ECLI:NL:RBOBR:2014:2892

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
C/01/265323 / HA ZA 13-487
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Beens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afstorting van pensioenrechten na echtscheiding met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en pensioenverevening

In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, om afstorting van haar pensioenrechten die tijdens hun huwelijk zijn opgebouwd in de onderneming van de man. De vrouw heeft recht op conversie van zowel ouderdomspensioen als partnerpensioen op basis van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank overweegt dat de man niet verplicht is om zijn aandelen te vervreemden om aan deze afstortingsverplichting te voldoen. De man had vanaf 2010 rekening moeten houden met de op handen zijnde echtscheiding en zijn verplichtingen jegens de vrouw. De rechtbank benoemt een deskundige om de benodigde bedragen voor de afstorting vast te stellen en om te beoordelen of de man en zijn onderneming in staat zijn om aan deze verplichtingen te voldoen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/265323 / HA ZA 13-487
Vonnis van 28 mei 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te Drunen (Gemeente Heusden),
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Mol te Son,
tegen
[de man],
wonende te Drunen (gemeente Heusden),
gedaagde,
advocaat mr. drs. E.M.C. Dumoulin te Waalwijk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 13 februari 1998 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. In de akte wijziging huwelijkse voorwaarden van 29 oktober 2007 staat – voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang – het volgende:
“(…) Pensioenrechten
Artikel 10
1. Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden danwel indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zullen de tijdens het huwelijk door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding is ontbonden heeft de vereveningsgerechtigde het recht zijn aanspraken als bedoeld in lid 1 alsmede de aanspraak op nabestaandenpensioen om te zetten in een eigen pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits de vereveningsgerechtigde binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk per aangetekende brief heeft meegedeeld aan de vereveningsplichtige van dit recht tot omzetting gebruik te maken.
De omzetting is slechts geldig, indien de betrokken pensioenuitvoerder(s) schriftelijk heeft/hebben verklaard hiermee in te stemmen.
De echtgenoten geven elkaar over en weer onherroepelijk volmacht om na de totstandkoming van de echtscheiding alle handelingen te verrichten teneinde te bewerkstelligen, dat de vereveningsgerechtigde een eigen aanspraak zal krijgen.
(…)
4. Indien sprake is van een pensioen in eigen beheer in de zin van artikel 2 lid 3 letter c Pensioen- en Spaarfondsenwet of een hiervoor in de plaats komende regeling is een echtgenoot die een meer dan marginale zeggenschap heeft in de pensioenuitvoerder in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed verplicht om, indien de andere echtgenoot daarom verzoekt, zijn/haar invloed in de pensioenuitvoerder aan te wenden om te bewerkstelligen dat reserveringen voor pensioenaanspraken van de andere echtgenoot worden overgedragen aan een door laatstbedoelde echtgenoot aan te wijzen (onafhankelijke) professionele verzekeringsmaatschappij als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Pensioen- en Spaarfondsenwet of een hiervoor in de plaats komende regeling. Indien voor een onmiddellijke waarde overdracht geen liquiditeiten kunnen worden vrijgemaakt zonder dat de continuïteit van de pensioenuitvoerder of daarmee verbonden rechtspersonen gedreven onderneming(en) in gevaar komt, dient een betalingsregeling te worden getroffen waarbij de belangen van alle betrokkenen in acht worden genomen; indien een dergelijke betalingsregeling voor de pensioengerechtigde echtgenoot fiscaal nadelig is, dient dit fiscale nadeel te worden gecompenseerd.
Het bepaalde in dit lid is van overeenkomstige toepassing indien pensioenaanspraken bestaan ten laste van een pensioenuitvoerder die financieel afhankelijk is van de resultaten van een onderneming die wordt gedreven door een echtgenoot of door een rechtspersoon waarin een van de echtgenoten in meer dan marginale mate zeggenschap heeft.
(…)”.
2.2
Partijen hebben op 23 november 2010 een
“echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst”ondertekend, waarin voor zover van belang het volgende staat:
“(…) Artikel 4: Pensioenrechten
4.1
De man heeft geen aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen opgebouwd. Voor zover in zijn B.V. pensioengelden zijn gereserveerd zullen partijen dit binnen één jaar na heden in overleg met de accountant regelen in die zin dat de Wet pensioenverevening na echtscheiding alsdan wordt gevolgd.(…)”.
