ECLI:NL:RBOBR:2014:2883

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
01/845443-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afdreiging met dreigbrief aan bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afdreiging. De verdachte had op 12 december 2011 een dreigbrief gestuurd naar een bedrijf in Oss, waarin hij eiste dat het bedrijf 50.000 euro zou betalen. In de brief dreigde hij vertrouwelijke bedrijfsinformatie openbaar te maken, wat zou kunnen leiden tot ernstige schade voor het bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, vanwege acute geldproblemen, de brief had verstuurd en dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn acties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot afdreiging, maar dat er geen sprake was van schending van vormvereisten in de procedure. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 dagen, gelijk aan het voorarrest, en heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte gelast. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de verbetering van zijn financiële situatie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld op tegenspraak na een onderzoek ter terechtzitting op 16 mei 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845443-11
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 mei 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2011
tot en met 16 december 2011 te Oss en/of te Alphen aan den Rijn, in elk geval
in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim, te dwingen
tot de afgifte van een geldbedrag van eur 50.000,--, in elk geval van enig
geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan het [bedrijf] te Oss, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
met voormeld oogmerk:
- een afpersingsbrief heeft gestuurd naar het [bedrijf], welke brief -
zakelijk weergegeven - inhoudt dat verdachte foto's (onder andere van "[naam 2]
"/video en/of plattegronden en luchtfoto's van het bedrijf in
Oss heeft en/of
- deze foto's en/of plattegronden ook bij de brief zijn gevoegd en/of
- dat verdachte voornemens is de specifieke lokatie waar binnen het bedrijf de
dierenproeven te houden vrij te gevens aan het [naam 1] en de
PvdD en/of
- dat hij deze informatie zeker zal delen met derden tenzij het [bedrijf]
eur 50.000,- betaalt en/of
- het bedrijf bij binnenkomst van de brief een sms met "ok" stuurt naar het
in de brief opgegeven nummer [telefoonnummer] en/of
- dat het geld in een pakketje met de tekst "From [bedrijf] to [naam 3]" wordt
verpakt en/of
- dat een koerier een dag na ontvangst van deze brief voornoemd pakketje
ophaalt bij de beveiliging van het [bedrijf] in Oss en/of
- meerdere sms-jes heeft gestuurd naar een medewerker van het [bedrijf] te
Oss,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De raadsvrouwe heeft ter zitting aan de rechtbank verzocht te verklaren dat de zaak is geëindigd. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat zij reeds op 2 december 2013 een verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) aan de rechtbank heeft gedaan, ertoe strekkende te verklaren dat de zaak is geëindigd. Op dit verzoek is, ondanks rappelleren, nooit een reactie is gekomen.
De rechtbank overweegt over dit verzoek als volgt. De strafzaak tegen verdachte zoals deze thans is behandeld is geregistreerd onder parketnummer 01/845443-11. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 9 mei 2014 blijkt dat het tenlastegelegde ook geregistreerd is (geweest) onder parketnummer 01/849847-11. De zaak met dit laatstgenoemde parketnummer is geseponeerd op 7 juni 2012, met als sepotcode: dubbel ingeschreven zaak. De raadsvrouwe heeft, zo volgt uit compas, het verzoek op grond van artikel 36 Sv. gedaan in die al geseponeerde zaak. Dat verklaart ook het ontbreken van het verzoek van de advocaat (en eventuele rappelbrieven) in het dossier van de thans voorliggende strafzaak.
Voor zover de raadsvrouwe in deze zaak reeds een verzoek als bedoeld in artikel 36 Sv. zou hebben gedaan oordeelt de rechtbank voorts als volgt. Artikel 36 Sv. ziet met name op het voorkomen van nodeloos tijdsverlies bij het nemen van een inhoudelijke (niet) vervolgingsbeslissing. In deze zaak heeft het openbaar ministerie verdachte gedagvaard voor de meervoudige kamer. De behandeling van deze zaak was ten tijde van het voeren van het desbetreffende betoog van de raadsvrouwe ter zitting ook al aangevangen. Om die reden zou het verzoek thans tardief zijn te achten en zou reeds daarom zijn afgewezen. Ook hierom dient het betoog van de raadsvrouwe te falen.
De raadsvrouwe van verdachte is voorts van mening dat er sprake is van schending van een aantal vormvereisten en is van mening dat het openbaar ministerie, gelet op de schendingen in onderling en samenhang bezien, niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank zal de bij pleitnota opgevoerde schendingen hieronder bespreken.
