ECLI:NL:RBOBR:2014:3094

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
01/995018-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste huisvesting van legkippen en schending van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van het onjuist huisvesten van legkippen. De tenlastelegging betrof de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 juli 2012, waarin de verdachte legkippen in niet-aangepaste kooien hield, wat in strijd was met het Legkippenbesluit 2003. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere legkippenbedrijven, die ook in strijd met het Besluit handelden, niet vervolgd werden. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden van de recurrentbedrijven en enkel legkippen hield voor de productie van eieren.

Tijdens de zitting erkende de verdachte dat de kippen in kooien werden gehouden die niet voldeden aan de eisen van het Legkippenbesluit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat de kippen in de rui niet als legkippen moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in strijd met het Besluit handelde door legkippen in niet-aangepaste kooien te houden. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een geldboete van € 5.000 op, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995018-13
Datum uitspraak: 03 juni 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 te Venhorst, gemeente Boekel, althans in Nederland, een hoeveelheid legkippen heeft gehuisvest en/of verzorgd terwijl dit niet overeenkomstig de artikelen 4 en/of 7 en/of 8, eerste en/of tweede lid, en/of 9 en/of 10 van het Legkippenbesluit 2003 geschiedde, aangezien de dieren werden gehouden in (een) niet-aangepaste kooi(en) (traditionele legbatterij(en)).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De raadsman van verdachte heeft op de in de pleitnota aangevoerde gronden gesteld dat er in Nederland een aantal legkippenbedrijven waarin legkippen worden gehouden in strijd met het Legkippenbesluite 2003 [hierna: het Besluit wordt gedoogd, omdat deze bedrijven, naast het produceren van consumptie-eieren ook deelnemen aan een fokprogramma, de zogenaamde “recurrentbedrijven”. Deze bedrijven worden niet vervolgd en verdachte wel. In de ogen van de raadsman wordt daardoor gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens de verdediging moet de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit het onder nummer 75029 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 11 september 2013 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat [bedrijf] op een twaalftal locaties in Nederland basisfokbedrijven voert, waarin via uitgebalanceerde fok- en research- en developmentprogramma’s leghennen genetisch worden verbeterd. De basisfokkerij vindt plaats op de basisfokbedrijven waarbij eigenschappen aan individuele dieren worden gemeten. De bepalingen van het Besluit over het houden van legkippen zijn niet geschikt voor gebruik in de basisfokkerij zoals de recurrentbedrijven die uitvoeren. Omdat de recurrentbedrijven een essentieel onderdeel zijn van de basisfokkerij, heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in 2010 bepaald dat het Besluit niet van toepassing is op deze bedrijven. Er is gezocht naar een oplossing door het aanpassen van de legbatterijen op de recurrentbedrijven. Essentiële uitgangspunten voor deze aanpassingen zijn de kleine groepen en de voorwaarde dat er op deze bedrijven geen gangbaar legpluimvee wordt gehouden.
Vaststaat dat verdachte niet bij het fokprogramma van [bedrijf] is aangesloten en niet als een recurrentbedrijf is aangemerkt. Bovendien hield verdachte de kippen uitsluitend voor de gebruikelijke productie van (onbevruchte) eieren, en niet in het kader van een fokprogramma of anderszins ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen bij vergelijking van de recurrentbedrijven met het bedrijf van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat door de vervolging van verdachte het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank verwerpt het daarover door de raadsman gevoerde verweer.

Bewijsoverweging.

Door verdachte is ter terechtzitting van 20 mei 2014 erkend dat er in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 op haar bedrijf gelegen aan de[adres 2], kippen in kooien werden gehouden, welke kooien niet voldeden aan de eisen gesteld in het legkippenbesluit. Gesteld wordt dat de kippen in de rui waren en daarom niet te beschouwen zijn als legkippen. Het Besluit is volgens de verdediging op deze kippen niet van toepassing.
De officier van justitie is van oordeel dat het verdachte niet was toegestaan vanaf 1 juli 2012 legkippen in kooien te houden omdat de verdachte niet heeft voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, vierde lid van het besluit. De officier van justitie is voorts van oordeel dat ook kippen in de rui als legkippen moeten worden aangemerkt indien deze kippen voorafgaand aan de rui al eieren legden.
Het oordeel van de rechtbank.
In artikel 1 van het Legkippenbesluit 2003 [hierna: het Besluit] is bepaald dat onder een legkip wordt verstaan “een legrijpe kip van de soort Gallus gallus die wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren”. Uit het Besluit, noch uit enige andere bepaling, vloeit voort dat legrijpe kippen in de rui niet als legkippen moeten worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat legrijpe kippen in de rui als legkippen moeten worden aangemerkt in de zin van het Besluit. Een andere, beperktere uitleg zou er toe leiden dat legkippen gedurende een deel van het jaar minder diervriendelijk gehouden zouden kunnen worden. Dit acht de rechtbank strijdig met de strekking van het Besluit.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat door verdachte legkippen werden gehouden in niet aangepaste kooien als bedoeld in artikel 6 van het Besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit, was het vanaf 1 januari 2012 echter niet langer toegestaan legkippen op dergelijke wijze te huisvesten.
Dat verdachte in die periode legkippen in strijd met het Besluit heeft verzorgd, acht de rechtbank evenals de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode 1 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 te Venhorst, gemeente Boekel, een hoeveelheid legkippen heeft gehuisvest terwijl dit niet overeenkomstig de artikel 4 van het Legkippenbesluit 2003 geschiedde, aangezien de dieren werden gehouden in niet-aangepaste kooien (traditionele legbatterijen).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
 een geldboete van € 5.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt mee dat verdachte door kippen te houden op een wijze die in strijd is met de wet, zich een concurrentievoordeel heeft verworven ten opzichte van zijn branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden. Verdachte heeft de continuïteit van haar onderneming laten prevaleren boven de naleving van de geldende regelgeving. Daarbij heeft verdachte bovendien de regels voor dierenwelzijn ten aan zien van die kippen niet nageleefd.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete van € 5.000,-- passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1, 45 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en
1, 2, 4 en 16 van het Legkippenbesluit 2003.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 45 eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon
[artikelen 2 en 4 van het Legkippenbesluit 2003].
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
 een
geldboete van € 5.000,--[vijfduizend euro].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 3 juni 2014.