ECLI:NL:RBOBR:2014:2880

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
01/845636-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het aanwezig hebben en buiten het grondgebied brengen van amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 85 kilogram amfetamine en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van deze hoeveelheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 juli 2013 in Eindhoven samen met anderen betrokken was bij het vervoeren van deze drugs naar Spanje. De zaak kwam aan het licht toen twee getuigen, die de opdracht van de verdachte hadden gekregen, zich bij de politie meldden na het ontdekken van de drugs in hun voertuig. De rechtbank heeft de verklaringen van deze getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat zij psychisch kwetsbaar zijn. De rechtbank heeft ook andere bewijsmiddelen in overweging genomen, zoals telefoongesprekken en camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de getuigen onbetrouwbaar waren, maar de rechtbank verwierp dit verweer. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden er verbeurdverklaringen uitgesproken voor de in beslag genomen goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845636-13
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1945],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 oktober 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2013 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85,80 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 31 juli 2013 te Eindhoven, in elk geval in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 85,80 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2013 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft doen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen ongeveer 85,8 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
Vaststaat dat [getuige 1] en [getuige 2] op 31 juli 2013 vanuit Eindhoven met 5 dozen vracht onderweg zijn geweest naar Bilbao in Spanje en dat zij na de ontdekking van de drugs zich bij het politiebureau in Eindhoven hebben gemeld. Daar bleek dat in de 5 dozen 85,8 kilogram amfetamine zat. Beiden verklaren dat ze van verdachte de opdracht tot het vervoeren van deze pakketten naar Bilbao hebben gekregen en dat ze de amfetamine bij het [bedrijf 1] hebben opgehaald, waar verdachte toen ook was. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn volgens de officier van justitie betrouwbaar. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de taps dat [getuige 1] steeds weer zijn verhaal doet aan verschillende mensen en dat dit telkens overeenkomt met zijn verklaring bij de politie. Dit terwijl hij niet wist dat hij getapt werd. Dat [getuige 1] en [getuige 2] warrig over de details zijn, is vanuit hun persoon wel verklaarbaar. Indien de details exact overeen zouden komen, zou dit eerder duiden op een vooropgezet plan. Een aantal getuigen, onder wie de kinderen van verdachte, hebben bovendien verklaard dat zij niet denken dat [getuige 1] en [getuige 2] een complot om iemand ten onrechte te belasten zouden kunnen bedenken, laat staan volhouden. Bovendien hebben zij zich zelf ook belast door met zo’n grote hoeveelheid amfetamine naar het politiebureau te rijden.
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] staan bovendien niet op zichzelf. Hun verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit een tijdsanalyse van de camerabeelden van het [bedrijf 2] dat de bus van [getuige 1] op 31 juli 2013 ’s avonds bij het [bedrijf 1] is geweest. Uit telefoongegevens van verdachte blijkt verder dat [getuige 1] en verdachte elkaar op 31 juli 2013 verschillende keren telefonisch hebben gesproken. Voorts is in de auto van [getuige 1] een vrachtbrief aangetroffen met de naam van [verdachte] als transporteur. In de Samsung telefoon met het prepaid nummer [telefoonnummer 1] van verdachte zijn 6 berichten aangetroffen afkomstig van een nummer dat in de telefoon was opgeslagen als “Jij”. Deze berichten zijn op 1 augustus 2013 gedurende de dag verzonden en in de berichten wordt gevraagd hoe laat iemand er is en of er nog nieuws is. Deze sms-jes passen in het beeld dat verdachte met iemand contact heeft over de af te leveren drugs. Verdachte belt kort na één van deze sms-jes naar [getuige 1], vermoedelijk om te vragen waar hij is met de vracht. Verder is het opvallend dat de simkaart 3,5 uur vóórdat [getuige 1] bij [bedrijf 1] komt pas is geactiveerd. Voorts is op 31 juli 2013 om 11.15 uur op een computer in gebruik bij verdachte in het bedrijfspand van [bedrijf 1] door een gebruiker met de naam [naam] het weer in Bilbao opgezocht. Ten slotte klopt het alibi van verdachte niet en is zijn verklaring over de bovenvermelde Samsung telefoon onaannemelijk.
