Met betrekking tot de toedracht van het ongeval overweegt de rechtbank als volgt. Uit het door [verweerder 1] en [verzoekster] ingevulde aanrijdingsformulier blijkt dat de aanrijding plaatsvond op 22 december 2011, rond 17:15 uur. [verzoekster] stelt dit ook in het verzoekschrift, dus aan de verklaring van [verzoekster] bij de mondelinge behandeling dat de aanrijding overdag om half elf plaats vond gaat de rechtbank voorbij. Partijen zijn het er voorts over eens dat [verweerder 1] bij het verlaten van het parkeerterrein van de Jumbo in Gemert linksaf sloeg, in de richting van de T-splitsing van het Pastoor Poellplein en de Vondellaan. [verzoekster] was bezig met het oversteken van het Pastoor Poellplein, toen zij door [verweerder 1] werd aangereden in de nabijheid van de T-splitsing.
Bezien vanuit de rijrichting van [verweerder 1], stak [verzoekster] de weg over van links naar rechts, zo blijkt uit het door [verweerder 1] en [verzoekster] ingevulde aanrijdingsformulier. Dat is in overeenstemming met de stelling van [verzoekster] in het verzoekschrift, namelijk dat zij de rijbaan voor ongeveer twee-derde deel was overgestoken. De aanrijding vond immers plaats op het deel van de rijbaan waar [verweerder 1] reed. Wanneer [verzoekster] overstak van rechts naar links, wat volgt uit wat zij bij de mondelinge behandeling heeft verklaard (
“Ik ging naar de winkel van Jumbo toe”), zou zij, uitgaande van haar stelling dat zij de rijbaan voor twee-derde deel was overgestoken, het deel van de rijbaan waar [verweerder 1] reed al hebben verlaten en zou de aanrijding niet hebben kunnen plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is immers dat [verweerder 1] op de verkeerde rijstrook reed.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de aanrijding plaats vond onder regenachtige omstandigheden en staat vast dat het donker was ten tijde van de aanrijding. Aan de verklaring van [verzoekster] dat het overdag was gaat de rechtbank, zoals gezegd, voorbij. Dat geldt ook voor de verklaring van [verzoekster] tijdens de openbare behandeling dat zij een witte zomerjas droeg. Nog daargelaten dat het gelet op het jaargetijde – de winter was net begonnen – niet geloofwaardig is dat zij een zomerjas droeg, staat in het door GRM Expertises opgemaakte rapport, dat mede tot stand is gekomen aan de hand van de verklaring van [verzoekster], dat zij een donkerbruine jas droeg. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verzoekster] donkere kleding aan had.
[verweerder 1] en N.V. Noordhollandsche stellen dat de auto van [verweerder 1] verlichting voerde, wat door [verzoekster] niet gemotiveerd is weersproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verlichting ingeschakeld was.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende vast staat dat [verzoekster] werd aangereden toen zij zich ongeveer halverwege het oversteken van de rijbaan bevond. Door [verzoekster] is niet weersproken dat zij werd geraakt door de buitenkant van de linker koplamp van de auto van [verweerder 1].
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat op de plaats van het ongeval geen straatverlichting aanwezig was. [verzoekster] stelt dat dat wel het geval was, onder verwijzing naar het rapport van GRM. Uit de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat op de plaats van de aanrijding, kort voor de T-splitsing, geen lantaarnpaal staat. Wel blijkt uit de foto’s dat er een lantaarnpaal staat recht tegenover de uitgang van de parkeerplaats van de Jumbo, op enige afstand van de T-splitsing.