In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 mei 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die in 2002 ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging. De terbeschikkingstelling was eerder verlengd, en de officier van justitie heeft op 8 april 2014 een vordering ingediend voor een verdere verlenging van één jaar. Tijdens de openbare terechtzitting zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsvrouwe, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De rechtbank heeft de relevante rapporten en adviezen in overweging genomen, waaronder een risicotaxatie die het risico op terugval in gewelddadig gedrag als laag tot matig inschatte, mits de terbeschikkinggestelde onder de juiste voorwaarden verbleef in de kliniek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De deskundigen hebben aangegeven dat de terbeschikkinggestelde momenteel goed functioneert binnen de kliniek, maar dat er een risico op terugval bestaat zonder de maatregel. De rechtbank heeft de conclusie van de deskundigen gevolgd en besloten de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, waarbij de nadruk ligt op toezicht en ondersteuning om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de beslissing genomen in overeenstemming met de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veiligheid van anderen voorop staat.
De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de rechtbank, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde de mogelijkheid geboden om zijn situatie te verbeteren, maar benadrukt dat de strikte voorwaarden van de terbeschikkingstelling noodzakelijk blijven voor zijn verdere behandeling en de veiligheid van de samenleving.