Klachtvereiste
Artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.) is een klachtmisdrijf. Uit de aangifte/klacht d.d. 14 december 2011 blijkt dat uitdrukkelijk is verzocht vervolging in te stellen ter zake het feit waarvan aangifte werd gedaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat mogelijk sprake is van een onbevoegde gedane klacht. Daartoe is aangevoerd dat een uitdrukkelijke, schriftelijke, volmacht van [bedrijf] op dit punt in het dossier ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de inhoud van de aangifte/klacht, bezien in combinatie met de functie van aangever/klager binnen het [bedrijf] (security manager), kan in vertrouwen worden afgeleid dat [benadeelde partij] als vertegenwoordiger van [bedrijf] gerechtigd was om klacht te doen van dit strafbaar feit.
Voorts staat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting genoegzaam vast dat de tenlastegelegde poging tot afdreiging was gericht tegen het [bedrijf]. De rechtbank verwerpt daarom het betoog dat de klacht diende te zijn gedaan door [persoon], de functionaris van [bedrijf] ter attentie van wie verdachte de ‘afpersingsbrief’ had verzonden, persoonlijk.
Salduz-aspecten
De rechtbank zal de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet gebruiken als bewijsmiddel. Om die reden kan de door de raadsvrouwe gestelde schending van de Salduz-norm verder onbesproken blijven. Wel zal de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting als bewijsmiddel gebruiken.
Verbaliseringsplicht
De rechtbank is niet gebleken, of zelfs maar aannemelijk gemaakt, dat in het hoofdproces-verbaal informatie is weggelaten of gewijzigd die reëel van belang is of kan zijn voor een van de beslissingen die de rechtbank zal hebben te nemen op basis van dit strafdossier. Van een vormverzuim in de zin van onvoldoende of onjuist verbaliseren is dus geen sprake.
De rechtbank zal voor het bewijs verder geen gebruik maken van de resultaten van de inzet van BOB-middelen. Het gestelde ontbreken van het BOB-dossier bij het strafdossier kan om die reden verder onbesproken blijven.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gelet op het bovenstaande gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Vaststaande feiten:
Vast staat dat op 12 december 2011 een dreigbrief is binnengekomen bij [bedrijf] te Oss waarin gevraagd wordt om betaling van 50.000,-- euro. Als bijlagen bij de brief zijn gevoegd een foto van een bordje met daarop de teksten “1013 1021” “Beheer” en “[naam 2]”, welke fotot alleen in het bedrijf van [bedrijf] kan zijn genomen, alsmede een plattegrond van (een deel van) het bedrijfsterrein van [bedrijf] te Oss [1] . De dreigbrief bevat onder meer de volgende tekst: “ Ik heb foto’s/video van uw bedrijf in Oss in handen. Plattegronden ook van deze locaties. Luchtfoto’s met beschrijving. Foto’s van 1 specifieke afdeling zijn vooral interessant. Niet voor mij, wel voor [naam 1] ([naam 1]). Ook voor SBS6, ook voor de PvdD. 1 nummer geeft een hint: 1013 1021. Dat nummer is gekoppeld aan [naam 4]. Ik wil van u 50.000 euro hebben. In ruil daarvoor, word de informatie die ik heb verwijderd. De [naam 1] is vooral geïnteresseerd in de locatie van uw productie. Waarom? Zij hebben plannen om daar het een en ander te forceren. De informatie die ik heb zal ik zeker delen met derden. Tenzij u betaald. De dag dat u deze brief ontvangt, stuurt u mij een sms met bevestiging. Dat is een bericht met de tekst: Ok. De dag daarna staat er bij de beveiliging een koerier te wachten, die een pakketje komt ophalen. Op dit pakketje staat alleen de opschrift: From [bedrijf] to [naam 3]. In dit pakketje verwacht ik 1000 briefjes van 50 euro. De informatie word pas verwijderd, na aflevering van het geld en als ik mij pas echt veilig voel. (…) Afzender, Harry [telefoonnummer]”
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Mocht het openbaar ministerie ontvankelijk zijn in haar vervolging wordt verzocht verdachte vrij te spreken aangezien hetgeen naar voren is gebracht bij de formele toetsing vervolgens moet leiden tot bewijsuitsluiting waardoor bewijs is uitgesloten.
