ECLI:NL:RBOBR:2014:2907

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
She 14/1678
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake euthanasie van rottweiler Diesel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van Son en Breugel. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn rottweiler, Diesel, te laten euthanaseren. Het primaire besluit, genomen op 29 januari 2014, leidde tot een beroepsprocedure, waarbij de verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om de inbeslagname en inbewaringstelling van Diesel op te heffen.

Tijdens de zitting op 23 mei 2014 werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.J.A. van de Laar, en was er ook een vertegenwoordiger van het Martin Gaus Gedragscentrum aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat de gevraagde voorziening niet betrekking had op het primaire besluit, dat enkel de euthanasie van Diesel betrof. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gevraagde opheffing van de inbeslagname en inbewaringstelling niet binnen het beoordelingskader viel dat door het primaire besluit was vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat verzoeker de mogelijkheid heeft om een nieuwe voorlopige voorziening te verzoeken in het kader van de beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar van 12 december 2013, dat betrekking had op de inbeslagname en inbewaringstelling van Diesel. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, in aanwezigheid van griffier B.C.T. Rabou-Coort LLB.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1678
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en
de burgemeester van Son en Breugel, verweerder
(gemachtigde: F. Driessen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de rottweiler (Diesel) van verzoeker te laten euthanaseren.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit beroep ingesteld. Het beroepschrift is aan verweerder doorgezonden om als bezwaar te worden behandeld.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verzoeker was tevens aanwezig M. Gaus van Martin Gaus Gedragscentrum (hierna: het gedragscentrum). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 9 september 2013 heeft verweerder Diesel in beslag genomen en in bewaring gesteld. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende te bepalen dat verweerder het beslag op Diesel onmiddellijk opheft en/of bewerkstelligt dat Diesel onmiddellijk aan verzoeker wordt afgegeven, zo nodig onder de voorwaarde dat verzoeker Diesel laat onderzoeken en trainen in het gedragscentrum.
Bij uitspraak van 30 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 september 2013 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. De meervoudige kamer van deze rechtbank zal dit beroep op 3 juni 2014 ter zitting behandelen.
Ter zitting van 23 mei 2014 heeft verweerder toegezegd Diesel niet te laten euthanaseren voordat het besluit om Diesel te laten euthanaseren in rechte vaststaat.
3.
Het verzoek van verzoeker strekt ertoe bij voorlopige voorziening te bepalen dat het beslag op Diesel en de inbewaringstelling worden opgeheven en subsidiair te bepalen dat het beslag en de inbewaringstelling van Diesel tijdelijk worden opgeheven teneinde Diesel een training te laten ondergaan bij M. Gaus.
4.
Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, van de Awb legt de indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt daarbij een afschrift van het bezwaarschrift over.
5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bij het verzoekschrift enkel een afschrift van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit (het besluit om Diesel te laten euthanaseren) heeft overgelegd. Tevens stelt de voorzieningenrechter vast dat het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening volgens verzoeker onder meer verband houdt met zijn verwachting dat het “nog geruime tijd zal duren voordat er in beroep zal zijn beslist omtrent het dodingsbesluit van 29 januari 2014”. De voorzieningenrechter is op basis hiervan ervan uitgegaan dat het verzoekschrift één verzoek betreft dat connex is aan de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit. Gevraagd naar de materiële connexiteit van het verzoek met de bezwaarprocedure heeft verzoeker ter zitting verklaard dat die er is en dat het verzoek tevens connex is aan de beroepsprocedure tegen het besluit op bezwaar van 12 december 2013 (betreffende de inbeslagname en inbewaringstelling van Diesel). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het verzoek om voorlopige voorziening echter niet eerst ter zitting worden uitgebreid tot een tweede verzoek dat samenhangt met een andere procedure, terwijl die bedoeling, zoals in dit geval, niet uit het verzoekschrift blijkt. Ter beoordeling staat thans dan ook uitsluitend het primaire besluit. Het voorgaande laat onverlet dat het verzoeker vrijstaat alsnog om een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure tegen voormeld besluit op bezwaar van 12 december 2013 te verzoeken.
6.
Verzoeker heeft het verzoek om voorlopige voorziening gedaan hangende het bezwaar tegen het primaire besluit, waarbij verweerder heeft beslist Diesel te laten euthanaseren, tenzij verzoeker Diesel overdraagt aan zijn kennis in Hongarije of aan een persoon of instelling buiten Son en Breugel, van wie of waarvan aan verweerder kan worden aangetoond dat Diesel geen gevaar oplevert voor mens en dier. In formele zin is derhalve, zoals ook uit het voorafgaande volgt, voldaan aan het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste.
7.
Uit de functie van het connexiteitsvereiste vloeit voort dat daaraan ook in materiële zin dient te worden voldaan, dat wil zeggen dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het connexe bestreden besluit. Daarvan is in dit geval, anders dan verzoeker heeft betoogd, geen sprake. Wat verzoeker vraagt is opheffing van de inbeslagname en inbewaringstelling van Diesel. Het primaire besluit heeft geen betrekking op de inbeslagname en inbewaringstelling van Diesel maar op de beslissing Diesel te laten euthanaseren. De gevraagde voorziening gaat dan ook de grenzen van het onderhavige beoordelingskader – dat door de omvang van het primaire besluit is bepaald – te buiten. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.