Gelet op het bovenstaande kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de 85,8 kilogram amfetamine voorhanden heeft gehad en die [getuige 1] en [getuige 2] de opdracht heeft gegeven om de pakketten met drugs naar Spanje te vervoeren. Het medeplegen kan ook bewezen worden verklaard, nu [getuige 1] en [getuige 2] wisten, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat het niet goed zat met de inhoud van de dozen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn het enige concrete belastende bewijs ten aanzien van verdachte. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn echter zodanig onvast, tegenstrijdig en dubieus dat er daarom geen sprake is en kan zijn van wettig bewijs. Gelet op de gesteldheid van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de verdediging het gevoel dat beide personen niet in staat zijn te beseffen wat ze zeggen en wat daarvan de consequenties zijn.
Tijdens de verhoren van [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris hebben beide personen innerlijk tegenstrijdig en op cruciale punten in strijd met hun eerdere verklaringen verklaard. Zo hebben zij over het vermeende laden van de drugs, over het vermeende instellen van het adres in de Tom Tom, over het vermeende briefje met het adres in Spanje dat ze zouden hebben gekregen, het telefonisch contact hierover en over het moment van betaling, aantoonbaar innerlijk tegenstijdig verklaard. Bovendien is er ten aanzien van het verhoor bij de politie sprake van een geleide verklaring en hebben de verbalisanten op cruciale punten op onjuiste wijze verslag gelegd van hetgeen besproken is. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Tenslotte ontbreekt ook de overtuiging dat [verdachte] iets met deze zaak te maken heeft. Gelet hierop is de verdediging van oordeel dat vrijspraak moet volgen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van na te melden bewijsmiddelen.
Bevindingen van [verbalisant 1] [2] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op woensdag 31 juli 2013 omstreeks 21.30 uur kwam er een man naar het politiebureau, aan [adres 2] te Eindhoven, die zich legitimeerde als zijnde [getuige 1]. Hij vertelde mij dat hij een koeriersbedrijf heeft en samen met zijn vrouw, onderweg was naar de haven van Bilbao in Spanje. Hij vertelde dat hij in totaal 5 dozen heeft moeten inladen bij [verdachte] aan [adres 3] te Eindhoven. Hij had er een vrachtbrief bij gekregen die hij zelf moest invullen. Na het inladen van de dozen is [getuige 1] met zijn vrouw vertrokken richting Spanje. Op een gegeven moment zei zijn vrouw tegen hem dat hij moest stoppen op een parkeerplaats en een doos open moest maken om te kijken wat er in zat. Toen hij een doos open had gemaakt, vermoedde hij dat het drugs waren die in de dozen zaten. Hierop is hij meteen omgedraaid en teruggereden naar Eindhoven en heeft hij zich gemeld bij de politie. Ik ben vervolgens samen met [getuige 1] naar zijn bus, een Mercedes Sprinter voorzien van het [kenteken] gelopen, welke voor het bureau was geparkeerd. In de bus zat een vrouw op de bijrijdersstoel. Volgens [getuige 1] was dat zijn vrouw. In de laadruimte van de bus zag ik vijf witte dozen staan. Een van de dozen was geopend. [getuige 1] haalde uit de geopende doos een gesealde zak met daarin een witte substantie en overhandigde deze aan mij. Ik heb deze zak meteen teruggelegd in de doos. [getuige 1] heeft de bus op de binnenplaats van het politiebureau geparkeerd. Op mijn verzoek heeft [getuige 1] een andere doos opengemaakt. In deze doos zaten dezelfde zakken, als in de eerder geopende doos. Ik heb de inhoud van de zak getest. Uit de test bleek dat de stof positief reageerde op amfetamine. Ik heb de zak, de bus en de sleutels overgedragen aan rechercheurs die belast zijn met het verdere onderzoek.
