of lichaam heeft
gestoken en/of gesneden en/of (vervolgens)
- de adem van die [slachtoffer] heeft belemmerd door de mond van die [slachtoffer] met
zijn, verdachtes hand, en/of met een stuk plastic en/of met plastic
handschoen(en) dicht te houden en/of een stuk plastic en/of plastic
handschoen(en) en/of een deel van een handdoek in de mond van die [slachtoffer]
gepropt en/of geduwd en/of (daarbij) de neus van die [slachtoffer] heeft
dichtgehouden en/of
- met zijn verdachtes hand(en) en/of een handdoek de keel van die [slachtoffer]
heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of dichtgesnoerd en/of
dichtgesnoerd gehouden en/of
- zijn, verdachtes, kniëen op de keel van die [slachtoffer] heeft geplaatst en/of
geduwd en/of een kussen op de neus en/of mond van die [slachtoffer] geduwd en/of
geduwd gehouden (waardoor zij geen lucht meer kon krijgen) en/of
-(met kracht) die [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met zijn, verdachtes vinger(s) in de o(og(en) van die [slachtoffer] heeft
geprikt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Art. 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten raad om het leven heeft willen brengen, door haar met een mes in haar hoofd, nek en/of borst te steken, haar de adem te benemen met (een stuk) plastic en een handdoek en door haar te wurgen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend zou kunnen worden bewezen dat verdachte op 14 september 2011 opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Verdachte heeft geen herinnering meer aan het tenlastegelegde. Het valt niet vast te stellen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen begaan heeft. De ‘bekennende’ verklaring van verdachte bij de politie op 29 september 2011 kan niet voor het bewijs worden gebruikt. Uit de rapporten van het IFS blijkt, kort samengevat, dat er veel meer aanwijzingen zijn dat de letsels aangetroffen bij [slachtoffer] op 14 september 2011 door haar zelf zijn toegebracht dan dat er aanwijzingen zijn dat de letsels door een ander zijn toegebracht. Deze aanwijzingen worden gesterkt door het feit dat er geen DNA(-profiel) overeenkomstig dat van verdachte op het mes ‘Le Chef’ en/of op de plastic handschoenen is aangetroffen, maar enkel het DNA(-profiel) gelijk aan dat van [slachtoffer].
Toen de politie ter plaatse kwam maakte verdachte een verwarde indruk, voorts leed hij aan geheugenverlies. Verdachte schrok zichtbaar toen hij zag dat hij later zag dat hij bloed op zijn handen en kleding had. Dit beeld kan goed passen bij een intoxicatie. Uit het toxicologisch rapport blijkt er een lage concentratie GHB in het bloed van verdachte werd aangetroffen. Tussen de bloedafname en het delict zat echter 5,5 uur waardoor de GHB inmiddels mogelijk was afgebroken. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een intoxicatie met GHB niet kan worden uitgesloten.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
De melding.
Op 14 september 2011 omstreeks 03:50 uur fietste getuige [getuige 1] voorbij de woning van verdachte gelegen aan [adres 2] te [plaats]. Hij hoorde gegil, kreunende en huilende geluiden uit deze woning. Getuige [getuige 1] belde 112. [2] Getuige [getuige 2] hoorde omstreeks 03:30 uur indringend gekrijs van iemand die in nood zat. Zij hoorde dat het gegil kwam uit de woning van haar buren van nummer [huisnummer]. Zij hoorde het slachtoffer ([slachtoffer]) roepen: “Niet de kinderen” en “Denk aan de kinderen [verdachte]”. [3] Getuige [getuige 3] hoorde gegil van [slachtoffer]. Af en toe hoorde zij het woord: “help”. Toen getuige [getuige 3] nog in bed lag, hoorde zij ook de stem van verdachte. Hij riep iets van: “[slachtoffer]”. [4] Getuige [getuige 4] verklaart dat hij wakker werd van gegil en naar buiten ging. [getuige 4] hoorde [slachtoffer] zeggen dat ze haar kind nog een keer wilde vasthouden. [getuige 4] hoorde verdachte iets terug mompelen. [5]
Bevindingen van de politie.