Het oordeel van de rechtbank. [2]
Zoals bij het kopje ‘De formele voorvragen’ reeds is geconcludeerd, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schending van vormvereisten. Ook heeft de rechtbank onder hetzelfde kopje aangegeven dat verklaringen van verdachte bij de politie en de resultaten van de inzet van BOB-middelen niet zullen worden meegenomen bij de bewezenverklaring. Van bewijsuitsluiting zoals verzocht kan dan ook geen sprake zijn.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij, vanwege acute geldproblemen, de in het dossier opgenomen brief met bijlagen heeft verstuurd naar [bedrijf]. Hij wilde op deze wijze een bedrag van 50.000 euro ontvangen. Verdachte dreigde in die brief bedrijfsgegevens van [bedrijf] over te dragen aan een actiegroep, en verwees daarbij een mogelijk dreigend gevolg: acties van de zijde van het [naam 1] (verder: [naam 1]) die tot stillegging van de productie van [bedrijf] en daarmee samenhangende (bedrijfs-)schade zouden kunnen leiden. Zowel voor aangever als verdachte was duidelijk dat het verstrekken van die gegevens aan een groep als het [naam 1] tot gevolg kon hebben dat er een (aanmerkelijke) verstoring van de bedrijfsvoering zou optreden, en dat mede daarom ook voor verdachte duidelijk was dat [bedrijf] deze bedrijfsgegevens voor onbevoegde derden geheim wenste te houden. Om bovenstaande redenen valt het aan derden (dreigen te) openbaren van vertrouwelijke bedrijfsgegevens onder het begrip “bedreiging met openbaar making van een geheim”, zoals aan verdachte is ten laste gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de, nader uit te werken, bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 12 december 2011 te Oss en/of te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door openbaring van een geheim, te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van eur 50.000,--, toebehorende aan het [bedrijf] te Oss,
met voormeld oogmerk:
- een afpersingsbrief heeft gestuurd naar het [bedrijf], welke brief - zakelijk weergegeven - inhoudt dat verdachte foto's (onder andere van "[naam 2]") en/of plattegronden en/of luchtfoto's van het bedrijf in Oss heeft en/of
- deze foto's ook bij de brief zijn gevoegd; en
- dat verdachte voornemens is de specifieke locatie waar binnen het bedrijf de dierenproeven worden gehouden vrij te geven aan het [naam 1] en de PvdD en
- dat hij deze informatie zeker zal delen met derden tenzij het [bedrijf] eur 50.000,- betaalt en
- het bedrijf bij binnenkomst van de brief een sms met "ok" stuurt naar het
in de brief opgegeven nummer [telefoonnummer] en
- dat het geld in een pakketje met de tekst "From [bedrijf] to [naam 3]" moet worden
verpakt en
- dat een koerier een dag na ontvangst van deze brief voornoemd pakketje
ophaalt bij de beveiliging van het [bedrijf] in Oss,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt wordt strafvermindering verzocht aangezien de zaak zeer gedateerd is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft welbewust gebruik proberen te maken van de vrees die het [bedrijf] had voor de mogelijke gevolgen van het verstrekken van bedrijfsgegevens met betrekking tot dierproeven aan een actiegroep als het [naam 1]. Een dergelijke vorm van afdreiging dient, als uitgangspunt, te worden bestraft met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur. De wijze van uitvoering en verdere details van de strafzaak hebben daarbij een strafverzwarend of strafmatigend gevolg. In deze zaak is sprake van een weinig professionele uitvoering. Ook de bekennende proceshouding weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee. De strafzaak is voorts al ruim twee jaar oud, terwijl de verdediging en/of de (complexiteit van de) strafzaak zelf daartoe geen aanleiding heeft/hebben gegeven. Verdachte heeft voorts meerdere malen verklaard geschrokken te zijn van de gevolgen die zijn daad heeft gehad en verklaart hiervan spijt te hebben. Deze verklaringen komen op de rechtbank oprecht over. Ten slotte blijkt dat verdachte zelf zijn leven intussen op orde heeft gebracht, inclusief zijn financiële situatie. Dit laatste door middel van het treffen van een verantwoorde schuldsanering. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat op dit moment een verdere bestraffing, uitgaande boven het reeds ondergane voorarrest, geen redelijk strafdoel meer dient. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een duur gelijk aan het ondergane voorarrest, te weten 12 dagen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot afdreiging
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
BESLISSING:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
2
mobiele telefoons (merk: Samsung), 1 acculader (merk: Samsung), 1 boek (euromax 2011), postzegels (vel 10
stuk waarvan 2 postzegels zijn verwijderd), 1 computer (merk Hewlett Packard) ,
aan rechthebbende, zijnde verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 28 mei 2014.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.aangifte van [benadeelde partij] namens [bedrijf] te Oss (blz. 21 t/m 27).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Noord, Districtelijke Opsporing Maasland, genummerd PL2100/2011131066.