ECLI:NL:RBOBR:2014:3096

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
01/879319-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eindhoven

Op 4 juni 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 november 2013 in Eindhoven een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft tijdens een vechtpartij met het slachtoffer, die hij kende, meerdere malen met een mes gestoken, wat resulteerde in levensbedreigende verwondingen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen sprake was van noodweer of psychische overmacht, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook een benadeelde partij was in deze zaak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van immateriële en materiële schadevergoeding, en heeft de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, waaronder een telefoon en een dolk. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879319-13
Datum uitspraak: 04 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2014 en 21 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 januari 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meerdere malen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst
en/of arm en/of buik en/of rug, althans het lichaam
en/of in de wang, althans in het gezicht, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Partiele vrijspraak.

De officier van justitie en de raadsman hebben tot vrijspraak van de voorbedachte raad geconcludeerd nu hiervan uit de resultaten van zowel het technisch als het tactisch onderzoek niet is gebleken.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, de aan verdachte ten laste gelegde “poging tot moord” niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, gelet op het dossier en hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit primair verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer dan wel noodweerexces, gecombineerd met putatief noodweer, daarbij verwijzend naar een tweede moment waarop geworsteld zou zijn terwijl er een schietdreiging bestond.
Meer subsidiair pleit de verdediging (zonder nadrukkelijke onderbouwing van het standpunt) ervoor om verdachte vrij te spreken van poging tot doodslag wegens het ontbreken van opzet bij verdachte. Er was immers sprake van psychische overmacht.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het navolgende [1] .
Op 3 november 2013 tussen 22:50 uur en 22:58 uur [2] heeft er op [straatnaam 1] en [straatnaam 2] te Eindhoven een treffen plaatsgevonden tussen verdachte [3] en [slachtoffer]. Bij dit treffen waren eveneens [getuige 1] [4] en [getuige 2] [5] aanwezig. Verdachte en [slachtoffer] hebben gedurende dit treffen met elkaar gevochten. Bij dit gevecht is [slachtoffer] zwaargewond geraakt. [slachtoffer] heeft meervoudig perforerend steekletsel van levensbedreigende aard opgelopen, voornamelijk aan de voor- en linkerzijde van de hals, borst, oksel, (boven)buik en buikwand, wang en aan de linkerschouder en het linker schouderblad [6] . Het ging hierbij om diverse (diepe) steekwonden, maar ook om een snijverwonding van acht centimeter aan de linkerzijde van zijn hals alsmede een steek/snijverwonding aan de binnenzijde van de rechter onderarm, passend bij een afweerverwonding. Het letsel is veroorzaakt met een mes [7] . Verdachte heeft letsel opgelopen aan zijn rechterwijsvinger. Dit letsel bestond uit drie langgerekte, parallelle en horizontale huidbeschadigingen. [8]
Verdachte heeft op enig moment het mes in zijn handen gehad. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] in gevecht is geweest. [10] Bij de vechtpartij waren alleen verdachte en [slachtoffer] betrokken.
Door [getuige 3] is gezien dat een man drie tot vier keer uithaalde naar een andere man alsof hij hem wilde slaan. De man die geslagen werd viel op enig moment op de grond. [11]
[getuige 4] heeft verklaard dat hij gezien heeft dat er tussen twee buitenlandse mannen een gevecht was ontstaan. Hij zag dat het uiteindelijke slachtoffer daarbij “goed” geraakt werd. [12]
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de hiervóór aangehaalde bewijsmiddelen, niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] meerdere malen met een mes op diverse plaatsen in het lichaam heeft gestoken dan wel gesneden en dat de verdachte daarbij ook het opzet op het steken of snijden heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze verwondingen mogelijk zijn ontstaan doordat er geworsteld is terwijl verdachte trachtte het mes af te pakken. Deze lezing van de feiten wordt door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen weersproken. Het zijn met name de grote hoeveelheid en de aard van de verwondingen, in het bijzonder de horizontale snijverwonding in de hals en de verwondingen op de rug en het linker schouderblad, die overtuigen dat die verwondingen opzettelijk zijn toegebracht.
Het hiervoor omschreven handelen van verdachte moet naar uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van een misdrijf, te weten het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer]. Daarmee zijn deze gedragingen aan te merken als een begin van uitvoering van het voornemen van verdachte om [slachtoffer] te doden.
Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dát delict niet is voltooid. Er was een levensreddende operatie nodig omdat [slachtoffer] in kritieke toestand verkeerde. [13]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 03 november 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], meerdere malen, met een mes, in de hals en/of borst en/of arm en/of buik en/of rug en/of in de wang heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Het beroep op (putatief) noodweer:
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer. [slachtoffer] heeft het mes bij zich gehad en verdachte daarmee aangevallen. Hierdoor was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Hij kon zich niet anders verdedigen dan hij heeft gedaan. Verdachte dient daarom ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
Wat betreft het tweede deel van de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] doet de verdediging een beroep op putatief noodweer. [slachtoffer] zou naar [getuige 2] hebben geroepen dat hij op verdachte moest schieten. Hierdoor ontstond een onmiddellijk dreigend gevaar voor het lijf en leven van verdachte. Die aanranding door [slachtoffer] was wederrechtelijk en de verdediging was noodzakelijk.
De officier van justitie acht het niet aannemelijk dat er sprake was van een (putatief) noodweersituatie.
De rechtbank acht de feitelijke toedracht zoals die door verdachte ten verwere is aangevoerd, niet aannemelijk geworden. Deze toedracht – en met name het feit dat het [slachtoffer] was, die het mes bij zich had en verdachte aanviel - kan immers niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Ook bestaat er geen bewijs voor andere gewelddadige handelingen door [slachtoffer] jegens verdachte tijdens hun treffen op de bewuste avond. Derhalve kan niet gesproken worden van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen en wordt verworpen.
Ook het (niet nader onderbouwde) beroep op putatief noodweer wordt door de rechtbank verworpen.