Op 14 september 2011 omstreeks 03:56 uur kwam de politie bij de woning gelegen aan [adres 2] te [plaats]. De achterdeur was dicht maar niet afgesloten. Op de trap troffen ze een man aan die was gekleed in een donkerkleurige broek en groen T-shirt. De man had bloed in zijn gezicht en aan zijn handen en zei: “Inbreker overlopen, mijn vrouw is gewond en ik heb de hond net uitgelaten” en wees naar boven. Op de slaapkamer zag de politie een vrouw dwars op het tweepersoonsbed liggen. Zij lag met haar hoofd in de richting van de voorzijde van de woning. Ze lag op haar rug en was gekleed in donkerkleurige kleding. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de armen en het hoofd van de vrouw onder het bloed zaten en dat het bed was doordrenkt met bloed. Er lagen twee grote plassen bloed aan weerszijden van het lichaam van de vrouw. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan de vrouw: “Wie heeft dit gedaan?”. Hij hoorde dat de vrouw zei: “Mijn echtgenoot”.
Verdachte is toen aangehouden. Na de aanhouding van verdachte voelde verbalisant aan de kleding van verdachte. Verbalisant stelde vast dat de kleding op een aantal plaatsen nog vochtig aanvoelde. [6]
De halsketting van verdachte.
Op de slaapkamer werden op en bij het tweepersoonsbed bebloede sieraden aangetroffen. Op foto’s is te zien dat op het linker nachtkastje naast het bed een hanger in de vorm van een vrachtauto ligt, met daarop een op bloed gelijkende substantie. Een schakelketting waarvan het slotje kapot was, werd op de vloer tussen het bed en het linker nachtkastje aangetroffen. [7] , [8] , [9] Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 11 juni 2014 – onder meer - verklaard dat hij de ketting met daaraan een hanger in de vorm van een vrachtauto altijd droeg, ook ‘s nachts. Hij miste deze ketting pas toen hij op het politiebureau was. [10]
De aangifte.
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 14 september 2011 lag te slapen. Het was donker. [slachtoffer] zag op enig moment verdachte op haar zitten en voelde een koude sliert in haar nek. Daarna nog een paar keer. Zij voelde steken. Verdachte zat op haar rug en zij zag dat hij een mes in zijn hand had. [slachtoffer] kon verdachte herkennen door het licht van een lantaarnpaal voor hun woning. Verdachte droeg een zwart T-shirt en een zwarte werkbroek. Tijdens de worsteling is [slachtoffer] op de plaats van verdachte terecht gekomen. Zij draaide zich op haar rug. Toen stak verdachte in de richting van het midden van haar borst. Die wond is in het ziekenhuis gehecht. [slachtoffer] draaide naar links richting kussen zodat ze lucht kon krijgen. Verdachte had een stuk plastic bij zich dat hij over haar mond hield en in haar mond stopte. [slachtoffer] draaide zich op haar buik. Verdachte wilde haar nek omdraaien met zijn handen maar dat lukte niet door het bloed. Hij had geen houvast, het was te glibberig. Verdachte heeft een handdoek gepakt. [slachtoffer] is toen gaan roepen en schreeuwen. Verdachte heeft de handdoek in haar mond gestopt en hield haar neus dicht. Hij probeerde [slachtoffer] vervolgens met twee handen te wurgen. Ook ging verdachte met zijn knieën op haar keel zitten zodat deze werd dichtgedrukt. Tevens heeft hij de handdoek gekruist over haar nek getrokken waardoor zij geen lucht kreeg. Op enig ogenblik drukte verdachte met zijn vingers in haar ogen. [11]
Letsel slachtoffer.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 14 september 2011 omstreeks 11:00 uur gezien dat [slachtoffer] de volgende verwondingen had:
  • rode striemen over haar gehele hals;
  • blauwe / rooddoorlopen ogen, ook verdikt;
  • verwonding linkerzijde hals;
  • sneetje in de linkerhand;
  • rechterborst een steekwond (gehecht).
Uit de medische informatie d.d. 23 september 2011 blijkt dat de behandeld arts in het Sint Elisabethziekenhuis te Tilburg bij [slachtoffer] diverse steekverwondingen aan het hoofd, de nek en haar borst (rechts) heeft geconstateerd. [13]
Het wapen en andere voorwerpen die op de plaats delict zijn aangetroffen.