2.3
Tijdens het huwelijk van partijen heeft de man pensioenaanspraken opgebouwd jegens de besloten vennootschap[bedrijf]. De man is bestuurder van deze vennootschap. De aandelen in deze vennootschap worden gehouden door [Stichting]. De man is houder van alle certificaten van laatstgenoemde stichting.[bedrijf]. houdt zestig procent van de aandelen in VVEK B.V. De andere veertig procent worden gehouden door Heerlijk Helder Holding B.V. De vennootschap VVEK B.V. is op haar beurt enig aandeelhouder van twee werkmaatschappijen, genaamd Wegenbouwverhuur Brabant B.V. en Landheer Infra B.V.
2.4
Partijen hebben op 3 december 2010 een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Daarbij is ook voornoemd echtscheidingsconvenant overgelegd. Bij beschikking van de rechtbank van 24 december 2010 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 30 december 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over verevening ten behoeve van de vrouw van de door de man in[bedrijf]. tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert na wijziging van eis samengevat -
1. veroordeling van de man om alle noodzakelijke informatie en bescheiden voor de verevening en afstorting van de pensioenaanspraken van de vrouw te verschaffen,
2.
primair: veroordeling van de man om te bewerkstelligen dat[bedrijf]. een door de rechtbank te bepalen bedrag zal betalen aan een door de vrouw aan te wijzen verzekeraar ter afstorting van de pensioenaanspraken van de vrouw, dan wel indien deze betaling uitblijft de man dit bedrag rechtstreeks voor de vennootschap aan de verzekeraar zal betalen ter afstorting van de pensioenaanspraken van de vrouw, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft,
subsidiair: vaststelling van een betalingsregeling en de man te veroordelen om te bewerkstelligen dat[bedrijf]. de bedragen volgens die betalingsregeling zal voldoen aan de vrouw dan wel aan de verzekeraar ter afstorting van de pensioenaanspraken van de vrouw, en voor het geval dat betalingen uitblijven de man te veroordelen deze bedragen rechtstreeks voor de vennootschap aan de vrouw althans aan de verzekeraar zal betalen ter afstorting van de pensioenaanspraken van de vrouw, én de man te veroordelen om voldoende zekerheid te verstrekken op een door de rechtbank vast te stellen wijze waaronder een eerste hypothecaire inschrijving op de onroerende zaken van de man, althans om te bewerkstellingen dat[bedrijf]. voldoende zekerheid zal verstrekken, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft,
meer subsidiair: veroordeling van de man om een door de rechtbank te bepalen bedrag te betalen aan de vrouw om de vrouw in staat te stellen de pensioenaanspraken af te storten bij een verzekeraar,
3. met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De vrouw heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de man (mede op grond van artikel 10 lid 1 en 4 van de huwelijkse voorwaarden en artikel 4 van het echtscheidingsconvenant) gehouden is om ten behoeve van de vrouw mee te werken aan afstorting van haar aandeel in de tijdens het huwelijk binnen[bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken bij een onafhankelijke pensioenuitvoerder.
4.2
Namens de man is tijdens de comparitie onder meer als verweer gevoerd dat de vrouw alleen aanspraak kan maken op afstorting van het ouderdomspensioen. In het echtscheidingsconvenant staat dat de Wet verevening Pensioenrechten bij scheiding (hierna te noemen: WVPS) zal worden gevolgd. Nu de WVPS alleen van toepassing is op ouderdomspensioen, kan de vrouw geen afstorting verlangen van het partnerpensioen, aldus de man.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de uitleg van zowel de huwelijkse voorwaarden als het echtscheidingsconvenant gaat het om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gesteld noch gebleken is dat partijen (in het kader van huwelijkse voorwaarden en het echtscheidingsconvenant) aanvullende mondelinge of schriftelijke verklaringen jegens elkaar hebben afgelegd. In de huwelijkse voorwaarden staat dat in geval van echtscheiding de vereveningsgerechtigde (in dit geval de vrouw) recht heeft op conversie in de zin van artikel 5 WVPS in de zin dat de aanspraken ter zake van zowel ouderdomspensioen als partnerpensioen worden omgezet in een eigen pensioenaanspraak (artikel 10 lid 1 en 2). Uit lid 4 volgt dat ingeval van een pensioen in eigen beheer of een pensioenuitvoerder die financieel afhankelijk is van een door een echtgenoot gedreven onderneming, de andere vereveningsgerechtigde echtgenoot overdracht van de bedoelde pensioenaanspraken kan verlangen aan een externe pensioenverzekeraar. Kort voor indiening van het verzoek tot echtscheiding hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten waarbij ten aanzien van voornoemde (door de man in zijn B.V. gereserveerde) pensioenrechten enkel is afgesproken dat zij binnen een jaar
“in overleg met de accountant regelen (…) dat de Wet pensioenverevening na echtscheiding alsdan zal worden gevolgd”.