De verklaring van [getuige 1] [3] op donderdag 01 augustus 2013 omstreeks 12.20 uur, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik moest op 31 juli 2013 samen met mijn vrouw [getuige 2] in opdracht van [verdachte] een ritje maken naar Spanje. Op [adres 3] te Eindhoven, hebben wij samen met [verdachte] 5 dozen ingeladen in mijn bus. Bij het inladen was verder niemand anders aanwezig. Nadat de dozen waren ingeladen, moest ik van [verdachte] een slaapzak over de dozen doen. Ik heb van [verdachte] 450 euro meegekregen voor het tanken. Ik kreeg toen van [verdachte] te horen dat ik naar een haven moest rijden in Bilbao in Spanje. Ik ben samen met [getuige 2] vertrokken richting Spanje. Op de A67 ben ik gestopt op een parkeerplaats, net voor de grens met België. Ik heb daar een doos open gemaakt. Ik zag dat er wit spul lag in de doos. Ik dacht dat het drugs waren. Hierna ben ik samen met [getuige 2] doorgereden om bij de eerste gelegenheid in België terug te keren richting Eindhoven. Op de terugweg naar Eindhoven heb ik gebeld met een vriend van mij genaamd [getuige 3]. [getuige 3] heeft tegen mij gezegd dat ik het spul beter kon terugbrengen naar [verdachte]. In Eindhoven aangekomen ben ik samen met [getuige 2] naar het politiebureau gereden en heb me daar gemeld.
De verklaring van [getuige 1] [4] op 3 augustus 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[verdachte] had mij eerder op 31 juli 2013 gebeld en tegen mij gezegd dat hij misschien nog een ritje had voor mij. [verdachte] is daarna bij mij aan de deur geweest aan [adres 4]. [verdachte] heeft toen tegen mij gezegd dat ik dozen naar Bilbao moest brengen. Als ik in Bilbao aan de haven was, moest ik [verdachte] bellen en die zou mij loodsen. [verdachte] heeft Bilbao in de Tom-Tom gezet. De dozen stonden in de hal van [bedrijf 1] met de roldeur. Ik heb de dozen in de bus geladen. Ik heb van [verdachte] de opdracht en de dozen gekregen en het geld voor de kosten van de rit naar Bilbao, te weten 450 euro.
De verklaring van [getuige 1] [5] op 29 augustus 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[verdachte] kwam op 31 juli 2013 rond een uur of 5 á 6 bij mij aan de deur. [verdachte] heeft toen tegen mij gezegd dat ik me klaar moest maken voor Bilbao. Ik moest naar Bilbao rijden en [verdachte] zou dan iemand regelen die het verder zou afhandelen. Ik heb de mij getoonde vrachtbrief zelf geschreven.
De verklaring van [getuige 2] [6] op 1 augustus 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op 31 juli 2013 belde [verdachte] na 19.00 uur naar mijn man [getuige 1] om te zeggen dat wij naar de zaak moesten gaan. Ik ben hierna met mijn man meegereden naar de zaak van [verdachte], aan [adres 3] in Eindhoven. Daar hebben we 5 dozen ingeladen. Tijdens het inladen zat ik in de auto. [verdachte] heeft ons 450 euro gegeven om te tanken en te betalen. Na het inladen zijn we aangereden. Wij hadden van [verdachte] het adres gekregen waar we naar toe moesten rijden. Mijn man heeft onderweg een doos opengemaakt omdat hij het niet helemaal vertrouwde. Toen hij zag wat er in de doos zat besloot hij om het spul naar de politie te brengen. Op de terugweg heeft hij nog gebeld met zijn vriend [getuige 3].
De verklaring van [getuige 2] [7] op 3 augustus 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik weet dat een CBR een vrachtbrief is en dat je met een vrachtbrief kunt aantonen dat we vracht hebben. Een vrachtbrief is alleen nodig voor het buitenland. Mijn man heeft mij op een gegeven moment geroepen en gezegd had dat we naar Spanje zouden gaan. Bij de zaak van [verdachte] moest mijn man van [verdachte] zelf een CBR vrachtbrief uitschrijven.
Bevindingen van [verbalisant 2] [8] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op donderdag 01 augustus 2013 is om 17.25 uur verdachte [verdachte], geboren [1945], aangehouden.
Bevindingen van [verbalisant 3] [9] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op donderdag 01 augustus 2013 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in [bedrijf 1]. In het bedrijf werd onder andere een computer in beslag genomen. Deze computer van het merk Acer Aspire X1470 stond op het bureau van [verdachte].