De verbalisanten zagen naast het bed aan de raamzijde ter hoogte van het voeteneinde een transparant bebloed stuk plastic, dat leek op een gedeelte van een plastic handschoen (foto 104, 105 [14] ). Ook zagen zij naast het bed op de grond aan de raamzijde nabij het nachtkastje een soortgelijk transparant, bebloed, stuk plastic (foto 106, 107 [15] ). Nabij het hoofdeind van het linker hoeslaken zagen zij tevens een transparant bebloed stuk plastic, soortgelijk als de eerder aangetroffen plastic delen (foto 108, 109 [16] ). Nabij het nachtkastje aan de raamzijde van het bed zagen zij een hoofdkussen voorzien van een wit kussensloop (foto 115 [17] ). Op het kussensloop werden meerdere bloedsporen aangetroffen waaronder een grote concentratie bloed aan de onderzijde van het kussensloop (foto 116, 117 [18] ). Onder het kussen zagen zij een zwarte handdoek (foto 118, 119 [19] ). Zij voelden dat de handdoek nat was. Op een kruk naast de garderobekast, nabij het slaapkamerraam zagen zij een bebloed kussen met een witte kussensloop (foto 120, 121 [20] ). Zij zagen dat het kussen en het kussensloop grotendeels doordrenkt waren met bloed. Na het verwijderen van de hoeslakens werden de matrassen verwijderd. Zij zagen onder het bed nabij het hoofdeind van het bed een vleesmes (foto 145, 146 [21] ). De punt van het mes bevond zich onder de plakplint van de vloer. Het mes was voorzien van een zwart heft en op het lemmet bevond zich de opdruk ‘Le Chef”. Het mes was ca. 27 cm groot was. [22] In de BH die [slachtoffer] had gedragen bevond zich een steekbeschadiging aan de linkerzijde van de rechter cup van de BH (foto 101 t/m 103 [23] ).
Uit het DNA onderzoek door het NFI d.d. 1 december 2011 blijkt dat op de beide zijden van het heft van het mes (onvolledig) DNA profiel, celmateriaal, is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer], matchkans kleiner dan één op één miljard. Op de plastic zak / handschoenen is eveneens DNA profiel, celmateriaal, aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer], matchkans kleiner dan één op één miljard. [24]
Niemand van de hulpverleners en politieambtenaren die in de woning is geweest heeft plastic handschoenen gedragen die soortgelijk zijn aan de door de politie aangetroffen, bebloede, handschoenen.
Verklaring verdachte bij de politie.
Verdachte heeft op 29 september 2011 bij de politie verklaard dat hij zijn vrouw woensdagnacht met een mes heeft gestoken. Verdachte heeft haar een of twee keer in haar hoofd gestoken (links boven) terwijl zij op haar zij lag. Daarna raakten zij in een worsteling. Verdachte sloeg met zijn handen tegen haar hoofd, [slachtoffer] kneep hem in zijn arm. Het gezicht van [slachtoffer] zat onder het bloed. Verdachte had bloed op zijn handen omdat hij en [slachtoffer] elkaar vasthielden tijdens het worstelen. Hij had [slachtoffer] bij haar handen en armen vast. [25] Op 30 september 2011 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] op een gegeven moment bovenop hem lag en hem vastpakte bij zijn arm bij het worstelen en in zijn arm kneep. Verdachte sloeg [slachtoffer] toen tegen haar hoofd. Hij heeft, toen hij op [slachtoffer] zat, met zijn handen haar keel dichtgedrukt met de duimen naar elkaar toe. [26]
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de stelligheid waarmee de verklaringen afgelegd bij de politie op respectievelijk 29 en 30 september 2011 zijn opgeschreven niet overeenkomen met de audiovisuele registratie. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen en daarbij voornoemde verhoren gebruiken voor het bewijs, verzoekt de verdediging om de audiovisuele registratie van voornoemde verhoren alsnog uit te laten werken.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren op respectievelijk 29 en 30 september 2011 bij de politie voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen van verdachte redelijk consistent zijn en dat deze verklaringen op essentiële onderdelen worden ondersteund door ander objectief (technisch) bewijs dat zich in het dossier bevindt. De rechtbank kent aanvullende bewijswaarde toe aan de verklaringen van verdachte en is van oordeel dat de verklaringen van verdachte aldus voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt het verweer. Zij zal ondanks deze beslissing niet beslissen de verklaringen alsnog woordelijk te laten uitwerken. De verdediging heeft niet aangegeven op welke wijze de weergave van de verklaringen van verdachte onjuist en/of onvolledig zou zijn. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de vragen aan verdachte en diens antwoorden. Het geheel laat een normaal verlopend verhoor zien, waarbij op geen enkele wijze is gebleken van ongeoorloofde druk en/of anderszins onjuiste wijze van ondervraging van verdachte door de verbalisanten.