De rechtbank is van oordeel dat laatstgenoemde bepaling op zichzelf bezien onvoldoende is om aan te nemen dat partijen hebben willen afwijken van de in de huwelijkse voorwaarden neergelegde mogelijkheid van conversie van zowel het ouderdoms- als partnerpensioen. Overigens geldt dat afgezien van voornoemde uitleg ook uit artikel 3a lid 2 WVPS volgt dat de vrouw aanspraak heeft op het partnerpensioen, waarvan de vrouw op grond van het ook door partijen genoemde arrest (HR 9 februari 2007, LJN AZ2658, NJ 2007, 306) kan verlangen dat dit wordt afgestort bij een externe pensioenverzekeraar. Het verweer van de man dient dan ook te worden verworpen.
4.4
Uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden volgt dan ook dat in beginsel de aanspraken van de vrouw op het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en partnerpensioen dienen te worden omgezet in een eigen pensioenaanspraak van de vrouw bij een externe (van de man onafhankelijke) pensioenverzekeraar. In lid 4 van voornoemde bepaling staat dat indien voor een dergelijke waardeoverdracht geen liquiditeiten kunnen worden vrijgemaakt zonder de continuïteit van de door de man gedreven onderneming in gevaar te brengen, een betalingsregeling dient te worden getroffen waarbij de belangen van alle betrokkenen in acht dienen te worden genomen. Uit rechtsoverweging 4.5 van voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat de beantwoording van de vraag of in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt op afstorting bij een externe pensioenverzekeraar, dient plaats te vinden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij zal de omstandigheid dat onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting te effectueren slechts dan tot ontkennende beantwoording van die vraag kunnen leiden indien de vereveningsplichtige (in dit geval de man) stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat de benodigde liquide middelen ook niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders verkregen zonder de continuïteit van de bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de onderneming waaraan deze is verbonden in gevaar te brengen.
4.5
De man bestrijdt op zichzelf niet dat de vrouw aanspraak kan maken op afstorting van haar aandeel in de tijdens het huwelijk in[bedrijf] opgebouwde pensioenaanspraken. Echter, volgens de man komt bij de door de vrouw voorgestane afstorting de continuïteit van zijn onderneming in gevaar. De man heeft in dit kader verwezen naar een uitvoerige brief van 7 oktober 2013 van zijn accountant ([Bedrijf 2]; productie 1 bij CvA). Volgens de man bestaat binnen voornoemde vennootschap niet de financiële ruimte om het voor afstorting benodigde bedrag te voldoen. De Rabobank staat volgens de man niet toe dat hij bedragen onttrekt aan[bedrijf]. (zie productie 8 bij CvA). Bovendien heeft de man binnen zijn onderneming rekening te houden met de belangen van zijn medeaandeelhouder in VVEK B.V. De man stelt evenmin in staat te zijn vanuit zijn privé-middelen het voor afstorting benodigde bedrag vrij te maken. De man stelt (onder verwijzing naar de door hem als producties 3-5 overgelegde jaarrekeningen 2010-2012 van[bedrijf]) dat hij een grote rekening-courantschuld heeft opgebouwd jegens deze vennootschap. Ook de door de vrouw subsidiair gevorderde betalingsregeling behoort volgens de man niet tot de mogelijkheden. De man stelt dat een dergelijke regeling met een pensioenverzekeraar praktisch gezien niet tot de mogelijkheden behoort, terwijl rechtstreekse uitkering aan de vrouw tot directe belastingheffing door de fiscus zal leiden. Verder is zekerheidstelling evenmin mogelijk gelet op de verpandingen aan de bank en de bestaande rekening-courantschuld, aldus de man.
4.6
De rechtbank overweegt als volgt. Op de man rust de verplichting om te bewerkstelligen dat de aan de vrouw toekomende pensioenaanspraken in [bedrijf] worden overgedragen aan een derde. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze verplichting in beginsel niet zover – zoals de vrouw betoogt – dat de man ter financiering van deze overdracht gehouden is om (een deel van) zijn aandelenbezit in deze vennootschap te vervreemden aan de medeaandeelhouder of een derde. Evenmin kan van de man worden verlangd zorg te dragen dat deze vennootschap (een deel van) haar (indirect) aandelenbezit in VVEK B.V. of de twee werkmaatschappijen vervreemdt aan de medeaandeelhouder of een derde. Uitgangspunt van artikel 10 lid 4 huwelijkse voorwaarden is immers dat bij deze afstorting de continuïteit van de onderneming van de man gewaarborgd dient te zijn. De man is voor het verwerven van zijn inkomen afhankelijk van deze door hem opgebouwde onderneming en vervreemding van (een deel van) zijn (indirect) aandelenbezit zal leiden tot een onherroepelijke verlies van inkomen. Vervreemding van tien procent of meer van de aandelen in VVEK B.V. zal bovendien leiden tot verlies van zeggenschap van de man in zijn eigen onderneming. In het kader van de afstorting van de pensioenrechten van de vrouw kan redelijkerwijs niet van de man worden gevergd dat hij zijn onderneming (deels) te gelde maakt.
