In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2012 op € 316.000 had vastgesteld. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 296.000 zou moeten zijn, onderbouwd door een matrix van een taxateur. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en de zitting vond plaats op 16 december 2013.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de waarde van de woning. Eiseres heeft verwezen naar een taxatieverslag en een matrix, terwijl verweerder zijn waarde heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak en stelt de WOZ-waarde vast op € 296.000, zoals door eiseres bepleit.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.762,50, en het betaalde griffierecht van € 44 moet ook aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.