De verklaring is bruikbaar als bewijsmiddel. Er is niet gebleken van enige noodzaak tot het doen van nader onderzoek op dit punt.
Letsel verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting d.d. 11 juni 2014 – onder meer - verklaard dat hij geen letsel had toen hij op 13 september 2011 ‘s avonds naar bed ging. [27] Op 14 september 2011 zag [verbalisant 3], brigadier, werkzaam bij de Forensisch Technische Ondersteuning dat verdachte op zijn linker bovenarm twee blauwe plekken had en ter hoogte van zijn linkerborst en midden op de romp, kort boven de navel waren bloedspatten aanwezig. Op de rug van verdachte zag [verbalisant 3] een bloedveeg en aan de linkerzijde van de hals een rode huidverkleuring. Voorts zag [verbalisant 3] op het rechter bovenbeen van verdachte bloedsporen alsmede bloedsporen op de rechter onderzijde van de rechter kuit en op de hak van de rechter voet. [28]
Beoordeling handelen van verdachte.
Op 14 september 2011 heeft verdachte geweld gepleegd tegen [slachtoffer]. Dit heeft plaatsgevonden in hun slaapkamer van hun woning gelegen aan [adres 2] te [plaats]. Dat verdachte dit geweld heeft gepleegd, baseert de rechtbank allereerst op de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4]. Deze beide buren verklaren dat zij de stem van verdachte tijdens het incident hebben gehoord. Bij dit alles is van belang dat er geen enkele aanwijzing is gevonden dat zich toen in de woning een of meer andere perso(o)n(en) heeft/hebben bevonden dan verdachte en [slachtoffer]. Ook kent de rechtbank betekenis toe aan de omstandigheid dat de (gouden) ketting van verdachte, met daaraan een hanger in de vorm van een vrachtauto, kapot en bebloed op de plaats delict werd aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting van 11 juni 2014 verklaard dat hij deze ketting altijd droeg, dus deze ketting ook gedurende die nacht zal hebben gedragen. Verdachte kon ter zitting niet uitleggen door welke oorzaak deze ketting stuk is gegaan. Verder acht de rechtbank het bij verdachte aangetroffen letsel van belang. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 13 september 2011 zonder letsel naar bed is gegaan. Op 14 september 2011 zijn onder meer blauwe plekken op zijn linkerarm waargenomen. Voornoemd letsel sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer], daar waar zij heeft verklaard dat zij tijdens de aanval de arm van verdachte heeft gegrepen en daar hard in heeft geknepen. Ook het overige letsel dat bij verdachte is aangetroffen op 14 september 2011, en de op zijn lichaam aangetroffen bloedsporen, duiden op heftige geweldpleging tegen [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] bovendien wordt bevestigd door het bij haar aangetroffen letsel, zoals waargenomen en beschreven in het ziekenhuis op 14 september 2011.
Verdachte heeft onder meer ter zitting van 11 juni 2014 verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren en heeft in de hiervoor besproken bekennende verklaringen van 29 en 30 september 2011 geen verklaring gegeven over zijn intentie tijdens het ten laste gelegde handelen. De rechtbank zal als gevolg hiervan het handelen van verdachte op basis van de uiterlijke verschijningsvorm moeten duiden. Daaruit spreekt overduidelijk dat verdachte gericht en gedurende enige tijd levensbedreigend geweld heeft uitgeoefend tegen [slachtoffer], waarbij verdachte achtereenvolgens meerdere vormen van geweld heeft gepleegd die elk voor zich dodelijk letsel zouden kunnen opleveren. Verdachte wist dat [slachtoffer] bij aanvang van het geweld lag te slapen. Het handelen van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm (doel-)gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. De enkele omstandigheid dat het niet is gelukt, doet daar niet aan af, gelet op de aard en omvang van het door verdachte gebruikte geweld. Het is aan het verzet en hulpgeroep van [slachtoffer] te danken dat het geweld van verdachte geen dodelijke afloop heeft gehad.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer], zijn toenmalige partner, van het leven te beroven.