4.7
Verder heeft de vrouw bij akte gesteld dat – blijkens de bij CvA overgelegde jaarrekeningen over 2010 tot en met 2012 – de man (naast zijn gebruikelijke jaarsalaris) voor een bedrag van € 119.528,-- aan zijn onderneming heeft onttrokken. Tijdens de comparitie is namens de vrouw een berekening van dit bedrag overgelegd (zie bijlage aangehecht aan het proces-verbaal van de comparitie). Volgens de door de advocaat van de vrouw tijdens de comparitie gegeven toelichting blijft onverklaard waarvoor de man (naast zijn salaris) een bedrag van € 57.000,-- heeft aangewend. Dit bedrag is ongeveer de helft van hetgeen volgens de offerte van 24 januari 2012 van Nationale Nederlanden nodig is voor afstorting van de pensioenrechten van de vrouw. Kennelijk heeft de man meer prioriteit gegeven aan de financiering van zijn eigen privé-uitgaven dan aan de op hem rustende verplichting om voor afstorting van de pensioenrechten zorg te dragen, aldus de vrouw.
4.8
In het kader van voornoemde stellingen van de vrouw zijn ook de volgende vaststaande feiten van belang. Partijen hebben eind oktober 2007 laatstelijk hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd, waarbij zij onder meer de overdracht van pensioenrechten in geval van echtscheiding zijn overeengekomen. Partijen hebben in mei 2010 hun samenwoning verbroken (zie het echtscheidingsconvenant, onder 4). In dat zelfde jaar (op 23 november 2010) hebben partijen dit convenant gesloten, met daarin de verplichting om binnen een jaar (dus voor 23 november 2011) de afwikkeling van de pensioenrechten te regelen. Op 3 december 2010 het verzoek tot echtscheiding is ingediend. Vervolgens is het huwelijk van partijen op 30 december 2010 ontbonden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 december 2010. Uit de door de vrouw bij akte wijziging eis overgelegde e-mails blijkt dat zij tevens vanaf 2011 herhaaldelijk heeft aangedrongen op afstorting van haar pensioenrechten.
Gezien deze gang van zaken geldt als uitgangspunt dat van de man (aan wie de zeggenschap in [bedrijf] toekomt) – binnen het uit artikel 10 lid 4 huwelijkse voorwaarden voortvloeiend kader van de continuïteit van zijn onderneming – mocht worden verwacht dat hij vanaf 2010 bij zijn privé-onttrekkingen rekening zou houden met de op handen zijnde echtscheiding en zijn daarmee samenhangende verplichting om zorg te dragen voor afstorting ten behoeve van de vrouw van haar pensioenrechten.
4.9
Aangezien de man nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de eerst bij de comparitie namens de vrouw overgelegde berekening van de privé-onttrekkingen, zal de man alsnog gelegenheid krijgen om daarop bij akte te reageren. De man zal hierbij tevens dienen in te gaan op de noodzaak van de (naast zijn uit de onderneming ontvangen salaris) gestelde privé-onttrekkingen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan immers – indien gelet op de belangen van de vrouw sprake is van niet te rechtvaardigen privé-onttrekkingen door de man – de verplichting van [bedrijf] (tot overdracht aan een externe pensioenverzekeraar of een betalingsregeling of het stellen van zekerheid) mede komen te rusten op de man.
4.1
Ter vaststelling van het ten behoeve van de voor afstorting van de pensioenrechten van de vrouw benodigde bedrag en of [bedrijf] en/of de man in staat zijn tot deze afstorting, dan wel een periodieke betaling (betalingsregeling), dan wel het stellen van zekerheid of een combinatie daarvan, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige. Voor de hand ligt om bijvoorbeeld een in pensioen gespecialiseerde accountant als zodanig te benoemen. Tijdens de comparitie is deze mogelijkheid met partijen reeds besproken, waarbij ook aan de orde is gekomen dat partijen zullen proberen in onderling overleg overeenstemming te bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan deze voor te leggen vragen. Partijen zullen gelegenheid krijgen om zich hierover bij akte uit te laten. In dit kader zal na benoeming van de deskundige van de man mogen worden verwacht dat hij naar de deskundige openheid van zaken geeft over de financiën van zowel zijn onderneming als van hemzelf in privé vanaf 2010 tot op heden.