Bevindingen van verbalisanten [10] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Wij hebben de bestelbus van [getuige 1] doorzocht. In de bestelbus werden in het dashboardkastje twee mobiele telefoons van het merk Nokia aangetroffen. In de bestelbus lagen op het dashboard een boek met wegenkaarten en een transportbrief. Het boek met wegenkaarten lag opengeslagen op de pagina waarop de kaart van Noord-West Spanje staat. Op de transportbrief staat onder andere het transportbedrijf [verdachte] vermeld en in de brief staat vermeld dat de vracht 50 kilogram zou wegen.
Bevindingen van verbalisanten [11] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Wij hebben geconstateerd dat het bedrijfspand van [verdachte] is gelegen aan [adres 3] te Eindhoven.
Bevindingen van [verbalisant 4] [12] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De beide in de bestelbus van [getuige 1] aangetroffen Nokia’s zijn onderzocht. Op beide smartphones werden meerdere berichten dan wel inkomende en uitgaande gesprekken aangetroffen met het gsmnummer [telefoonnummer 2]. Volgens de politiesystemen een recent nummer van verdachte [verdachte]. Het viel op dat in beide smartphones een gsm nummer voorkwam met het nummer betrof [telefoonnummer 3]. De nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] stonden beide op naam van [bedrijf 1]
Bevindingen van verbalisant Dankers [13] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
In de cabine van de bestelbus van [getuige 1] werd onder andere een vrachtbrief aangetroffen.
Op de vrachtbrief stond genoteerd:
Afzender: [verdachte], [adres 3], Eindhoven.
Geadresseerde: Haven Bilbao. Plaats voor de aflevering: Bilbao, Spanje.
Plaats en datum van ontvangst: [verdachte], [adres 3]
Aantal colli: 5 colli 50 kg.
Handtekening van de vervoerder: handtekening lijkende op de naam [verdachte].
In de bestelbus werden in het vak van de deur onder andere 2 documenten aangetroffen met daarop een Spaans adres.
Bevindingen van [verbalisant 5] [14] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik heb de in de bestelbus van [getuige 1] aangetroffen 5 dozen gewogen en de inhoud van die dozen getest. Het totale gewicht inclusief verpakkingsmateriaal van de 5 dozen is 86.85 kilo. Alle uitgevoerde testen hebben positief gereageerd op de aanwezigheid van amfetamine. Van de aangetroffen verdovende middelen zijn monsters genomen.
Bevindingen van [verbalisant 6] [15] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Door de afdeling Forensisch Technische Ondersteuning van Politie Oost Brabant is onderzoek gedaan naar de inbeslaggenomen drugs. Er zijn monsters genomen van de drugs (monsternummers Sin AADM9774NL, Sin AADM9775NL en Sin AADM9776NL) en we hebben deze monsters gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut.
Bevindingen van rapporteur [16] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Door het Nederlands Forensisch Instituut zijn de aangeboden monsters met monsternummers Sin AADM9774NL, Sin AADM9775NL en Sin AADM9776NL getest.
Conclusie: de 3 monsters bevatten amfetamine. Na droging bleef er gemiddeld 60% aan gewicht over en het gemiddelde amfetamine gehalte was 76%.
Bevindingen van [verbalisant 7] [17] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De Samsung telefoon van [verdachte] met het prepaid nummer [telefoonnummer 1] die is aangetroffen in de personenauto van [verdachte], kende slechts één contactpersoon onder de naam ‘jij’. In de telefoon zijn 6 berichten aangetroffen afkomstig van dat nummer dat in de telefoon was opgeslagen als “jij”. Deze berichten zijn op 1 augustus 2013 gedurende de dag verzonden. Om 07.44 uur luidt het bericht: “Alles goed”. Om 09.08 en om 12.15 uur luidt het bericht telkens: “Weet je al hoe laat hij er is”. Om 15.31 uur luidt het bericht: “Nog nieuws”. Om 16.55 uur luidt het bericht: ”Laat even iets weten”. Om 17.27 uur luidt het bericht: “Waar kan ik je zien”.
Bevindingen van [verbalisant 6] [18] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Door de afdeling Forensisch Technische Ondersteuning (FTO) van de Politie Oost Brabant is onderzoek gedaan naar de onder [verdachte] inbeslaggenomen Samsung gsm met Lebara simkaart. Door de afdeling Forensisch Technische zijn biologische monsters veilig gesteld en gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op 30 augustus 2013 verkreeg de FTO van het NFI de uitslag dat de bemonstering van de simkaart matcht met het DNA profiel van verdachte [verdachte].