Uit de omstandigheden van het geval blijkt geheel niet dat er sprake was van een situatie, waarin verdachte gerechtvaardigd kon menen, dat hij zichzelf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding moest verdedigen. Immers, zou er al door [slachtoffer] zijn geroepen dat [getuige 2] moest schieten, dan gebeurde dat pas nadat verdachte [slachtoffer] bij/tijdens de vechtpartij had gestoken en gesneden en [slachtoffer] al bij verdachte was weggelopen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door de verdediging is ook een beroep gedaan op noodweer exces.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweer exces. Van een situatie waarin een noodzaak bestond of toen heeft bestaan zichzelf te verdedigen is namelijk geen sprake.
Het beroep op psychische overmacht.
De verdediging heeft (niet nader onderbouwd) aangevoerd dat sprake was van psychische overmacht.
De officier van justitie is van mening dat geen beroep kan worden gedaan op psychische overmacht nu uit de psychologische rapportage blijkt dat verdachte zijn wil vrij kon bepalen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De psycholoog, drs. [naam psycholoog 1]heeft in zijn Pro Justitiarapportage d.d. 25 april 2014 weliswaar geconcludeerd dat ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte een doorbraak van jarenlange onderdrukte gevoelens van opgekropte woede plaatsvond, echter verdachte heeft niet verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken onder invloed van gedachten of gevoelens die kunnen worden aangemerkt als een van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk was doch redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Ook anderszins is van zodanige dwang niet gebleken.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaar met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie houdt hierbij rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte nog jong is en een blanco strafblad heeft. Daarnaast houdt de officier van justitie rekening met de in de schriftelijke slachtofferverklaring door het slachtoffer opgenomen zinsnede dat hij hoopt dat de verdachte van de rechtbank een kans krijgt om het goed te maken.
De inbeslaggenomen telefoon kan, aldus de officier van justitie, terug worden gegeven aan de rechthebbende. De overige in beslag genomen goederen kunnen terug worden gegeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft evenwel medegedeeld geschrokken te zijn over de hoogte van de eis.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Hij heeft in een gevecht van man tot man het slachtoffer meerdere malen met een mes gestoken en gesneden waardoor deze zwaar gewond is geraakt en bijna het leven heeft gelaten.
Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit in ernstige mate aangetast.
De rechtbank kent in het voordeel van verdachte bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte niet in een dergelijke geweldssituatie heeft willen belanden. Verdachte heeft de situatie niet opgezocht en de rechtbank gaat er vanuit dat het treffen tussen verdachte en het slachtoffer toevallig is geweest. Tussen hen beiden heeft een familierelatie bestaan – het slachtoffer was getrouwd geweest met de zus van verdachte – en er was sprake van een diepgaand conflict tussen (de familie van) verdachte en het slachtoffer. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in het verleden door het slachtoffer is vernederd, onder druk gezet en met de dood bedreigd. In het dossier bevinden zich SMS-berichten die door het slachtoffer in de dagen voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit aan (de familie van) verdachte zijn gezonden. De inhoud van die berichten maakt duidelijk op welke beledigende en bedreigende wijze het slachtoffer met hen communiceerde.
Door de psycholoog drs.[naam psycholoog 2], die omtrent verdachte een Pro Justitia rapportage heeft uitgebracht, wordt verdachte getypeerd als een sub assertieve afhankelijke jongeman is, die opgroeide in een getraumatiseerd, vaderloos gezin en die in de loop van een aantal jaren het slachtoffer is geworden van het slachtoffer in deze strafzaak. Naar de mening van de deskundige, die de rechtbank tot de hare maakt, vond ten tijde van het ten laste gelegde een doorbraak van jarenlange onderdrukte gevoelens van opgekropte woede plaats, gevoelens die verdachte toegedekt had met angst voor het slachtoffer en idealen zoals het willen uitpraten van conflicten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte alsmede diens jeugdige leeftijd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur.
De rechtbank zal evenwel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle posten, met uitzondering van de post “Verlies aan verdienvermogen”, toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de wettelijke rente.
De vordering van de officier van justitie verstaat de rechtbank zo, dat een bedrag van
€ 43.062,52 (dit is € 45.587,52 (totale gevorderde schadevergoeding) minus € 2.525,= (post “Verlies aan verdienvermogen”) toegekend dient te worden en niet het op de schriftelijke vordering (abusievelijk) genoemde bedrag van € 42.062,52.
Het standpunt van de verdediging.
Nu de verdediging primair ontslag van alle rechtsvervolging en (meer) subsidiair vrijspraak heeft bepleit, heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat de vordering primair geheel dient te worden afgewezen. Subsidiair wordt een gedeeltelijke afwijzing van de vordering dan wel niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit nu de vordering niet van eenvoudige aard is.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,= en materiële schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” à € 280,=, “Medische kosten” à € 29.650,91, “Kosten opvragen medische informatie” à € 37,61.
De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” en “kosten opvragen medische informatie”) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 16 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Een onderdeel van de vordering van de benadeelde partij ziet op verlies van verdienvermogen omdat de benadeelde partij waarschijnlijk met ingang van 4 november 2013 ofwel in loondienst ofwel als zelfstandig nachtkoerier een netto maandinkomen van
€ 2.525,= zou kunnen verdienen. De verdediging betwist dat sprake is van verlies aan verdienvermogen. Gelet op deze betwisting dient de benadeelde partij in beginsel te bewijzen dat daadwerkelijk sprake is van (toekomstige) inkomensschade. Nu dit deel van vordering in dit stadium zonder nadere bewijslevering niet kan worden toegewezen, vormt de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de benadeelde partij voorts niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de immateriële schade voor zo ver deze het bedrag van € 6000,= te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De wettelijke rente over de post “Medische kosten” wordt afgewezen nu de medische kosten (nog) niet door de benadeelde partij betaald zijn en gesteld noch gebleken is dat de benadeelde partij hierover ook rente is verschuldigd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag (met uitzondering van de post “Kosten opvragen medische informatie”) tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De immateriële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (post “Ziekenhuisopname”) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 16 mei 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende dan wel verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstrafvoor de duur van
42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