Voorbedachten raad?
Voor het beantwoorden van de vraag of bij dit handelen van verdachte sprake is geweest van voorbedachten raad acht de rechtbank het navolgende van belang.
Volgens bestendige jurisprudentie dient voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten raad’ vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het
besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachten raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachten raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat in geval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachten raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat er sprake is van voorbedachten raad.
Toegespitst op deze strafzaak komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van alle hiervoor gerelateerde gedragingen niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden afgeleid dat het opzettelijk handelen van verdachte voortkomt uit een vooropgezet en overdacht plan. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte, voordat hij naar de slaapkamer is gelopen, het mes en het plastic van beneden heeft meegenomen met de bedoeling om [slachtoffer] boven in de slaapkamer van het leven te beroven. De rechtbank acht het mogelijk dat het mes zich al in de slaapkamer bevond, dit gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat zich daar in elk geval een ander mes bevond en het (dus) blijkbaar niet ongebruikelijk was dat zich in deze slaapkamer een mes bevond. Ook is het mogelijk dat verdachte, toen hij de hond uitliet, uit een soort van automatisme een plastic zak(je) in zijn broek heeft gestopt. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ten tijde van zijn handelen handschoenen droeg. Dit laatste zou wel een omstandigheid zijn geweest die in het nadeel van verdachte zou zijn meegewogen bij het al dan niet aannemen van handelen met voorbedachten raad bij verdachte.
Alternatieve scenario’s.
Door de verdediging is gesteld dat de mogelijkheid reëel aanwezig is dat niet verdachte de letsels heeft toegebracht, maar dat [slachtoffer] zichzelf heeft verwond met het mes. In verband daarmee is gesteld dat er geen sprake is van groot bloedverlies als gevolg van de (lichte) verwondingen, en dat –kennelijk ook door [slachtoffer]- een vals sporenbeeld is veroorzaakt. Bij dit alles zou verdachte op enigerlei wijze geïntoxiceerd moeten zijn geraakt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er geen enkele aanwijzing is dat een ander dan verdachte en [slachtoffer] in deze strafzaak handelingen hebben verricht of ondergaan. Indien dus, zoals de verdediging stelt, verdachte op enigerlei wijze onder invloed van een of andere stof moet zijn geweest, moet deze stof door hemzelf of door [slachtoffer] zijn toegediend.
Verdachte zelf heeft aangegeven dat hij gewoon heeft ontbeten en een glas melk heeft gedronken. Hij stelt die nacht, noch de voorafgaande avond vreemde stof(fen) te hebben ingenomen. Dit sluit hem dus uit als toediener van een dergelijke intoxicerende stof. Dan blijft alleen [slachtoffer] over, die in deze (verdedigings)visie kennelijk heeft beoogd verdachte in een bepaalde toestand te brengen om haar (kennelijk) voorgenomen plan uit te voeren.
Uit niets kan worden afgeleid dat [slachtoffer] ooit de beschikking heeft gehad over (een) dergelijke stof(fen) en nog minder dat zij enige relevante kennis had over de werking en/of dosering van (een) dergelijke stof(fen). Vervolgens valt niet in te zien hoe zij had kunnen weten dat verdachte een zodanige dosering kreeg toegediend/zichzelf zou toedienen dat hij (ook) nog op tijd weer wakker genoeg zou zijn om te kunnen worden aangemerkt als verdachte. Bij dit alles betrekt de rechtbank dat er in dit “scenario” voor [slachtoffer] nog een extra onzekere factor zou bestaan: zij kon immers niet met enige zekerheid van te voren weten wanneer de politie zou arriveren en het pand zou binnengaan. Tenslotte staat vast dat bij toxicologisch onderzoek van bloed en urine van verdachte geen alcohol, geneesmiddelen of drugs zijn aangetroffen. De hoeveelheid gemeten gamma-hydroxy-boterzuur (GHB) is zodanig laag (minder dan 5 mg/l) dat deze hoeveelheid volledig kan worden verklaard door lichaamseigen GHB. De toxicoloog, dr. K.J. Lusthof stelt dat ondanks het late tijdstip van afname van bloed en urine het niet erg waarschijnlijk is dat er ten tijde van het delict werkzame concentraties alcohol, drugs of geneesmiddelen in het bloed van verdachte aanwezig waren. [29]
Uit de nadere rapportages van forensisch arts Van Venrooij [30] en Van de Goot [31] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het beduidend onwaarschijnlijker is dat [slachtoffer] bij zichzelf de letsels heeft toegebracht. Uit de bijlage bij het rapport van Van Venrooij blijkt bovendien dat [slachtoffer] ten tijde van de opname in het ziekenhuis naar schatting van de toen en daar behandelend arts een grote hoeveelheid bloed had verloren. [32] Van de Goot, patholoog, stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn die weerspreken dat het gaat om (gestold) bloed dat is vrijgekomen op een wijze zoals is verklaard door [slachtoffer]. [33]
Meer in algemene zin wil de rechtbank opmerken dat de deskundige Van Venrooij zelf onderzoek heeft gedaan aan het lichaam van [slachtoffer], terwijl Van de Goot en Van Driessche (laatstgenoemden via de stukken van Van Venrooij) bronmateriaal uit het ziekenhuis hebben geraadpleegd omtrent [slachtoffer] en dat betrokken bij hun oordeel.
