In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het onjuist huisvesten van legkippen. De tenlastelegging betrof het houden van legkippen in niet-aangepaste kooien in de periode van 1 juli 2012 tot en met 2 april 2013, wat in strijd was met het Legkippenbesluit 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte legkippen heeft gehuisvest in kooien die niet voldeden aan de wettelijke eisen, en dat de dieren in traditionele legbatterijen werden gehouden. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de officier van justitie bevestigd, en er zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging aangetoond.
Tijdens de zitting op 20 mei 2014 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte erkend dat de kippen in kooien werden gehouden, maar betoogd dat deze kooien voldeden aan de eisen voor aangepaste kooien. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kooien niet aan de vereisten voldeden, omdat de aanpassingen pas na 2009 zijn doorgevoerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat legrijpe kippen in de rui als legkippen moeten worden aangemerkt, wat de verdediging betwistte.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onjuist huisvesten van legkippen en heeft een geldboete van € 20.000 opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de overtreding, het concurrentievoordeel dat de verdachte had ten opzichte van andere bedrijven, en het welzijn van de dieren. De uitspraak is gedaan op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, evenals het Legkippenbesluit 2003.