4.11
De rechtbank gaat voorlopig uit van de volgende vraagstelling aan de deskundige:
1. Hoe groot is de jaarlijkse aanspraak van de vrouw op ouderdomspensioen zoals opgebouwd tijdens het huwelijk?
2. Hoe groot is de jaarlijkse aanspraak van de vrouw op partnerpensioen zoals opgebouwd tijdens het huwelijk?
3. Welk bedrag is nu ter afstorting bij een externe pensioenverzekeraar nodig om deze aanspraken ouderdomspensioen en partnerpensioen te financieren?
4. Acht u de onderneming van de man ([bedrijf]) dan wel de daartoe behorende vennootschappen en/of de man zelf in staat om op korte termijn in één keer voor de afstorting van het bij vraag 3 bedoelde bedrag zorg te dragen zonder de continuïteit van de onderneming van de man in gevaar te brengen?
5. Zo nee, tot welk bedrag voor afstorting ineens kan de onderneming van de man, dan wel de man zelf op korte termijn wel zorg dragen?
6. Acht u de onderneming van de man en/of de man zelf in staat om door middel van periodieke betalingen (zoals een lijfrente met periodiek te betalen premies), dan wel een combinatie van een betaling van een som ineens en dergelijke periodieke betalingen, zorg te dragen voor het afstorten van de pensioenrechten van de vrouw?
7. Acht u de onderneming van de man, dan wel de men zelf in staat tot het stellen van zekerheden voor de nakoming van de (resterende toekomstige) afstortingsverplichtingen?
8. Welke bedragen heeft de man (naast zijn salaris) ten behoeve van hemzelf aan de onderneming onttrokken in de periode 2010 tot en met heden?
4.12
Ten aanzien van de vragen 1 en 2 dienen partijen aan te geven in hoeverre beantwoording van deze vragen door de deskundige nog noodzakelijk is. De vrouw vordert in dit geding onder meer dat de man wordt veroordeeld tot het verstrekken van alle noodzakelijke informatie en bewijsstukken om de pensioenaanspraken en het daarvoor benodigde bedrag te kunnen vaststellen. De man heeft reeds zijn pensioenovereenkomst overgelegd (productie 9 bij CvA) en beide partijen hebben dezelfde berekening overgelegd (productie 5 bij dagvaarding en productie 2 bij CvA). Daarin wordt uitgegaan van een (aan de vrouw toekomend deel) ouderdomspensioen van € 11.495,-- jaarlijks en een nabestaandenpensioen van € 11.532,-- jaarlijks. De vraag rijst of deze bedragen tussen partijen (nog) in geschil zijn.
Bij de vragen 4, 5 en 6 wordt de deskundige tevens verzocht aan te geven welk bedrag de man (naast de primair tot afstorting verplichte [bedrijf]) kan financieren. Dit houdt verband met de hiervoor besproken stelling van de vrouw (waarop de man zoals gezegd bij akte nog kan reageren) dat ten gunste van de man ongerechtvaardigde privé-onttrekkingen hebben plaatsgevonden. Nu vooralsnog tussen partijen in geschil is welke privé-onttrekkingen hebben plaatsgevonden, zal dit ook als vraag 8 aan de deskundige worden voorgelegd.
Bij de vragen 5 en 6 is tevens tot uitgangspunt genomen dat mogelijk ook (deels) door middel van periodieke betalingen (bijvoorbeeld een lijfrente met periodiek te betalen premies) aan de afstortingsverplichting kan worden voldaan. Vooralsnog kan niet zonder meer worden uitgegaan van de niet onderbouwde stelling van de man dat afstorting door middel van periodieke betalingen praktisch niet tot de mogelijkheden behoort (CvA, onder 7).
4.13
Partijen zijn gewezen echtgenoten en het is gebruikelijk dat de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd (aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt). Om die reden zal de rechtbank bepalen dat het voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht op de voet van artikel 195 Rv door partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen.
4.14
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door de man omtrent hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.9 tot en met 4.12, waarna de vrouw hierop bij antwoordakte kan reageren. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2014 voor het nemen van een akte door de man zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.14, waarna de vrouw gelegenheid zal krijgen voor het nemen van een antwoordakte,
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Beens en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.