In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het onjuist huisvesten van legkippen. De tenlastelegging betrof de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 juli 2012, waarin de verdachte legkippen in niet-aangepaste kooien hield, wat in strijd was met het Legkippenbesluit 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere legkippenbedrijven, die ook in strijd met het Besluit handelden, niet vervolgd werden. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden van de recurrentbedrijven en enkel legkippen hield voor de productie van eieren.
Tijdens de zitting erkende de verdachte dat de kippen in kooien werden gehouden die niet voldeden aan de eisen van het Legkippenbesluit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de kippen in de rui niet als legkippen moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in strijd met het Besluit handelde door legkippen in niet-aangepaste kooien te houden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een geldboete van € 5.000 op, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2014.