Bevindingen van [verbalisant 8] [19] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De op het [bedrijf 1] inbeslaggenomen computer, in gebruik bij verdachte [verdachte], werd geanalyseerd. Daaruit blijkt dat middels deze computer op 31 juli 2013 te 11.15 uur, middels Google Chrome een website is bekeken waarop het weerbericht van BILBAO werd getoond.
De verklaring van [getuige 4] [20] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben als administratief medewerker werkzaam bij [bedrijf 1]. [persoon 1] is sinds anderhalf jaar directeur van het bedrijf. [getuige 1] staat niet op de werknemerslijst van het bedrijf. Ik ken [getuige 1] wel. Hij doet losse ritten voor het bedrijf samen met zijn vrouw. [getuige 1] wordt ingezet als er een tekort is aan chauffeurs. Op woensdag 31 juli 2013 ben ik omstreeks 17.30 uur vertrokken van het kantoor. Ik heb niet af hoeven sluiten omdat [verdachte] er nog was. Die dag zijn er, buiten de chauffeurs [persoon 2] en [verdachte], nog twee mannen in het bedrijf geweest. Deze twee mannen zijn direct met [verdachte] de hal in gelopen. [verdachte] heeft een bureau staan bij [bedrijf 1].
De verklaring van [getuige 5] [21] , zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben werkzaam bij het tankstation [bedrijf 2], aan [adres 3] te Eindhoven. Op woensdag 31 juli 2013 had ik een late dienst tot 's avonds 20.30 uur. Ergens tussen 18.00 en 19.00 uur kwam de mij bekende [verdachte], van het bedrijf achter ons, de winkel binnengelopen. [verdachte] wilde 200 euro wisselen. Hij vertelde dat hij stond te wachten op een auto. [verdachte] heeft vanuit de winkel met zijn GSM gebeld. Ik hoorde hem zeggen "Waar blijf je nou". Ik zag vervolgens een bestelbus of een klein model vrachtauto aan komen rijden. Het was een donkerblauwe bus. Ik heb die auto wel vaker daar gezien, een á twee keer per week. Er zat een oudere man achter het stuur. Toen de auto aangereden kwam is [verdachte] naar buiten gelopen en naar de bestuurder gegaan.
De verklaring van [getuige 3] [22] , afgelegd op 2 augustus 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Eergisteren belde mijn vriend [getuige 1] mij op om te zeggen dat hij een ritje naar Frankrijk had. Later heeft [getuige 1] mij gebeld om te zeggen dat het een ritje Spanje was geworden. [getuige 1] heeft mij later op de avond gebeld. Hij had een pakketje opengemaakt en dacht dat er drugs in zat. [getuige 1] heeft mij om advies gevraagd. Ik heb hem verteld dat hij twee dingen kon doen; terug naar het koeriersbedrijf of naar de politie. Daarna hebben wij het gesprek beëindigd.
Verschillende uitgewerkte tapgesprekken [23] waaruit blijkt dat [getuige 1] meerdere keren aan verschillende personen heeft verteld dat hij en [getuige 2] in opdracht van verdachte drugs moesten vervoeren.
De verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost Brabant d.d. 19 december 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Wat ik bij de politie heb verklaard is de waarheid. Ik heb toen ook alles verteld over wat ik die dag gedaan heb. U vraagt mij hoe ik aan het adres ben gekomen in Spanje waar ik op 31 juli 2013 naartoe moest rijden. Ik moest van [verdachte] naar Bilbao rijden en ik moest daar naar hem bellen. Iemand zou mij dan daar ophalen of [verdachte] zou mij telefonisch leiden naar de plaats waar ik naartoe moest. Dat was bij een boot. U houdt mij voor dat er ook een adres in mijn TomTom zou zijn gezet. Ja dat is juist, dat was een adres in de buurt bij de boot waar ik moest zijn. De heer [verdachte] heeft dat adres in mijn TomTom gezet.
De verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost Brabant d.d.: 19 december 2013, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik weet nog wat ik verklaard heb bij de politie. Zoals ik bij de politie heb verklaard zo is het ook gegaan. Wij hebben bij de zaak van [verdachte] de spullen opgehaald en hij was daar. [verdachte] heeft het adres aan mijn man gegeven. Toen wij 's morgens naar Krefeld reden, kreeg mijn man te horen dat wij misschien naar Bilbao moesten. Wij zijn met de auto naar [verdachte] gereden. Mijn man heeft de spullen in de auto geladen. Wij zijn toen weggereden. [getuige 1] heeft mij verteld dat [verdachte] 's middags nog bij ons
aan de deur is geweest.
De verklaring van verdachte [verdachte] op de zitting op 15 mei 2014, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik heb [getuige 1] op 31 juli 2013 meerdere keren aan de telefoon gehad. Ik heb hem die dag ’s avonds via de telefoon nog gevraagd waar hij bleef. [getuige 1] is die avond nog bij mij op de zaak van mijn zoon aan [adres 3] geweest. Daar heb ik [getuige 1] 450 euro gegeven. Daarna is hij vertrokken. Ik had op 31 juli 2013 en op 1 augustus 2013 een Samsung telefoon.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Het verweer van de verdediging dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt omdat beide personen niet in staat zijn te beseffen wat ze zeggen en wat daarvan de consequenties zijn alsmede omdat beide personen innerlijk tegenstrijdig en op cruciale punten in strijd met hun eerdere verklaringen bij de rechter-commissaris hebben verklaard, wordt door de rechtbank verworpen.
De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden dat beide personen niet in staat zijn te beseffen wat ze zeggen en wat daarvan de consequenties zijn en dat hun verklaringen daarom als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Hoewel de rechtbank onderkent dat het hier gaat om verklaringen van twee psychisch kwetsbare personen en dat hun verklaringen niet op alle onderdelen even consistent zijn en hier en daar op details ook tegenstrijdig, zijn de verklaringen van voornoemde personen naar het oordeel van de rechtbank in de kern genomen consistent voor wat betreft de beschuldigingen die zij naar de verdachte uiten alsmede de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden. Zij hebben consequent verklaard dat zij van verdachte de opdracht hebben gekregen een lading naar Bilbao te brengen, dat de dozen op het bedrijf van (de zoon van) verdachte in het bijzijn van verdachte in hun bus zijn geladen, dat zij van verdachte het adres van de haven van Bilbao hebben ontvangen en dat zij van hem een vrachtbrief en geld hebben ontvangen. Door bovendien met een partij amfetamine die een grote waarde vertegenwoordigde naar de politie te gaan, hebben zij zichzelf ook in aanzienlijke mate verdacht gemaakt. Deze omstandigheden dragen naar het oordeel van de rechtbank juist bij aan hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] reeds is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift dat volgt uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Hun verklaring vindt voorts op diverse punten in het dossier steun. De rechtbank wijst ten eerste op de verklaring van [getuige 3], die bevestigt dat [getuige 1] hem meerdere keren gebeld heeft over ‘het ritje’ en over het telefoontje van [getuige 1] over het vermoeden van drugs. Voorts zijn er de taps waaruit blijkt dat [getuige 1] ook tegenover anderen hetzelfde verhaal vertelt als bij de politie. Voorts zijn er de bevindingen van verbalisanten dat [getuige 1] op 31 juli 2013 inderdaad meermalen telefonisch contact heeft gehad met verdachte, dat [getuige 1] en [getuige 2] die dag ’s avonds met hun bus bij verdachte op het [bedrijf 1] zijn geweest, dat zij in het bezit waren van een vrachtbrief en dat zij een geldbedrag van verdachte hebben ontvangen.
Dat, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, [getuige 1] en [getuige 2] mogelijk in opdracht van [bedrijf 3] zouden hebben vervoerd en thans uit wraak in verband met het verleden nu de naam van verdachte noemen, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en de rechtbank gaat daaraan voorbij. Overigens volgt noch uit het verhandelde ter terechtzitting, noch uit de stukken dat [getuige 1] en [getuige 2] op 31 juli 2013 of de dagen daaraan voorafgaande enig contact hebben gehad met het [bedrijf 3] of met de eigenaar van dat bedrijf.