Bij de door de verdediging overigens ingebrachte stukken met opvattingen over de gang van zaken op 14 september 2011 in de slaapkamer van verdachte hebben de onderzoekers niet zelf onderzoek gedaan aan het lichaam van [slachtoffer]. Ook is door hen geen bronmateriaal uit het ziekenhuis geraadpleegd.
De deskundigheid van de overige deskundigen die op verzoek van de verdediging hebben gerapporteerd zal de rechtbank verder onbesproken laten. De rechtbank is van oordeel dat de in die rapporten opgenomen conclusies, in het licht van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en overwegingen inhoudelijk geen relevantie hebben.
Gelet op het voorgaande is het door de verdediging geschetste alternatief scenario volstrekt niet aannemelijk is geworden.
Conclusie.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten raad. De rechtbank zal verdachte van dat strafverzwarend element vrijspreken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 14 september 2011 te [plaats], gemeente [plaats], ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet
- die [slachtoffer] met een mes, meermalen (met kracht) in haar hoofd en/of nek en borst heeft

gestoken en/of gesneden en vervolgens

- de adem van die [slachtoffer] heeft belemmerd door de mond van die [slachtoffer] met zijn,
verdachtes hand, en met een stuk plastic dicht te houden en/of een stuk plastic en/of een
deel van een handdoek in de mond van die [slachtoffer] geduwd en daarbij de neus van die
[slachtoffer] heeft dichtgehouden en
- met zijn verdachtes handen en/of een handdoek de keel van die [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of dichtgesnoerd en/of dichtgesnoerd
gehouden en
- zijn, verdachtes, knie op de keel van die [slachtoffer] heeft geplaatst en een kussen op de neus
en mond van die [slachtoffer] geduwd en geduwd gehouden (waardoor zij geen lucht meer
kon krijgen) en
-(met kracht) die [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en
- met zijn, verdachtes vingers in de ogen van die [slachtoffer] heeft geprikt en/of geduwd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een uiterst kwalijke poging tot moord. Hierbij past enkel een langdurige gevangenisstraf, en wel voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen. Er is geen standpunt ingenomen ten aanzien van de aard en hoogte van een sanctie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 14 september 2011 omstreeks 03:30 uur heeft verdachte geprobeerd om zijn echtgenote ([slachtoffer]), terwijl zij lag te slapen, om het leven te brengen. Hij heeft haar daarbij met een mes in haar hoofd, nek en borst gestoken. Nadat het [slachtoffer] lukte om het mes van verdachte weg te slaan, heeft verdachte vervolgens getracht haar te smoren met gebruikmaking van met een stuk plastic, een kussen en een handdoek. Ook heeft hij haar keel dichtgeknepen en getracht haar ogen in te drukken met zijn vingers.
Door te handelen zoals hiervoor omschreven heeft verdachte welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor [slachtoffer] in het leven geroepen. Hij heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die [slachtoffer] en haar lichamelijke integriteit zeer ernstig aangetast. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] d.d. 28 januari 2013 blijkt dat zij doodsangsten heeft uitgestaan en dat zij niet begrijpt waarom verdachte tot zijn daad is gekomen. Verder geeft zij aan dat de gebeurtenis ingrijpende gevolgen voor haar en de kinderen heeft gehad en nog steeds heeft. Uit de onderbouwing bij de vordering benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] hulp heeft gezocht bij diverse hulpverleners. Deze contacten hebben tot doel gehad om haar te helpen bij het verwerken van het bij dit delict opgelopen trauma.