Maatregel van schadevergoeding van € 35.930,91 subsidiair 214 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]van een bedrag van € 35.930,91 (zegge: vijfendertigduizend negenhonderddertig euro en eenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 214 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 6.000,= immateriële schadevergoeding (post "voorschot immateriële schade") en een bedrag van
€ 29.930,91 materiële schadevergoeding (posten "Ziekenhuisopname" en "Medische kosten").
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (post “Ziekenhuisopname”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 16 mei 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer], van een bedrag van € 35.968,52 (zegge: vijfendertigduizend negenhonderdachtenzestig euro en tweeënvijftig eurocent), te weten € 6.000,= immateriële schadevergoeding (post "voorschot immateriële schade" ) en een bedrag van € 29.968,52 materiële schadevergoeding (post "Ziekenhuisopname", "Medische kosten" en "kosten opvragen medische informatie").
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (posten “Ziekenhuisopname” en “kosten opvragen medische informatie”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 16 mei 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van het resterende deel van de post “voorschot immateriële schade” en de post "Verlies aan verdienvermogen" niet ontvankelijk is.
Wijst af de gevorderde wettelijke rente over de post “Medische kosten”.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:

* 1 telefoontoestel, merk Samsung GT-S5839i aan de rechthebbende;
* 1 doekje goednummer 725076 aan verdachte;
* 1 dolk, goednummer 725078 aan verdachte;
* 1 bivakmuts, goednummer 725081 aan verdachte;
* 1 stuk papier, goednummer 757010 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Oost Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, onderzoek “Rotspython” met onderzoeksnummer 22GRE13059, proces-verbaalnummer 2013152924, afgesloten d.d. 4 maart 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 502.
2.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden [bedrijf] 3-4 november 2013, blz. 501-502.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 21 mei 2014.
4.Verklaring getuige [getuige 1] blz. 414-417.
5.Verklaring getuige [getuige 2], blz. 401
6.Letselbeschrijving door [naam psycholoog 2], arts M&G profiel forensiche geneeskunde KNMG, blz 181-183
7.Aanvraagformulier medische informatie blz. 351, Letselbeschrijving door [naam psycholoog 2], arts M&G profiel forensische geneeskunde KNMG, blz. 181-183, verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 21 mei 2014
8.Proces-verbaal sporenonderzoek blz. 224.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 21 mei 2014.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 21 mei 2014
11.Verklaring [getuige 3] blz. 450-451.
12.Verklaring [getuige 4], blz. 445-446.
13.Proces-verbaal bevindingen d.d. 4 november 2013, blz 395-396