Tegenover de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die ruim ondersteuning vinden in het dossier, staan opmerkelijke onderzoeksbevindingen die in relatie tot voornoemde verklaringen duiden op betrokkenheid van verdachte bij het tenlastgelegde, maar waarvoor verdachte naar het oordeel van de rechtbank, geen of geen bevredigende verklaring heeft gegeven. Zo is vastgesteld dat op een computer, in gebruik bij verdachte, op 31 juli 2013 een website is bekeken waarop het weerbericht van Bilbao werd getoond, terwijl onder de naam ‘[naam]’ was ingelogd. Verdachte heeft slechts aangegeven dat hij geen idee heeft hoe dat kan. Voorts is vastgesteld dat met een telefoon in bezit van verdachte op 1 augustus 2013 zes keer telefonisch contact is geweest met een nummer dat in die telefoon was opgeslagen als ”Jij” en dat verdachte kort na één van die sms-jes op die telefoon waarin gevraagd werd of er nog nieuws was, met een andere telefoon telefonisch contact heeft gezocht met [getuige 1]. Verdachte heeft ook hier geen bevredigende verklaring voor gegeven. . Verdachte heeft verklaard dat hij die telefoon met als contactpersoon ‘jij’ een week/enkele dagen vóór 31 juli had gevonden tussen reclycling-spullen en dat hij er verder niets mee gedaan heeft, maar hij kan ter terechtzitting niet verklaren hoe het kan dat de simkaart in die telefoon enkele uren vóór vertrek van [getuige 1] en [getuige 2] naar Bilbao nog is geactiveerd en dat met die telefoon meteen na de activering contact is gezocht met ‘jij’. Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift ruimschoots is voldaan. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor het tenlastegelegde medeplegen, in die zin dat [getuige 1] en [getuige 2] reeds bij vertrek in Eindhoven op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 31 juli 2013 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85,80 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
op 31 juli 2013 te Eindhoven opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 85,80 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
(voor feit 1 en 2 primair:)
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Verbeurdverklaring van de goederen vermeld op bijgevoegde lijst van in beslag genomen goederen onder de nummers 1, 3, 4 en 5.
Teruggave aan veroordeelde van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van 2.293 Yen.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.)
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft enkel vrijspraak bepleit. Hij heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf in het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim 85 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine aanwezig gehad en hij heeft deze hoeveelheid buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Derhalve heeft verdachte zich bezig gehouden met harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte is bij het buiten het grondgebied van Nederland brengen van die drugs planmatig te werk gegaan. Hij heeft hierbij twee kwetsbare personen eenvoudigweg gebruikt. De rechtbank rekent dat verdachte zeer aan. Hij heeft gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van deze twee kwetsbare personen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder op 14 oktober 2011 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de relatief hoge leeftijd van verdachte, te weten 69 jaren.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
Volgens die oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken wordt de in- en uitvoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs standaard bestraft met een vrijheidsstraf van meer dan 60 maanden onvoorwaardelijk. Deze oriëntatiepunten hebben als vertrekpunt bij het bepalen van de straf in de onderhavige zaak gediend.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 vermelde geldbedrag van EURO 2.580,- vatbaar is verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een geldbedrag is dat aan de veroordeelde toebehoorde en dat hij ten eigen bate kon aanwenden en dat geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 3, 4 en 5 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat
-zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit goederen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan veroordeelde van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van 2.293 Yen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit geldbedrag.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 57, 91,
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf.
(t.a.v. feit 1, feit 2 primair:)
Gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten van de goederen
vermeld onder de nummers 1, 3, 4 en 5 op bijgevoegde beslaglijst.
Teruggave inbeslaggenomen goed, te weten van een geldbedrag van 2.293 Yen,
aan veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. J. Leyenaar-Holleman, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 28 mei 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd BVH 2013105911, aantal doorgenummerde pagina’s 694.
2.Blz. 26-27
3.Blz. 631-636
4.Blz. 638-639
5.Blz. 641
6.Blz. 660-662
7.Blz. 666
8.Blz. 59
9.Blz. 75-76
10.Blz. 100-101
11.Blz. 102
12.Blz. 103
13.Blz. 107
14.Blz. 132-139
15.Blz. 146-147
16.Blz. 156-157
17.Blz. 179-180
18.Blz. 186-187
19.Blz. 388
20.Blz. 444-447
21.Blz. 475-476
22.Blz. 502-503
23.Blz. 325-332