De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat verdachte ook zelf negatieve gevolgen ondervindt van het door hem gepleegde strafbare feit. Hij inmiddels is gescheiden, ziet zijn kinderen niet meer, [slachtoffer] heeft als enige het gezag over de kinderen en verdachtes bedrijf is in problemen geraakt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij eerder door haar en andere gerechten behandelde min of meer vergelijkbare zaken. Deze uitspraken bepalen mede het vertrekpunt bij de verder vaststelling van de duur van de gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank acht met name uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van een lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie de verdachte zal vrijspreken van poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft eerder de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing op te heffen. De verdediging heeft opheffing van de voorlopige hechtenis bepleit.
De rechtbank stelt vast dat er, gelet op de bewezenverklaring, is voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van voorlopige hechtenis. De rechtbank zal, gelet op de hierna te noemen gevangenisstraf, de schorsing opheffen zodat verdachte vanaf heden opnieuw daadwerkelijk in voorlopige hechtenis zal verblijven.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
Gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], alsmede toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
Nu verdachte in de visie van de verdediging dient te worden vrijgesproken, dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling.
De vordering van de benadeelde partij zoals hierboven vernoemd komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2011 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2011 (datum indiening vordering) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank acht het wenselijk dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 287.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstrafvoor de duur van
6jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

Heft op de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis.

Maatregel van schadevergoeding van € 7.630,00 subsidiair 73 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 7.630,-- (zegge: zevenduizend zeshonderd dertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de materiële
schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 7.630,-- (zegge: zevenduizend zeshonderd dertig euro). Het totale bedrag dat betrekking heeft op de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag dat betrekking heeft op de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2011 tot aan de dag der
algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 25 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Verklaring getuige [getuige 1] d.d. 14 september 2011 p. 199
3.Verklaring getuige [getuige 2] d.d. 14 september 2011 p. 183
4.Verklaring getuige [getuige 3] d.d. 14 september 2011 p. 189
5.Verklaring getuige [getuige 4] d.d. 14 september 2011 p. 192
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2011 p. 148, 149
7.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 19 oktober 2011 p. 377
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 14 september 2011 p. 265
9.Foto 3, 4, 5, 8, 11 en 129, p. 381 t/m 385
10.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 11 juni 2014
11.Verklaring van [slachtoffer], aangeefster, d.d. 14 september 2011 p. 119 t/m 122
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2011 p. 163
13.Medische informatie Sint Elisabethziekenhuis d.d. 23 september 2011 p. 164
14.Fotobijlage p. 340, 341
15.Fotobijlage p. 341, 342
16.Fotobijlage p. 342, 343
17.Fotobijlage p. 346
18.Fotobijlage p. 346, 347
19.Fotobijlage p. 347, 348
20.Fotobijlage p. 348, 349
21.Fotobijlage p. 361
22.Proces-verbaal sporenonderzoek p. 278, 279
23.Fotobijlage p. 339, 340
24.Rapport NFI inzake onderzoek biologische sporen en DNA onderzoek d.d. 1 december 2011
25.Verklaring verdachte [verdachte] d.d. 29 september 2011 p. 94 t/m 96
26.Verklaring verdachte [verdachte] 30 september 2011 p. 106, 107
27.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 11 juni 2014
28.Proces-verbaal sporenonderzoek verdachte d.d. 14 september 2011 p. 427
29.Rapport dr. K.J. Lusthof, toxicoloog, d.d. 24 juli 2012, p. 5
30.Rapport H.N.J.M. van Venrooij d.d. 21 maart 2012, p. 11-13, m.n. p. 13
31.Rapport drs. F.R.W. van de Goot d.d. 26 maart 2013, m.n. p. 4, alsook het nadere rapport van Van de Goot en P.M.I. Van
32.Zie ook p. 15 van het in noot 29 genoemde rapport van Van Venrooij, waarin o.a. sprake is van een steekverwondingen en
33.Idem noot 31, rapport 17 februari 2014, p. 6/7.